• No results found

Samenvatting en conclusie

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van wat in deze scriptie is beschreven en wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van deze scriptie:

Welke ruimte blijft in de innovatiebox onbenut ten opzichte van Actiepunt 5 van het OESO BEPS-project en wat zijn hiervan de mogelijke gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat?

Het BEPS-project van de OESO heeft tot doel winstverschuiving en grondslaguitholling tegen te gaan. In de 15 actiepunten die op 5 oktober 2015 zijn gepubliceerd, worden op verschillende

aandachtsgebieden richtlijnen gegeven om dit doel te bereiken. Actiepunt 5 van het pakket geeft richtlijnen voor hoe schadelijke belastingpraktijken als gevolg van schadelijke preferentiële regimes zouden moeten worden tegengegaan. Hoofdstuk 4 van dit actiepunt geeft aan hoe IP-regimes, waaronder de innovatiebox, zouden moeten worden vormgegeven.

De innovatiebox is een faciliteit in de Wet Vennootschapsbelasting 1969 die het mogelijk maakt voordelen die voortvloeien uit een zelf voortgebracht immaterieel activum tegen een lager effectief tarief – namelijk 5% – te belasten. Voorwaarden zijn onder andere dat de belastingplichtige in zijn aangifte moet opteren voor de innovatiebox, de drempel van de voortbrengingskosten moet zijn ingelopen, het immateriële activum door belastingplichtige zelf is voortgebracht en dat de voordelen samenhangen met het immateriële activum.

Naar aanleiding van het BEPS-rapport is de innovatiebox per 1 januari 2017 gewijzigd. Volgens Actiepunt 5 van het BEPS-rapport, moet de nexus approach in de wetgeving van de jurisdicties worden geïmplementeerd zodat door dit substance criterium schadelijke belastingpraktijken tegen worden gegaan. Volgens de nexus approach moeten de voordelen die in aanmerking komen voor het IP-regime in verhouding staan tot de uitgaven aan R&D-activiteiten die belastingplichtige heeft gedaan. Door de R&D-uitgaven als uitgangspunt te gebruiken voor het bepalen van het

belastingvoordeel, wordt bereikt dat belastingplichtigen alleen van het IP-regime profiteren als zij ook daadwerkelijk R&D-activiteiten verrichten. De voordelen die in aanmerking komen voor het IP-regime zijn de voordelen voortvloeiend uit het immateriële activum vermenigvuldigd met de

nexusbreuk. Om tot de nexusbreuk te komen worden de kwalificerende uitgaven vermenigvuldigd met de factor 1,3 en gedeeld door de totale uitgaven. Het rapport geeft daarnaast minimumeisen voor welke immateriële activa kwalificeren voor IP-regimes. Zo kwalificeren patenten in brede zin, software met auteursrecht en overige activa die niet voor de hand liggend, nuttig en nieuw zijn. Voor de nieuwe wetgeving mogen jurisdicties overgangsrecht hanteren. Dit overgangsrecht mag tot uiterlijk 30 juni 2021 gelden. Het OESO-rapport geeft tot slot de mogelijkheid de nexus approach te

implementeren als een weerlegbaar vermoeden. Dit weerlegbare vermoeden houdt in dat in beginsel de voordelen die in aanmerking komen voor een IP-regime worden berekend aan de hand van de nexusbreuk. Echter, in het geval de belastingplichtige kan bewijzen dat de toepassing van de nexusbreuk tot een onevenredige uitkomst leidt, mag worden afgeweken van de nexusbreuk. Zoals aangegeven stelt het BEPS-rapport een aantal minimumeisen. Daarnaast biedt het rapport een aantal mogelijkheden voor het aanbrengen van tegemoetkomingen en verzachtingen. In de nieuwe wetgeving van de innovatiebox, die naar aanleiding van dit rapport is gewijzigd, worden niet al deze mogelijkheden benut. Op sommige plekken is de nieuwe innovatiebox strenger dan volgens de minimumeisen noodzakelijk en worden niet alle tegemoetkomingen geïmplementeerd. Er zijn drie belangrijke punten waarop de Nederlandse innovatiebox ruimte onbenut laat ten opzichte van het OESO BEPS-rapport. Zo hanteert de Nederlandse innovatiebox een dubbele toegangseis (1) voor de

