• No results found

Bronanalyse

3.3 Rurale productieprocessen Introductie

eten op de tafel brachten, met name van de boerenklasse.153 Deze cyclus bestaat uit activiteiten die elk jaar gedaan worden: ploegen, eggen, zaaien en oogsten, het vetmesten en slachten van zwijnen, het hakken van hout in de herfst en het opstoken van de haard in de winter. Ontginning is een proces van nieuwe grond in cultuur brengen, een activiteit die men in principe maar één keer per gebied doet. Daarom valt dit productieproces dus niet binnen de herhalende cyclus en werd het dus ook niet afgebeeld.

Henisch bespreekt verder dat in de illustraties kleinschaligheid een belangrijk thema is. Ook uit de steekproef van dit onderzoek blijkt dat met name kampenlandschappen zijn afgebeeld met veel losse boerderijen en weinig grote steden of grootschalige boerderijen zoals voorkwamen in de kustregio van Vlaanderen in de late middeleeuwen. Henisch noemt dat er nauwelijks handel is afgebeeld in getijdenboeken, wat ook naar voren komt uit de geselecteerde illustraties van dit onderzoek. Ontginningsprojecten werden vanaf de volle middeleeuwen vaak uitgevoerd door abdijen en sterk gestimuleerd door de grafelijke macht.154 Deze grootschalige activiteiten passen echter niet binnen het kleinschalige karakter dat volgens Henisch werd afgebeeld in de getijdenboeken.

In de late middeleeuwen waren al veel bossen in de zand- en kustgebieden ontgonnen of gedegradeerd door overbegrazing. Hierdoor groeiden er veel dunne struikformaties van eik en berk, er was veel heide, grasland, struiken en hagen. Bossen die overbleven na ontginning werden vaak gebruikt als jachtgebied van heerlijkheden en de grafelijke macht. Voor deze functie was de vruchtbaarheid van de grond niet van belang. Verder werden kleine bossen op grenzen van nederzettingen gebruikt als strategische buffers. Veel van deze bossen waren langwerpig van vorm en hadden toponiemen met -haie, wat haag betekent. Het waren dus hagen of grenzen tussen verschillende nederzettingen of nederzettingen en de wildernis.155

Uit de steekproef blijkt dat bosbouw, met een aandeel van 10% van alle productieprocessen, wel een belangrijk onderdeel is van de jaarcyclus in getijdenboeken. Wanneer we kijken naar de verdeling van houtexploitatie over het gehele jaar zien we de verdeling (afb. 3.12) De categorie

‘n.v.t.’ folio’s uit andere plekken in het getijdenboek waar geen maand aan verbonden is. Een aantal folio’s zijn los overgeleverd zonder het originele getijdenboek.Van deze illustraties is

153 Henisch, 2.

154 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 20.

155 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 18-21.

Bosbouw: kappen en snoeien De tweede hoofdcategorie bestaat uit de rurale productieprocessen, of te wel alle activiteiten

anders dan sedentaire voedselproductie. De productieprocessen die zijn geïdentificeerd in de bronnen als ruraal zijn in deze paragraaf onderverdeeld in de categorieën ontginning, bosbouw, jacht, veeteelt, textielproductie en horticultuur. De activiteiten afgebeeld in getijdenboeken volgen altijd een voorbepaalde cyclus. Hierdoor worden vaak in meerdere bronnen dezelfde soort activiteiten afgebeeld en andere belangrijke rurale productieprocessen achterwege gelaten. Naast een analyse van welke activiteiten wel zijn afgebeeld, wordt in deze paragraaf ook besproken welke rurale activiteiten niet zijn afgebeeld en wel uit andere onderzoeken naar voren kwamen als belangrijk in de twee onderzoeksgebieden.

In de zandstreek waren tegen de late middeleeuwen de grote ontginningen al voltooid, waarvan veel vroegere ontginningsprojecten met weinig organisatie waren uitgevoerd. Deze vroege ontginningsfases hadden een aantal duidelijke fysieke effecten op het landschap:

een kronkelende, niet goed doordachte infrastructuur en een schaarste aan hout.151 De latere ontginningsfases die vanuit de grafelijke macht en religieuze instanties werden gestimuleerd waren meer georganiseerd en hadden een landschap van langgerekte percelen, omsloten door hagen en bomen als resultaat. Veel straatdorpen zijn in de tijd van de grote ontginningen gesticht, zoals besproken in hoofdstuk 2. Verder horen verspreide, systematisch geplaatste hoeven aan weerzijden van ontginningsassen bij dit landschap, zoals de eerde besproken Huysmanhoeve.

