• No results found

Samenstelling van de visgemeenschap in de Ringvaart

4. BESPREKING

4.1 Samenstelling van de visgemeenschap in de Ringvaart

4.1.1 Globale samenstelling

Tijdens dit onderzoek naar de belemmering van vismigratie ter hoogte van het sluis-stuwcomplex op de Ringvaart te Evergem werden in totaal 24 vissoorten en 1 rondbeksoort (rivierprik) gevangen. De belangrijkste en meest dominant aanwezige vissoort is de blankvoorn gevolgd door driedoornige stekelbaars en brasem. Deze 3 vissoorten vertegenwoordigen wat hun aantal betreft 83 % van de visgemeenschap in de Ringvaart.

De blankvoorn maakt 66 % van de visgemeenschap van de Ringvaart uit. Ook uit andere onderzoeken in kanalen blijkt dat blankvoorn talrijk voorkomt in gekanaliseerde wateren met weinig habitatdiversiteit. In het Marchfeld kanaal bijvoorbeeld wordt de visgemeenschap gedomineerd door een vijftal soorten, waaronder blankvoorn, welke 75% vertegenwoordigen van de totale visstand (Ernegger et al., 1998). Ook in een gekanaliseerd en vervuild stuk van de Vltava rivier te Praag werd het visbestand gedomineerd door blankvoorn (Kubečka & Vostradovský, 1995). In een ander onderzoek in drie rivieren(stelsels) werden de effecten van omgevingsstress bestudeerd (dammen, pollutie, overbevissing, oeververanderingen en hydro-elektrische centrales). Uit deze studie bleek dat de blankvoorn een echte generalist was en deze stress goed kon overwinnen. Een gebrek aan competitie met andere soorten vergemakkelijkte bovendien de kolonisatie van nieuwe habitats (Penczak & Kruk, 2000). Uit deze drie onderzoeken blijkt dat de blankvoorn een tolerante soort is die weinig eisen stelt aan zijn omgeving. Dit verklaart dan ook het talrijke voorkomen van blankvoorn (66 %) in de vervuilde (blankvoorn is immers redelijk goed bestand tegen watervervuiling (de Nie, 1996)) en structuurarme Ringvaart. Dat de Ringvaart een productief systeem is voor blankvoorn wordt nogmaals bevestigd door de rekrutering van een aanzienlijk aantal juveniele blankvoorntjes (0+ jaarklasse) in de zomer.

Driedoornige stekelbaarzen vertegenwoordigen 12 % van de visgemeenschap in de Ringvaart. Er dient echter opgemerkt te worden dat de driedoornige stekelbaars niet gedurende het ganse jaar massaal vertegenwoordigd is. In februari werd in de stuwgeul een groot percentage stroomopwaarts migrerende driedoornige stekelbaarzen gevangen. Driedoornige stekelbaarzen kunnen onderverdeeld worden in verschillende populaties. Sommige dieren blijven altijd in zout water, andere populaties trekken ieder jaar van zee naar zoet water, weer andere vissen blijven altijd in zoet water. De verschillende populaties zijn uiterlijk herkenbaar aan het aantal beenplaten in de huid. Er bestaat echter een grote overlap. De drie types driedoornige stekelbaars die in de visgemeenschap van de Ringvaart onderscheiden werden betreffen het leiurus-, het semi-armatus- en het trachurus-type. Ook in Duitsland is de driedoornige stekelbaars een dominante vissoort en behoort er tot de zes meest voorkomende soorten (de Nie, 1996).

Brasem vertegenwoordigt 5 % van de visgemeenschap van de Ringvaart. Het is bekend dat in België vrij veel brasem voorkomt in vijvers en kanalen en dat deze, in vergelijking met andere soorten, tolerant is voor watervervuiling. Deze studie bevestigt het talrijk voorkomen van

brasem in kanalen en meer bepaald in een kanaal met vervuild en troebel water. Water, zoals dat van de Ringvaart, dat teveel nutriënten bevat (sterk eutroof is) ‘verbrasemt’, daarom lijkt het of troebel water en brasem bij elkaar horen. De brasem is weliswaar een algemene vis in troebel water, maar groeit daar slecht en verkeert er vaak in slechte conditie. In troebel water zijn de overlevingskansen voor jonge brasems vaak beter, doordat de opgroeimogelijkheden voor hun belangrijkste natuurlijke vijand de snoek er ontbreken (de Nie, 1996). Uit de resultaten blijkt dat het merendeel van de gevangen brasems in de Ringvaart uit juvenielen bestaat (< 10 mm) en er weinig grote brasems werden gevangen. Opvallend, doch niet onverwacht, is de afwezigheid van snoek (met uitzondering van 1 exemplaar) in de Ringvaart. Deze soort heeft immers voorkeur voor water met een gevarieerde begroeiing van oeverplanten en onderwaterplanten waarvan in de Ringvaart geen sprake is. Juveniele brasem wordt bijgevolg niet gepredeerd door snoek in de Ringvaart. Dit betekent niet dat er helemaal geen predatiedruk is voor juvenielen aangezien snoekbaars en baars wel deel uitmaken van de soortengemeenschap in de Ringvaart.

