• No results found

De titel ‘Aensien doet ghedencken’ herinnert vooral aan het juiste gedrag. In de zeventiende eeuw werd gekeken naar rolmodellen en voorbeelden (‘exempla virtutis’).

In de Inleiding kwam aan de orde dat kunstuitingen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan heldendom en mythevorming, maar tevens dat heldendom niet voor eeuwig en onbetwistbaar vaststaat, zoals hedendaagse Nederlandse discussies over zeehelden en het koloniale verleden aantonen. De belangrijkste onderzoeksvraag van deze scriptie luidt: ‘Waarom werden er in de Gouden Eeuw in de Republiek grafmonumenten gewijd aan een aantal vlootvoogden?’

Hoofdstuk 1 nam ons mee in de wereld van de zeevaart van de zestiende en zeventiende eeuw en het belang ervan voor de jonge Republiek der Verenigde Nederlanden. De scheepvaartsector was groot en belangrijk voor de Nederlandse economie en oorlogsvoering. Ze was diep ingebed in de maatschappij en er bestond een grote verwevenheid tussen algemene en particuliere belangen. De enorme rijkdommen in de Republiek vanaf de zestiende eeuw, werden vooral voortgebracht door de handelsvaart en visserij.60 Nederlandse zeetransporten knoopten vooraanstaande Europese handelsgebieden aan elkaar en gaandeweg de rest van de bekende wereld. Lange tijd vormde de Republiek, vooral Amsterdam, het overslagpunt van allerhande meer en minder exotische producten.61 Tussen de koopvaart, visserij en marine werden er mensen, materieel en ervaringen uitgewisseld. De commerciële vaart financierde de vloot, terwijl deze voor bescherming zorgdroeg. Dikwijls heeft de marine redding gebracht. Meer dan voorheen werden vakkennis en vlootervaring belangrijk voor leidinggevenden,62 in plaats van adellijke afkomst, tenzij laatstgenoemden zich hadden bekwaamd als zeeman.

Ook de burgerij had belangstelling voor de zeevaart en avontuurlijke verhalen. Heldhaftige vlootvoogden en overwinningen op zee spraken tot de verbeelding. Onder invloed van artistiek talent en de commerciële drukindustrie leidde dat tot allerlei kunstuitingen, zoals prenten, gedichten, liederen, schilderijen, boeken, maar ook tot het oprichten van grafmonumenten voor de zich onderscheidende, gesneuvelde zeehelden. Vlootvoogden vertegenwoordigden deugden als moed en volharding. Ze werden maatschappelijke rolmodellen, ‘exempla virtutis’.

Hoofdstuk 2 stond in het teken van de zeeheldenverering. De Staten-Generaal en admiraliteiten hadden behoefte aan personen die tot voorbeeld konden dienen. Naast vele geschenken, geldbedragen, gedenkpenningen, eerbewijzen, prenten, schilderijen, heldenverhalen, gedichten en andere heldentekens, waren voor vlootvoogden de aantrekkingskracht van een heldendood, publieke

60 Kaapvaart ging met overheidstoestemming gepaard en onderscheidde zich daarmee van piraterij en smokkelarij.

61 Variërend van graan, hout- en steensoorten, specerijen tot Japanse lakdozen en Chinees porselein. Wim Wennekes’

‘Gouden handel. De eerste Nederlanders overzee, en wat zij daar haalden’ (2009), biedt een goed overzicht van alle handelsproducten.

62 ‘[N]avies had to ‘invent‘ the sea officer in order to create a group of leaders who could combine a socially respectable

position (which also gave authority over the crew) with the technical and maritime skills traditionally connected with men of a lower social position’ (bron: Jan Glete, Warfare at Sea, 1500-1650: Maritime Conflicts and the Transformation of Europe (Londen 2000) 49).

begrafenis en een grafmonument groot. Zowel door een aantal vlootvoogden als in kunstuitingen werd er nadrukkelijk op gezinspeeld. Het bereiken van eeuwige roem door het tonen van heldenmoed had iets aantrekkelijks. Sneuvelen in de strijd was een minimumvereiste. Hoe groot de verdiensten voor het vaderland ook waren, de vlootvoogd die een natuurlijke dood stierf kon worden bejubeld, maar kreeg in principe geen publiek geïnitieerd en betaald grafmonument. Dit overkwam bijvoorbeeld Cornelis Tromp en Philips van Almonde.