152Dit proces van ontginning is echter nauwelijks terug te zien in de onderzochte illustraties.

Fragment a en d (afb. 3.3) zouden eventueel het omploegen van een nieuwe akker kunnen afbeelden, maar zoals eerder besproken zouden het ook braakliggende akkers of driesgronden kunnen zijn die werden omgeploegd om weer in gebruik te nemen.

Het ontbreken van illustraties die ontginning door individuele boeren en grootschalige ontginningsprojecten uitbeelden kan worden verklaard door de aard van de kalenderpagina’s nader te bestuderen. Bridget Ann Henisch karakteriseert de kalenderpagina’s in getijdenboeken als afbeeldingen van een jaarlijkse, zich eindeloos herhalende cyclus van benodigde taken die

151 Thoen, ‘“Social agrosystems” as an economic concept to explain regional differences," 52-54.

152 Verhulst, 154.

3.3 Rurale productieprocessen

Activiteiten die zijn afgebeeld binnen het productieproces houtexploitatie zijn het omhakken van bomen, takken verdelen aan de hand van lengte en dikte, takken bundelen en vervoeren, maar ook bomen en struiken enten. Technieken voor het snoeien en onderhouden van verschillende soorten bomen heeft Richard Hoffman uitgezet in versimpelde illustraties (afb. 3.11). In deze illustratie, een los folio uit een getijdenboek, staat een jachttafereel centraal.

Toch zijn in het bos rondom de figuren verschillende vormen van bosbouw te herkennen. Om dit nader te bestuderen is het jachttafereel en de achtergrond enigszins vervaagd, zodat de vormen van bosbouw beter te zien zijn. De opgaande bomen lijken shredded trees te zijn, nummer a (afb. 3.11). Volgens Hoffmann hield dit in dat deze bomen gesnoeid werden door erin te klimmen en dunnere takken af te snijden. Hierdoor kon de boom als geheel doorgroeien, hoewel langzamer dan wanneer het niet gesnoeid zou worden. Deze manier van snoeien leverde voer voor vee, brandstof, timmerhout en andere grondstoffen op. Bij nummer b (afb. 3.11) zijn hakhoutbosjes te zien. Deze bomen werden gesnoeid bij de stronk, van waaruit vervolgens vele losse takken groeiden die werden geoogst. Deze methode leverde een duurzame productie van regelmatig te snoeien hout.156

Het bundelen van takken werd gedaan nadat de takken waren geordend op dikte en

156 Hoffmann 185-187.

Afb. 3.13 Ms. 50 (93.MS.19), Gathering twigs, JPGM niet af te lezen in welke maand of seizoen het zich afspeelt. De meerderheid van afgebeelde

vormen van houtexploitatie vinden dus plaats in het lente- en winterseizoen.

Afb. 3.11 Fragment van Add ms 18855, f. 108 verso, BL (aangepast door auteur); a) shredded tree, b) coppice (hakhout) met stam onder de grond, c) coppice (hakhout) met stam boven de grond, Richarch C. Hoffmann

Afb. 3.12 Verdeling bosbouw over het jaar

In het huidige landschap zijn nog veel knotwilgen aanwezig langs oude percelen en in het vroegere veenontginningslandschap. De onderstaande foto’s (afb. 3.15) laten zien hoe knotwilgen worden gesnoeid en hoe verschillende soorten takken worden gescheiden.

Afbeelding 3.16 geeft de overgebleven lijnen in het ontginningslandschap bij Eeklo zien en hoe er hier en daar nog rijen knotwilgen staan langs oude perceelranden en de lijnen van deze langwerpige, systematische percelen nog te herkennen zijn.

Afb. 3.15 Knotwilgen in het Stedelijk Natuurreservaat Bourgoyen-Ossemeersen, foto's van auteur

Afb. 3.16 Het oude veenontginninglandschap bij Eeklo, foto’s van auteur lengte (3.13). Een takkenbos (bundel takken) werd ook wel een ´mutsaard´ genoemd. Deze

bundels met takken van verschillende diktes werden gemaakt omdat voor brandhout de dikte niet veel uitmaakte. Wanneer takken toch te dik waren voor hun doeleinden, werden deze in de lengte gespleten.157 Bakkers hadden bijvoorbeeld voor hun ovens grote hoeveelheden mutsaars met overwegend dunne takken nodig, omdat hiermee een hoge temperatuur kon worden bereikt.