Naast blankvoorn, driedoornige stekelbaars en brasem zijn ook snoekbaars, baars, kolblei, rietvoorn, giebel, kolblei, pos, tiendoornige stekelbaars en paling algemeen aanwezig in de visgemeenschap van de Ringvaart. Soorten die minder frequent maar toch nog in behoorlijke aantallen gevangen werden betreffen blauwbandgrondel (exoot), karper, vetje en zeelt. Tijdens de visbestandsopname in juni 1996 uitgevoerd door het Instituut van Bosbouw en Wildbeheer op de vlakbij gelegen Moervaart (mondt eveneens uit in het kanaal Gent-Terneuzen) werden al deze soorten eveneens gevangen met uitzondering van blauwbandgrondel, snoekbaars en tiendoornige stekelbaars (Van Thuyne et al., 1997).

In de Ringvaart werden ook enkele uitzonderlijke en éénmalige vangsten gedaan. Zo werd in december een rivierprik gevangen in de doodlopende arm naast de sluis. In maart werden 2 spieringen gevangen in de stuwgeul en in mei vingen we tijdens een proefvangst t.h.v. het R.W.Z.I. Evergem een zeeforel. De gevangen rivierprik en spieringen zijn anadrome vissoorten. Deze soorten trekken vanuit zee estuaria en rivieren op om te paaien. Rivierprikken zijn echter zeer gevoelig voor organische vervuiling, evenals spieringen en zeeforellen. Bijkomende reden voor de eenmalige vangsten zijn de migratieknelpunten die de voortplantingsmigraties van deze anadrome vissen verhinderen (Vandelannoote et al, 1998). De rivierprik en spieringen zijn soorten die vermoedelijk eerder toevallig door het zeesluizencomplex van Terneuzen uit de Westerschelde het kanaal Gent-Terneuzen zijn opgezwommen. Voor de vangst van de zeeforel hebben we geen goede verklaring, aangezien het een smolt betrof die normaalgezien stroomafwaarts trekt naar zee. In het bovenstroomgebied van de Ringvaart zijn echter geen voortplantingsplaatsen van zeeforel bekend.

Eén of enkele exemplaren vingen we ook nog van een aantal meer algemene soorten . Dit geldt o.a. voor bermpje dat klein tot middelgroot stromend water verkiest, alver die gevoelig is voor troebel water maar vooral voor chemische verontreiniging en gebrek aan optrekmogelijkheden, bittervoorn die grote zoetwatermosselen nodig heeft voor zijn voortplanting (en die in de Ringvaart niet voorkomen door een te hoge vervuilingsgraad) en riviergrondel die in de literatuur beschreven wordt als vrij resistent tegen organische vervuiling. Ook de regenboogforel (exoot) die we vingen kan beschouwd worden als een toevallige passant, vermoedelijk ontsnapt uit een visvijver of afkomstig van een uitzetting. In dit onderzoek werden de verschillende staalnameplaatsen (F1 t.e.m. F10) onderverdeeld in 4 locaties (A t.e.m. D). Elke locatie heeft één of meerdere kenmerken waardoor deze

onderling verschillen en bijgevolg beschouwd kunnen worden als verschillende biotopen. Ondanks deze verschillen is de blankvoorn de uitgesproken dominante soort in elk van de 4 locaties. De visgemeenschappen in locatie A (het kanaal stroomopwaarts van het sluis-stuwcomplex) en locatie D (het kanaal stroomafwaarts van het sluis-sluis-stuwcomplex) zijn een weerspiegeling van visgemeenschap in de Ringvaart met blankvoorn (overheersende soort), driedoornige stekelbaars en brasem als meest voorkomende soorten. Ook locatie B (in de stuwgeul) en locatie C (achter de kaaimuur in de doodlopende zijarm van het kanaal stroomafwaarts van het sluis-stuwcomplex) weerspiegelen de visgemeenschap van de Ringvaart, doch in locatie B (in de stuwgeul) werd in verhouding met de andere locaties meer driedoornige stekelbaars gevangen te verklaren door stroomopwaartse migratie via de stuwgeul van deze vissoort. In locatie C (doodlopende arm van het kanaal) wordt in vergelijking met de andere 3 locaties iets minder driedoornige stekelbaars gevangen, maar iets meer snoekbaars en paling. Wanneer we naar het aantal vissoorten kijken merken we dat in locatie B (de stuwgeul) het grootste aantal vissoorten (22) werd gevangen. In locatie C (doodlopende arm van het kanaal) werden slechts 13 vissoorten gevangen.