Een ‘goede´ zeeheldendood werd verbonden aan moedig sneuvelen, liefst gecombineerd met mooie laatste woorden. Deze werden soms achteraf gefabriceerd. Reputaties van grote zeehelden trokken mannen aan die graag onder hun leiding bij de vloot wilden dienen en op zoek waren naar roem en succes. De kwaliteit van het korps zeeofficieren in de zeventiende-eeuwse Republiek steeg tot een hoog niveau. De vele zeegevechten boden de mogelijkheid om zich te onderscheiden en het grote aantal slachtoffers, ook onder zeeofficieren, zorgde voor doorstroming.

Het is niet verrassend dat de enige twee zeehelden die van tijdgenoten de bijnaam ‘Bestevaer’ kregen, vanwege hun deugden en uitzonderlijke en grootmoedige karakter, Michiel de Ruijter en Maerten Tromp, de absolute nummers een en twee uit de zeventiende-eeuwse populariteitslijst van zeehelden blijken te zijn (Bijlage II).

De gereformeerde kerk was niet beeldvijandig en accepteerde grafmonumenten voor zeehelden binnen haar kerkmuren, aangezien het niet om persoonsverheerlijking ging, maar om persoonlijke deugden. Bovendien kende de kerk haar eigen geloofshelden en werden ook de Oranjes ten voorbeeld gesteld, dus zeehelden als rolmodel voor de samenleving waren niet echt uitzonderlijk. Tevens straalde het prestige van de aanwezigheid van grafmonumenten af op de lokale gemeenschap en lokten ze extra toeristen en inkomsten naar de stad en kerk. Het aantal exempels onder de zeehelden steeg in de zeventiende eeuw. Dit werd gestimuleerd door de vele zeegevechten, maar ook door kunstenaars, de commerciële drukindustrie, vele uitingsvormen en de grote afnemersmarkt. Met betrekking tot het Staatse leger heb ik geen publieke grafmonumenten terug kunnen vinden.

In hoofdstuk 3 zijn de publieke en private graftekens (rouwborden, grafzerken, epitafen en praalgraven) van zeventiende-eeuwse zeehelden besproken, van context voorzien en vergeleken. Dit begon met het sneuvelen van de vlootvoogd Jacob van Heemskerck tijdens de gewonnen ‘Slag bij Gibraltar’ (1607). Van Heemskerck kreeg van staatswege een publieke begrafenis en een epitaaf toebedeeld in de Oude Kerk te Amsterdam. De laatste in de lange reeks was Michiel de Ruijter (†1676) die als luitenant-admiraal-generaal het grootste praalgraf en een grote publieke begrafenis kreeg. Daarna volgden nog twee privé gefinancierde grafmonumenten voor zeventiende-eeuwse vlootvoogden, namelijk de gesneuvelde Jan van Brakel (†1690) die een epitaaf kreeg en de in bed gestorven Philips van Almonde (†1711), voor wie een praalgraf werd opgericht door diens oomzeggers.

Gebleken is dat er in totaal eenentwintig graftekens (publiek en privaat gefinancierd) voor zeventiende-eeuwse zeehelden zijn opgericht. Deze zijn als volgt verdeeld:

 Oude Kerk, Amsterdam (Van Heemskerck, Van der Hulst, Sweers, De Haen, Van der Zaen);  Nieuwe Kerk, Amsterdam (Michiel de Ruijter, Van Galen);

 Oude Kerk, Delft (Hein, Maerten Tromp);

 Laurenskerk, Rotterdam (De With, Kortenaer, De Liefde, Mooy Lambert, Van Brakel);  Grote Kerk, Den Haag (Van Wassenaer Obdam);

 Nieuwe Kerk, Middelburg ((Johan en Cornelis Evertsen de Oude) (dubbelgraf));  Grote Kerk, Hoorn (Pieter Florisz.);

 Domkerk, Utrecht (Van Ghent);  Grote Kerk, Den Briel (Van Almonde);

 Grote Kerk, Harlingen (De Vries, Stellingwerf).