48 toegang tot de innovatiebox, terwijl het rapport een enkele toegangseis als minimum stelt. Bovendien kent de Nederlandse innovatiebox een enger begrip voor het verbondenheidscriterium (2). Voor de Nederlandse innovatiebox is een belastingplichtige al bij een verbondenheid van ten minste een derde verbonden met een lichaam, terwijl dit in het OESO-rapport bij een belang van 50% pas het geval is. Hierdoor komen minder voordelen in aanmerking voor de innovatiebox dan volgens de eisen die het OESO-rapport stelt aan IP-regimes, indien belastingplichtige R&D uitbesteed aan een verbonden lichaam. Tot slot implementeert het kabinet niet het weerlegbare vermoeden (3) in haar wetgeving. De innovatiebox draagt door haar verlaagde effectieve tarief bij aan de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat. Dit verlaagde effectieve tarief kan worden gezien als comparatief voordeel. Door op de hiervoor besproken punten minder ruim te zijn dan andere landen, vindt er volgens de comparatieve voordelentheorie een verslechtering plaats van het vestigingsklimaat. Deze theorie bekijkt de vestigingsplaatskeuze vanuit productiefactoren waarin landen een comparatief voor- of nadeel hebben. Op basis van deze theorie zullen landen in de regel producten met een comparatief voordeel exporteren, omdat zij deze producten tegen een relatief lage prijs kunnen produceren. Landen zullen daarentegen producten met een comparatief nadeel importeren, omdat voor de productie van deze producten relatief hoge kosten moeten worden gemaakt. Vertaald naar IP-regimes kan worden gesteld dat de verlaging van het effectieve vennootschapsbelastingtarief kan worden gezien als een comparatief voordeel. Wanneer een vergelijking wordt gemaakt van de Nederlandse innovatiebox met de patent box van het Verenigd Koninkrijk, heeft Nederland op de drie punten waarop er ruimte van het OESO-rapport onbenut wordt gelaten, een comparatief nadeel. Het Verenigd Koninkrijk heeft alle drie punten OESO-conform geïmplementeerd.

Op basis van de comparatieve voordelentheorie zou het Nederlandse vestigingsklimaat verslechteren. De vraag is echter hoe groot het negatieve effect is van de onbenutte ruimte op het vestigingsklimaat. Wat betreft het eerste punt, de dubbele toegangseis, zal vooral een kleine groep van kleine

belastingplichtigen door een dubbele toegangseis de innovatiebox niet meer kunnen toepassen. Volgens de Evaluatie 2010-2012 van de innovatiebox is er slechts een relatief kleine groep van kleine belastingplichtigen die niet in het bezit is van een S&O-verklaring maar wel gebruik maakt van de innovatiebox. Dit betekent dat zij gebruikmaken van een octrooi of kwekersrecht voor de toegang tot de innovatiebox. Onder de nieuwe wetgeving zullen zij de innovatiebox niet kunnen toepassen, omdat zij in ieder geval in het bezit moeten zijn van een S&O-verklaring. Daarnaast zullen grotere

belastingplichtigen ook in het bezit moeten zijn van een juridisch ticket. Maar aangezien het hier om een kleine groep van kleine belastingplichtigen gaat, zal het effect van de dubbele toegangseis op het Nederlandse vestigingsklimaat waarschijnlijk niet groot zijn, vanwege het feit dat kleine

belastingplichtigen hun activiteiten minder snel zullen verplaatsen naar een ander land.