Tack beschrijft de zandregio als een lappendeken van groene naden door de heggen en bomenrijen langs perceelsgrenzen en wegen, zowel in het ontginningslandschap in het noorden rondom Eeklo, als rondom Gent en in de valleien van de Schelde en Leie.158 Naast het snoeien van opgaande bomen waren knotwilgen een belangrijke bron van brandhout.159 Knotwilgen werden vaak in rijen geplant langs bijvoorbeeld perceelsgrenzen. Op de bovenste illustratie (afb.

30) zijn twee knotwilgen te zien langs een pad. Dit zijn de enige twee afgebeelde knotwilgen in de bestudeerde bronnen. Een mooi voorbeeld van een gesnoeide knotwilg en het gebruik van de takken staat afgebeeld in een ander getijdenboek geïllustreerd door Simon Bening: het München-Monserrate getijdenboek geproduceerd tussen 1535 en 1540. Op folio 12 verso is in de achtergrond een gesnoeide knotwilg te zien, met daarnaast een persoon die takken op zijn rug aan het vervoeren is.

157 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 126-129.

158 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 83-90.

159 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 80-82.

Afb. 3.14 Van boven naar onder: Fragment van Add ms 24098, f. 24 verso, BL; Clm 23638, f. 12 verso, Bayerische Staatsbibliothek

In de bronnen zijn alleen maar trekpaarden afgebeeld en nergens ossen die een ploeg of kar trekken. Het gebruiken van trekpaarden in plaats van ossen had een aantal voor- en nadelen voor het boerenbedrijf. Ossen hebben genoeg aan een dieet van gras, maar trekpaarden hebben een speciaal dieet van voer nodig dat bestaat uit granen. Dit betekende dat de boeren meer granen moesten produceren, zowel voor hun eigen voedsel, voor de markt en als voer voor de trekpaarden. Een ander bijkomend nadeel van trekpaarden was dat deze paarden alleen werden gebruikt als trekdieren en voor vervoer, terwijl ossen aan het einde van hun werkleven nog konden dienen als voedsel.161 Koeien en ossen worden verder wel afgebeeld op illustraties van slachthuizen en een enkele keer zien we een koe gemolken worden en een illustratie van een vrouw die boter aan het karnen is.162

In het boek The medieval calendar year bespreekt Bridget Ann Henisch dat het schapenhouden niet een vast tafereel was dat in getijdenboeken bestemd voor Engelse opdrachtgevers werd opgenomen.163 In vijf van de zes bestudeerde bronnen in deze scriptie zijn daarentegen wel schapen afgebeeld. De schapenteelt en bijhorende wolproductie omvat ongeveer 10% van alle geïnventariseerde activiteiten afgebeeld in de getijdenboeken. Van de soorten veeteelt te zien in de illustraties, beslaat 18% het houden van schapen. Hoewel dit in eerste instantie niet veel lijkt, is dit na de veeteelt van paarden de grootste groep dieren. Het feit dat schapen een prominente plaats hadden in de jaarlijkse cyclus van de kalenderpagina’s in getijdenboeken uit Vlaanderen suggereert dat ze een karakteriserend element waren in het Noordwestelijke Vlaamse landschap. Afgebeelde activiteiten omtrent schapenhouderij zijn het hoeden van schapen, schapen van de boerderij leiden naar open velden en het scheren van schapen (afb. 3.21-3.22).

Net zo vaak als schapenhouderij komt het houden van zwijnen voor in de illustraties, meestal op afbeeldingen van het productieproces ‘akeren,’ in het Vlaams aten genoemd.164 Akeren behoorde tot het productieproces van de vleesproductie met zwijnen. Wanneer de eikels van de bomen vielen werd een deel van de zwijnen het bos ingejaagd. De boeren sloegen met lange stokken eikels uit de bomen, die de zwijnen vervolgens opaten. De stokken die hierbij werden gebruikt zijn het soort vergankelijke en alledaagse objecten die specifiek via illustraties

161 Richard C. Hoffmann 124-125.

162 Zie bijlage 1, ID-nummer 7, 85, 76 en 91.

163 Henisch, 19-22.

164 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 177-180.

Veeteelt: Paard, rund, schaap en schaap Veel bossen vielen in de volle en late middeleeuwen onder het forreestrecht, wat inhield dat

ze werden beschouwd als wildernis en dus onder de jurisdictie van de grafelijke macht vielen.