Het gaat om twee rouwborden (De Vries, Stellingwerf), twee verhoogde zerken (Mooy Lambert, De Liefde), zes epitafen (Van Heemskerck, Van der Hulst, Sweers, De Haen, Van der Zaen en Van Brakel) en elf praalgraven (Michiel de Ruijter, Van Galen, Hein, Maerten Tromp, De With, Kortenaer, Van Wassenaer Obdam, Johan en Cornelis Evertsen de Oude (dubbelgraf), Pieter Florisz., Van Ghent en Van Almonde).

Rombout Verhulst werd de bekendste grafmonumentenbouwer van de Republiek. Hij was bij maar liefst acht van deze grafmonumenten voor zeehelden betrokken. Graftekens varieerden van rouwborden, verhoogde grafzerken, epitafen tot praalgraven, al naar gelang de beschikbare middelen, financierswijze (publiek versus privé) en heldenstatus, waarbij ook vorm, uitvoering, locatie en maker een rol speelden. Het grootste deel van de grafmonumenten ontstond tussen 1650 en 1675, ten tijde van onder meer drie zeeoorlogen met de Engelsen (Bijlages II - IV).

Met name de admiraliteit van Friesland bleef achter bij de heldenverering. In beperktere vorm gold dit ook voor het Noorderkwartier en de Zeeuwse admiraliteit. Het merendeel van de grafmonumenten bevond zich binnen de invloedssferen van de Rotterdamse en Amsterdamse admiraliteiten. Toch droogden ook hier langzamerhand de interesse en de middelen op. Het groots uitgevoerde praalgraf voor Michiel de Ruijter vormde in 1681 de apotheose.

Opvallend genoeg heeft het merendeel van de grafmonumenten voor zeehelden de tand des tijds doorstaan of zijn hersteld. Alleen de verhoogde grafzerken voor Mooy Lambert en Johan de Liefde en het rouwbord voor Auke Stellingwerf lijken verloren, terwijl van Pieter Florisz.’ monument enkel restanten zijn overgebleven. Voor het overige zijn de monumenten bewaard gebleven of hersteld.

Tevens ben ik nagegaan of andere Europese zeemogendheden63 in de zeventiende eeuw publieke grafmonumenten voor lokale zeehelden hebben opgericht. Geconstateerd is dat dit niet het geval is, waardoor de Nederlandse situatie uniek lijkt. Dit is een voorlopige conclusie en vergt diepgaander wetenschappelijk onderzoek.

Mogelijk had het te maken met het feit dat de Republiek als nieuwe natie zocht naar aanknopingspunten, verhalen, verbinding, een geschiedenis en naar rolmodellen. De andere zeemogendheden hadden een langere geschiedenis, waardoor zeehelden minder van belang waren als profilering.

Ten tweede speelde in de Republiek de burgerlijke cultuur mee. De zeehelden werden met pracht en praal en met militaire eer begraven. In de andere naties bleven grafmonumenten vooral voorbehouden aan de elite (koninklijke, adellijke of wereldlijke machthebbers). Verstoring van vaste sociale hiërarchische structuren door heldenverering, vooral in koninkrijken met een sterk aanwezige adel, lijkt daar minder in te passen. Adel voerde in de andere naties ook vaker het bevel over de vloot.

Tegenwoordig bezitten grafmonumenten van Nederlandse zeehelden vooral museale en kunsthistorische waarde. In deze Masterscriptie heb ik ze bij elkaar willen brengen in een historische context geplaatst, zodat het oorspronkelijke doel en opzet ervan zichtbaar werden.

Temidden van talloze oorlogsinspanningen te land en ter zee, interne religieuze geschillen en spanningen, tegenstellingen tussen kerk en staat, fricties tussen staats- en Oranjegezinden, verschillen qua belangen tussen land- en zeegewesten, tussen provinciale en stedelijke soevereiniteit aan de ene kant, versus Staten-Generaal aan de andere kant, maar ook de rivaliteiten tussen steden en de vijf afzonderlijke admiraliteiten onderling, om enkele opvallende zeventiende-eeuwse tegenstellingen te noemen, waren helden welkom. Dit blijkt alleen al uit de vele kunstuitingen met zeehelden als onderwerp en uit de grote afnemersmarkt.

Willem van Oranje werd een held, maar behoorde tot de oude adel en kon lastig als voorbeeld, in navolging van Romeinse ‘exempla virtutis’, dienen voor een burgerlijke samenleving. Verdienstelijke burgers die zich via de rangen van de vloot hadden opgewerkt tot leidinggevende posities, pasten beter in het profiel. Naast andere eerbewijzen dienden de oprichting van grafmonumenten tot blijvende gedenktekens.