De talrijke vertegenwoordiging van een beperkt aantal vissoorten is karakteristiek voor soortgemeenschappen van extreme biotopen (Wolter & Vilcinskas, 1997). De Ringvaart is een structuurarm, vegetatieloos, vervuild en druk bevaard kanaal. Brasem, maar vooral blankvoorn zijn abundant aanwezig in de soortengemeenschap van de Ringvaart. De aanzienlijke aanwezigheid van driedoornige stekelbaars in de Ringvaart wordt hoofdzakelijk bepaald door migrerende individuen tijdens een welbepaalde periode van het jaar (feb.).

In de Ringvaart ter hoogte van het sluis-stuwcomplex vertegenwoordigt de blankvoornpopulatie (63 %) uiteraard de grootste biomassa. De tweede meest gevangen soort, de driedoornige stekelbaars (< 1 %), vertegenwoordigt weinig biomassa. Daarentegen vertegenwoordigt de giebel met zijn sterk gedrongen lichaam 10 % van de gevangen biomassa in de Ringvaart, paling 7 %, brasem 6 %, karper 4 %, rietvoorn en kolblei 3 % en snoekbaars en baars 1 %.

4.1.2 Evolutie van de vangsten

Zoals vermeld werden in totaal 24 vissoorten en 1 rondbeksoort (rivierprik) gevangen. In januari werd het kleinste (11) aantal soorten gevangen en in april het grootste (18) aantal. Een verklaring van deze aantallen is dat ’s winters de vissen minder mobiel zijn en uitwijken naar dieper en warmer water zoals het kanaal Gent-Terneuzen terwijl in april, zoals algemeen gekend, veel vissoorten een paaigerichte stroomopwaartse migratietocht ondernemen. Bij de opdeling van onze staalnamepunten in locaties blijkt ook dat in de stuwgeul, die zoals de resultaten tonen de voorkeursmigratieroute van de vissen is (zie bespreking migratie), het grootste aantal vissoorten wordt gevangen (22).

Wanneer we de gemiddelde maandelijkse vangsten per fuik per 24 u (CPUE) bekijken merken we grotere vangsten in december, februari, april, mei, augustus en september. Bij de opdeling van de gemiddelde vangsten per fuik per 24 u in locaties zien we dat de piekvangst in december voornamelijk afkomstig is van een (éénmalige) piekvangst van blankvoorn in locatie C (achter de kaaimuur in de doodlopende arm van het kanaal stroomafwaarts van het sluis-stuwcomplex). Ter hoogte van locatie C werd fuik F6 tijdens de december-vangstcampagne zoals steeds 2 maal uitgezet, enkel tijdens de eerste fuikvangst werd veel

blankvoorn (466 exemplaren op 13/12/2000) gevangen wat er op wijst dat een school werd gevangen. Blankvoorn vormt gedurende de winterrust immers scholen als gevolg van convergentie van individuen op (zoek naar) een geschikte plaats (Dumont, 1982).

De CPUE-piek in februari in de Ringvaart is afkomstig van de massale vangst van stroomopwaarts migrerende driedoornige stekelbaarzen (1124 individuen) in de stuwgeul (locatie B). De pieken in april en mei zijn eveneens te wijten aan de massale stroomopwaartse paaimigratie, dit keer voornamelijk van blankvoorn. In april zijn de gemiddelde maandelijkse vangsten per fuik per 24 u groot zowel in het kanaal (locatie D) als in de stuwgeul (locatie B). Dit zijn blankvoorns die vermoedelijk tijdens hun migratietrek vanuit of via het kanaal Gent-Terneuzen de Ringvaart inzwemmen. In mei bevinden de meeste blankvoorns zich in de stuwgeul (locatie B) wat de grote gemiddelde maandelijkse vangsten per fuik per 24 u in mei verklaart. In augustus en september zijn de piekvangsten het gevolg van de aanwezigheid van grote aantallen juvenielen (0+ jaarklasse), voornamelijk blankvoorn, snoekbaars en baars.