De jacht op groot wild in deze bossen, zoals wilde zwijnen en herten, was ook in handen van de graaf. Over de jacht op kleiner wild gingen lokale heren.160 Van de 188 productieprocessen afgebeeld in de geselecteerde steekproef, zijn tien jachttaferelen afgebeeld. De helft hiervan betreft wildjacht, in drie afbeeldingen wordt er gejaagd zonder dat de prooi is afgebeeld en de jacht op eenden en konijnen is beide één keer afgebeeld.

In afbeelding 3.17 is een karakteristieke afbeelding van de adellijke jacht te zien.

Hierbij rijdt de heer op een paard naast zijn jachtopbrengst, in dit geval een hert, omringd door mannen met speren en honden. De jacht zelf is vaak kleiner afgebeeld of op de achtergrond en hierin is de adellijke heer vaak niet te zien (afb 3.18-3.20). De vier onderstaande figuren zijn overigens allemaal afkomstig uit hetzelfde getijdenboek, wat dit een zeer rijke bron maakt voor de verschillende soorten jacht en gebruiken rondom de jacht in Vlaanderen.

160 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 150-155.

Jacht: wilde dieren en kleine prooien

Afb. 3.18: Fragment van Add ms 24098, f. 29 verso, BL

Afb. 3.19: Fragment van Add ms 24098, f. 29 recto, BL

Afb. 3.20: Fragment van Add ms 24098, f. 30 recto, BL Afb. 3.17: Fragment van Add ms 24098, f. 28 verso,

BL

Hoewel arbeidsintensief om te verbouwen, waren vlas en hennep voor veel kleine boeren aantrekkelijke gewassen om te verbouwen. Deze gewassen leverden veel op in hun ruwe vorm, maar ook verwerkt tot linnen werd het voor een groot scala aan functies verkocht. Omdat het verbouwen van vlas zeer uitputtend was voor de grond, werd het in rotatie verbouwd met andere gewassen zoals graan. De teelt was zeer arbeidsintensief, omdat er veel tijd werd gestoken in onkruid wieden rondom de vlasplanten. Ook moest het op precies het goede moment geoogst worden, zodat de vezels niet te grof waren voor de productie van linnen.166

Dit productieproces van linnen maken bestond uit een lange lijst stappen met allen het doel de vezels veilig van de rest van het gewas af te scheiden zodat ze gebruikt konden worden voor de productie van linnen. Bij het oogsten van vlas werd de volledige plant, wortels en al, uit de grond getrokken en in een rij te drogen gelegd in de openlucht. Daarna werden de vlasstengels door een grote kam gehaald om de zaadbollen los te maken en op te vangen een proces dat repelen wordt genoemd. Om de houtige delen van de vlasplant te scheiden van de vlasvezels werden de planten in een kleine vijver geplaatst van ongeveer 1,5 meter diep, een fermentatieproces dat dauwroten of ‘rot(t)en’ wordt genoemd. Door stro erbovenop te plaatsen werden de planten volledig onder water gehouden. Dit duurde ongeveer veertien dagen, waarna de planten weer te drogen gelegd werden. Vervolgens werden de planten op een verticaal bord geplaatst, zoals hieronder te zien, en herhaaldelijk geslagen met een houten mes. Dit verwijderde de houten delen van de vezels. Daarna werden de overgebleven vlasstrengen verdeeld in dunne en dikkere strengen.167

Ook het kammen van de vezels om ze te ontklitten is afgebeeld in de getijdenboeken.

In de prent gemaakt in 1783 door William Hincks (afb. 3.29) is ditzelfde proces van zwingelen en hekelen afgebeeld. In de getijdenboeken wordt de blauw omcirkelde afbeelding waarbij twee mannen binnen in een cirkel van strengen staan en deze slaan met houten kammen.

Dit wordt vaak in dezelfde illustratie afgebeeld met een boer die aan het dorsen is; het slaan van graan om de zaden los te maken. Toch zijn deze twee verschillende productieprocessen van elkaar te onderscheiden op drie manieren. Ten eerste is de kleur van de strengen altijd verschillend. Het graan is afgebeeld met een felle gele kleur, terwijl vlas een grijsbruine kleur heeft, karakteristieken die overeenkomen met de werkelijke kleur van beide soorten gewassen.