De gevallen zeehelden die een publiek grafmonument kregen werden geëerd met bijvoorbeeld een beeltenis (gisant), symbolen, grafschriften, een reliëf van de slag waarin ze waren gesneuveld en familiewapens. In een aantal gevallen was aan het sneuvelen een verloren zeeslag voorafgegaan, was de tombe leeg of vond de begrafenis pas maanden na het sneuvelen plaats, maar het belang en omvang van het publieke eerbetoon, waren er niet minder om. Toch kostte het de familie van een overleden zeeheld vaak moeite om de overheid aan haar belofte te houden om de voorgeschoten peperdure begrafenis- en grafmonumentenkosten terug te betalen. Het leek alsof de overheid haar interesse verloor of terugschrok voor de peperdure rekeningen.

De rivaliteit tussen de admiraliteiten en steden leverde een merkwaardige competitie op, waarbij er gaandeweg een zekere mate van zeeheldeninflatie optrad, wanneer er een praalgraf werd opgericht, terwijl een epitaaf had kunnen volstaan. Het grote aantal grafmonumenten dat in zeer korte tijd ontstond deed de vaderlandse beeldhouwkunst goed, vooral de portemonnee van vooraanstaand maker Rombout Verhulst.

Het onderwerp heeft iets ambivalents. Oorlog en geweld, verwonding en dood, haat, treurnis, smerigheid, maar ook kameraadschap en heroïsche gevechten ten dienste van de vermeend goede zaak, liggen ten grondslag aan de blijvende, prachtige en dure herinneringsplaatsen uit dit onderzoek. De grafmonumenten, ter blijvende herinnering aan een gestorven held als ‘exemplum virtutis’, markeren diens verdiensten, capaciteiten en opofferingsgezindheid en tevens de eeuwige dankbaarheid van de gemeenschap. Voor een ontluikende staat op zoek naar legitimiteit, een eigen identiteit en helden, waren de vlootvoogden voortreffelijke rolmodellen. De begrafenisceremonies voor zeehelden waren nauwkeurig georkestreerde (militaire) processies en stemmige triomftochten, waarbij deelnemers en volgorde nauwgezet werden bepaald. Het was theater en decorum tegelijkertijd. Ze werden omlijst met redes, aankondigingen en verslagen via drukwerk zoals pamfletten, liederen, gedichten en gravures om het volk te informeren over de gesneuvelde held. Zeeheldenbegrafenissen en -grafmonumenten droegen bij aan de collectieve verbinding en verhieven de sociale status van de familie en achterban.

In tegenstelling tot vroeger lijkt de eenentwintigste eeuw een kritischer kijk te ontwikkelen op gebeurtenissen en helden uit het verleden, zoals toenemende kritiek op ‘ons’ slavernijverleden (zie afbeelding 77)64 en op zeehelden.

Afbeelding 77

Ferdinand Bol, Luitenant-Admiraal-Generaal Cornelis Tromp met onbekend hulpje (Scheepvaartmuseum, Amsterdam) In de zomer van 2017 ging het in het Amerikaanse Charlottesville mis en ontstonden er racistisch getinte rellen met een dode en gewonden tot gevolg, vanwege het neerhalen of verwijderen van

standbeelden uit de tijd van onder meer de Amerikaanse Burgeroorlog (1860-1864).65 Een soort seculiere beeldenstorm: oude helden die letterlijk van hun voetstuk werden getrokken.

Gelukkig blijft de discussie in Nederland vrij beschaafd. De organisatie ‘Kunstcentrum Witte de With’ wil haar instellingsnaam veranderen, want ‘[…] Witte de With was een 'foute zeeheld' en in de huidige tijd kan deze naam niet langer.’66

Vooropgesteld dat iedere organisatie het recht heeft om de naam te voeren of te wijzigen die ze wenst, is het wel de vraag welk belang het dient of waar het toe moet leiden. Gaan we nu de Witte de With-straatnamen en -instellingsnamen wijzigen, diens portretten in museumdepots opbergen? Verdwijnt De Withs praalgraf uit de Laurenskerk of de buste van Johan Maurits uit het Mauritshuis?67 Geldt dit dan ook meteen voor andere ‘foute’ (zee)helden en wie mag de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ als kwaliteitsstempel gaan invullen? Zijn dat zeventiende- of eenentwintigste-eeuwse criteria?