Wat betreft het begrip verbonden lichaam is een belastingplichtige voor de Nederlandse innovatiebox sneller verbonden met een lichaam dan volgens het OESO-rapport en het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet wijkt voor de innovatiebox niet af van het fiscale verbondenheidscriterium van art. 10a lid 4 Wet Vpb 1969. In de literatuur wordt gesproken over het risico dat Nederland hierdoor internationaal gezien mogelijk uit de pas loopt en dat er pas bij een verbondenheid van meer dan 50%, het

gehanteerde criterium van het BEPS-rapport, een situatie ontstaat waarin er sprake is van voldoende mate van zeggenschap die hetgeen waar het BEPS-project zich tegen verzet kan bewerkstelligen. Dit zou een goed argument kunnen zijn om een ruimer verbondenheidscriterium te hanteren. Aan de andere kant zal er een discussie kunnen ontstaan waarom er voor andere situaties ook niet een ruimer begrip wordt gehanteerd.

Het derde punt waarop de Nederlandse innovatiebox afwijkt van het OESO-rapport, is het weerlegbare vermoeden. Het OESO-rapport geeft de mogelijkheid de nexus approach te implementeren als een

49 weerlegbaar vermoeden. Dit weerlegbare vermoeden mag in bijzondere gevallen worden toegepast. Het OESO-rapport geeft geen voorbeelden van deze bijzondere gevallen. Dit is voor het kabinet de reden geweest van het achterwege laten van een weerlegbaar vermoeden. In situaties waarin het weerlegbaar vermoeden toegepast had kunnen worden, wordt begunstigend beleid gevoerd. Aangezien de bijzondere gevallen waarin het weerlegbare vermoeden zou mogen worden toegepast niet bekend zijn, is het effect van het onbenut laten van deze ruimte onduidelijk. Wel zou gesteld kunnen worden dat door begunstigend beleid toe te passen in de gevallen waarin een beroep had kunnen worden gedaan op het weerlegbare vermoeden, de onbenutte ruimte mogelijk wordt opgevuld.

Op basis van de comparatieve voordelentheorie verslechtert het Nederlandse vestigingsklimaat door drie punten van het OESO-rapport onbenut te laten ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk, dat deze punten wel OESO-conform implementeert. Het effect van de dubbele toegangseis en het ontbreken van het weerlegbare vermoeden zijn vermoedelijk klein. Door het begrip verbondenheid enger te definiëren, loopt Nederland mogelijk uit de pas. Wel is duidelijk dat er veel verschillende factoren meespelen in de aantrekkelijkheid van een vestigingsklimaat. De aanwezigheid van kwalitatief goed personeel, de geografische ligging en persoonlijke redenen zijn onder gebruikers van de innovatiebox de belangrijkste factoren voor het maken van een vestigingsplaatskeuze. De aanwezigheid van aantrekkelijke R&D-stimuleringsmaatregelen, zoals de innovatiebox, kent een relatief groot belang. Er is weinig kwantitatief onderzoek beschikbaar naar de factoren die een rol spelen in de

vestigingsplaatskeuze van ondernemingen. De oorzaak hiervan is dat de verschillende factoren die meespelen in de keuze moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. Het is mijns inziens wel interessant en nuttig om over deze informatie te kunnen beschikken. Hierdoor kan bij het maken van beleid en wetgeving een betere inschatting worden gemaakt van wat het effect hiervan is op het Nederlandse vestigingsklimaat. Mogelijk kan deze informatie door de vernieuwende onderzoekstechnieken, zoals het gebruik van big data, wel beschikbaar komen. Het lijkt mij daarom interessant en nuttig dat in de toekomst, als deze methodes beschikbaar zijn, opnieuw onderzoek kan worden gedaan naar het effect op het vestigingsklimaat van bijvoorbeeld de innovatiebox. Dit onderzoek zou dan kwantitatief van aard zijn, in plaats van de op dit moment alleen beschikbare kwalitatieve onderzoeken.

50

Literatuurlijst

Literatuur

C.L. van Lindonk, ‘Aanschaffings- en voortbrengingskosten in de inkomstenbelasting en de omzetbelasting’, Weekblad Fiscaal Recht, Deventer: Kluwer 1990.

IJ. de Nies, Consultatiedocument biedt nog ruimte voor verbetering, Weekblad Fiscaal Recht, Deventer: Kluwer 2016.