Het kunstcentrum zal vermoedelijk een minder controversiële naam gaan voeren, maar wellicht was een verdere uitdieping van het publieke debat een betere eerste stap geweest. Taco Dibbits, directeur van het Rijksmuseum zegt: ‘Het is cultuurgeschiedenis die we laten zien. Maar als we die weghalen, halen we ook de discussie weg. Dan vindt die gewoon niet meer plaats.’68

Grafmonumenten van zeehelden, hun verleden en daden, lenen zich prima voor een actueel debat. Maatschappijkritische kunstenaars en groeperingen zouden de aanwezigheid ervan moeten aangrijpen voor discussie en kunstzinnige bespiegelingen. Door hun grootte, kunstzinnige en dure uitvoeringen en plaatsing op zichtbare belangrijke plekken, kun je goed een geschiedenisverhaal vertellen, voorzien van context, maar ook met kritische invalshoeken over normen en waarden van toen en nu.69

Het huidige Nederland dankt haar ontstaan en vormgeving, positief en negatief, mede aan de inzet van de handels- en oorlogsvloten en moed en inzichten van historische figuren. Het verwijderen uit de publieke ruimte van herinneringen aan bepaalde historische episodes en personages, betekent dat we onszelf de toegang ontzeggen tot kunst, geschiedenis en de mogelijkheid om debat te voeren, kanttekeningen te plaatsen en ethische aspecten en leermomenten onder ogen te zien. 70 Zelfreflectie past bij een volwassen democratie, waarbij je het verleden kunt gebruiken om het in de toekomst beter te doen. Mogelijk passen genoegdoening en excuses daarin.

Je zou kunnen denken aan een uitgebreide landelijke tentoonstelling, een app en debatten rondom de grafmonumenten van de zeehelden. Verbind de afzonderlijke stedelijke locaties waar de

65 The New York Times. Geraadpleegd op 9 september 2017, van

https://www.nytimes.com/interactive/2017/08/16/us/confederate-monuments-removed.html?mcubz=0.

66 Algemeen Dagblad. Geraadpleegd op 9 september 2017, van https://www.ad.nl/rotterdam/kunstcentrum-witte-de-with-wil-

af-van-naam-foute-zeeheld~a25f4245/.

67 NOS. Geraadpleegd op 28 januari 2018, van https://nos.nl/artikel/2213204-omstreden-johan-maurits-is-in-brazilie-

ongekend-populair.html.

68 De Volkskrant. Geraadpleegd op 3 maart 2018, van https://www.volkskrant.nl/beeldende-kunst/het-chauvinisme-is-passe-

in-het-rijksmuseum-het-draait-nu-om-roofkunst-en-migratie~a4576528/.

69 Piet Emmer, Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie

(Amsterdam 2018) 29.

70 Algemeen Dagblad. Geraadpleegd op 9 september 2017, van https://www.ad.nl/rotterdam/wees-zuinig-op-de-foute-

grafmonumenten zich bevinden tot een tour, zodat geïnteresseerden kunnen rondreizen om al dat fraais te bezoeken en verhalen aan te horen, zoals onze zeventiende-eeuwse voorouders indertijd reeds deden, maar dan met andere vervoersmiddelen (afbeelding 78).

Afbeelding 78

Salomon van Ruysdael, zeventiende-eeuwse vervoersmiddelen (paardrijden, huifkar, trekschuit, zeilboot en roeiboot) (Bron:

LITERATUURLIJST

 Amersfoort, H., A.M.C. van Dissel, P.M.H. Groen, J. Hoffenaar & J.A. de Moor (red.), De tachtigjarige oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013).

Ariès, Phillipe, Met het oog op de dood. Westerse opvattingen over de dood, van de middeleeuwen tot heden (Amsterdam 1980).

Ariès, Phillipe, Het beeld van de dood (Nijmegen 1987).

Ariès, Phillipe, Het uur van onze dood. Duizend jaar sterven, begraven, rouwen en gedenken (Amsterdam 1987).

 Asaert, Gustaaf, Philippus Bosscher, Jacobus R. Bruijn & Willem J. van Hoboken (ed.), Maritieme geschiedenis der Nederlanden, 4 dl., dl. 1-2 (Bussum 1976-1978).

Assmann, Aleida, Errinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen

Gedächtnisses (München 1999).

Balace, Sophie en Alexandra De Poorter (red.), Tussen Hemel en Hel. Sterven in de middeleeuwen, 600-1600 (Amsterdam 2010).

Beelen, Hans (et al), Seeman. Maritiem Woordenboek van Wigardus à Winschoten (Zutphen

2011).

Bellec, François, Philippus Bosscher [en] A. Erftemeijer, Sillages néerlandais: la vie maritieme dans l’art des Pays-Bas = Kunst in het kielzog: het maritieme leven in de Nederlandse kunst (Zutphen 1989).

Beyer, Marc de, Albert Reinstra & Pia Verhoeven (red.), Kerkinterieurs in Nederland (Zwolle 2016).

Bitter, Peter, Viera Bonenkampová & Koen Goudriaan (red.), Graven spreken: Perspectieven op grafcultuur in de middeleeuwse en vroegmoderne Nederlanden (Hilversum 2013).

Bizot, Pierre, Medalische historie der Republyk van Holland / in ’t Fransch beschreeven door den heer Bizot; uit die taal in ’t Nederduitsch gebracht en wel twee derden verm.; nevens alle medalien der overtocht van Zyn Hoogheid na Engeland ... met een bijvoegsel van de grafsteden ter eere der dappere helden opgerecht (Amsterdam 1690).

Blockmans, Wim, Metropolen aan de Noordzee. De geschiedenis van Nederland, 1100-1560

(Amsterdam 2010).

Bom, E. de, Geleerden en politiek: de politieke ideeën van Justus Lipsius in de vroegmoderne Nederlanden (Hilversum 2011).

Bos, Lambert, van den, Leeven en daden der doorluchtighste zee-helden en ontdeckers van landen, deser eeuwen, beginnende met Christoffel Colombus, vinder van de Nieuwe Wereldt en eyndigende met den roemruchtigen admirael M.A. de Ruijter: vertoonende veel vreemde voorvallen, dappere verrichtingen, stoutmoedige bestieringen, en swaere zee-slagen, &c. / naeukeurigh, uyt veele geloofwaerdige Schriften, en authentijcke stucken, by een gebracht en beschreven (Amsterdam 1676).Borst, P., A. de Groot, J.G. Jonker-Klijn & R. Roks, Graven en begraven in de Dom van

Utrecht (Bunnik 1997).

Bouvy, D.P.R.A., Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1947).

Boxer, Charles Ralph, The Portuguese Seaborne Empire, 1415-1825 (Londen 1969).

Boxer, Charles Ralph, Zeevarend Nederland en zijn wereldrijk, 1600-1800 (Amsterdam 2002).

Brandt, Gerard, Het leven van Michiel de Ruijter (Amsterdam 2007).

Bruijn, Jaap, Varend verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1998).

 Calabritto, Monica & Peter Maurice Daly (ed.), ‘Emblems of Death in the Early Modern Period’, in: Cahiers d'Humanisme et Renaissance Vol. 120 (Genève 2014).

Davenport Adams, William Henry, Temples, Tombs, And Monuments Of Ancient Greece And

Rome. A Description And A History Of Some Of The Most Remarkable Memorials Of Classical Architecture (Edinburgh 1871).

Davids, Karel & Jan Lucassen (red.), Een wonder weerspiegeld. De Nederlandse Republiek in Europees perspectief (Amsterdam 2005).

Doedens, Anne & Liek Mulder, Engels-Nederlandse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw (Zutphen 2016).

Doedens, Anne & Jan Houter, De Watergeuzen. Een vergeten geschiedenis, 1568/1575 (Zutphen 2018).

Doorman, Gerard, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e eeuw (´s-

Gravenhage 1940).

Egmond, Anne-Maria J. van & Claudine A. Chavannes-Mazel (ed.), Medieval Art in the Northern Netherlands before Van Eyck. New facts and features (Utrecht 2014).

Emmer, P.C., Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie (Amsterdam 2018).

Enenkel, Karel & Koen Ottenheym, Oudheid als ambitie. De zoektocht naar een passend verleden, 1400-1700 (Nijmegen 2017).

Esdaile, Katharine A., English Church Monuments 1510 to 1840 (Londen 1946).

Ex, Nicole & Frits Scholten, De Prins en De Keyser: Restauratie en geschiedenis van het