J.J.D. Veraa, Fiscale Geschriften, Hoofdstuk 2 De octrooibox, Den Haag: SDU 2009.

Rapporten

European Commission 2014, A Study on R&D Tax Incentives, Taxation Papers, Luxemburg. OECD 1998, Harmful Tax Competition, An Emerging Global Issue, Parijs.

OECD 2004, The OECD’s Project on Harmful Tax Practices: Progress Report, Parijs. OECD/G20 2015, BEPS-project, Explanatory Statement, Final Reports, Parijs.

OECD/G20 2015, BEPS-project, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, Action 5: Final Report, Parijs.

Jurisprudentie

HR 20 maart 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY1593. HR 22 maart 1961, ECLI:NL:HR:1961:AX8200.

Parlementaire stukken

Belastingplan 2017, Voorstel van Wet, Artikelsgewijze Memorie van Toelichting en Algemene Memorie van Toelichting, Kamerstuk II 2016/17 34552, 3.

Evaluatie Innovatiebox 2010-2012, Kamerstuk II 2015/16, 34302, 111.

Antwoorden op Kamervragen evaluatie innovatiebox, Kamerstuk II 2015/16, 34302, 116, p. 8. Kamerbrief: Appreciatie uitkomst BEPS-project en vooruitblik Nederlands fiscaal vestigingsklimaat, Kamerstuk II 2015/16, 25087, 112.

Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota Wet werken aan winst, Kamerstukken II 2005/06, 30 572, 3.

Besluiten

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 november 2013, nr. IFZ 2013/184M (Stcrt. 2013, 32484)

Besluit van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 1 september 2014, nr. BLKB 2014/1054 M (Stcrt. 2014, nr. 25141).

51 Besluit van de staatssecretaris van Financiën d.d. 15 december 2016, nr. BLKB 2016/225266 M (Stcrt. 2016, nr. 70816)

Elektronische bronnen

R. Broeren, Commentaar bij Artikel 12b Wet Vpb 1969 Innovatiebox, het commentaar is bijgewerkt tot 18 januari 2016, NDFR.

A.K.H. Klein Sprokkelhorst, Commentaar bij art. 52 AWR, het commentaar is bijgewerkt tot 16 september 2016, NDFR.

G. Benning en D. Westerman, Commentaar bij art. 21, 22 en 24 Wet VA, het commentaar is bijgewerkt tot 10 oktober 2016, NDFR.

Geraadpleegde websites

http://www.europarl.europa.eu/summits/lis1_nl.htm, geraadpleegd op 30 mei 2016 https://www.internetconsultatie.nl/innovatiebox, geraadpleegd op 12 juni 2016.

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/02/19/evaluatie-innovatiebox-2010-2012 geraadpleegd op 18 juni 2016.

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/09/20/belastingplan-2017, geraadpleegd op 20 september 2016.

http://www.oecd.org/about/, geraadpleegd op 26 september 2016.

http://www.oecd.org/tax/closing-tax-gaps-oecd-launches-action-plan-on-base-erosion-and-profit-shifting.htm, geraadpleegd op 27 september 2016.

https://www.gov.uk/government/publications/corporation-tax-patent-box-compliance-with-new-international-rules/corporation-tax-patent-box-compliance-with-new-international-rules, geraadpleegd op 22 november 2016.

https://actueel.pwc.nl/belastingnieuws/ondernemingen-en-instellingen/innovatiebox-aanpassen-naar-brits-voorbeeld/?mobile=1, geraadpleegd op 14 december 2016.

http://ec.europa.eu/taxation_customs/business/company-tax/harmful-tax-competition_en#code_conduct, geraadpleegd op 28 december 2016.

https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/34552_belastingplan_2017, geraadpleegd op 9 januari 2017. http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/wbso/kom-ik-aanmerking, geraadpleegd op 9 januari 2017.

Krantenartikelen

L. Berentsen, Wiebes: verlaging winstbelasting op de agenda, Financieel Dagblad, 14 juni 2016. L. Berentsen, Brexit biedt kansen voor Nederland als vestigingsland, Financieel Dagblad, 28 juni 2016.