166 Leslie Clarkson, ‘The linen industry of early modern Europe," in The Cambridge history of textiles, onder redactie van D. T. Jenkins (Cambridge, U.K. ; New York: Cambridge University Press, 2003), 476.

167 Clarkson, 476.

Textielproductie: linnen en wol

onderzocht kunnen worden. Na het bestuderen van honderden illustraties van dit gebruik heeft Jørgensen drie doeleinden van de ‘akerstok’ geïdentificeerd. De stok werd gebruikt om op te rusten tijdens het werken, om zwijnen in de goede richting te leiden en om eikels uit de bomen te slaan (afb. 3.23-3.25).165 Het akeren is één van de verschillende stappen in het proces van varkensvlees produceren. Nadat de zwijnen werden vetgemest in de herfstmaanden werden ze in wintertaferelen geslacht (afb. 3.26).

165 Jørgensen 187.

Afb. 3.21: Egerton ms 1147, f. 9 verso, BL Afb. 3.22: Egerton ms 1147, f. 11 verso, BL

Afb. 3.23: Fragment van Add ms 24098, f. 26 verso, BL

Afb. 3.25: Fragment van E.4576-1910,

VAM Afb. 3.26: Fragment van Add ms 35313, f. 7r

recto, BL

Afb. 3.24: Fragment van Egerton ms 1147, f. 4 recto, BL

Afb. 3.29: Het proces van zwingelen en hekelen, afgebeeld (boven) op fragment van Egerton ms_ 1147, f. 4 verso, BL; (onder) op prent van William Hicks, 1783 Illustrations of the Irish linen industry, prent IV, Universiteit van Notre Dame

In zowel het kustgebied als de binnenlandse zandstreek had de schapenteelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van het landschap en de economie van de late middeleeuwen. In de zandstreek werden in de eerder ontgonnen gebieden rondom Eeklo in de twaalfde en dertiende eeuw veel schapen gehouden, met name op de woeste gronden, wastines, waar de verdroogde en weinig vruchtbare grond niet geschikt was voor akkerbouw.169 Deze intensieve begrazing had onder andere een sterke bosdegradatie ter gevolg. In deze regio is veel microreliëf aanwezig waar in de vroege middeleeuwen de oude woonkernen van Oosteeklo, Lembeke en Kaprijke zich op de verhoogde ruggen bevonden. Deze dorpen liggen op de noordelijke flank van de eerder besproken dekzandrug die zich uitstrekt tussen Maldegem en Steneke. Omdat weinig gronden

169Verhoeve en Cyriel Verbruggen, 206-218.

Wolproductie Ook is hieronder te zien dat het dorsen werd gedaan met een dorsvlegel, terwijl het vlas gekamd

of geslagen werd met een vierkante houten kam met groeven aan de onderkant. Ten derde zijn bij deze illustraties altijd vrouwen te zien die bezig zijn met zwingelen, het gedroogde vlas slaan op een verticaal bord met een houten mes om de buitenste laag te verwijderen van de vezels.168 Zowel in de middeleeuwse illustraties als op de prent van Hincks uit de achttiende eeuw zijn deze twee stappen in het productieproces dus samen afgebeeld. De laatste stappen in het verwerken van vlas tot linnengaren waren het gladstrijken, bundelen en om en spoel draaien van de strengen. Daarna konden deze gebleekt of geverfd worden.

168 Clarkson, 476.

3.27: Fragment van Add ms 35313, f. 6 verso, BL, blauw omcirkeld = hekelen, roze omcirkeld = zwingelen, rood omcirkeld = dorsen

Afb. 3.28: Foto door ©Centrum Agrarische Geschiedenis. Collectie voormalig Gemeentelijk Landbouwmuseum Heuvelland, inv. nr. HEU0314

wolkammen en natuurlijk arbeid.175 Zowel in de kustregio als in het binnenland speelden de boeren in op deze vraag.

Het proces van wolbewerking tot textielproducten bevatte veel stappen die ieder zijn eigen expertise nodig had. Textielproducten van hoge kwaliteit werden veel regionaal verhandeld en speelden in op toenemende urbane markt naarmate de middeleeuwen vorderden. De eerste stap was natuurlijk het scheren van de schapen (afb. 3.36). Aan het begin van het wolproductieproces werd de wol gesorteerd in dunne, grove, korte en lange stukken. De dunste stukken wol waren bedoeld voor de hogere kwaliteit wollenstof. Deze wol werd schoongespoeld met heet alkaline water om zo haar natuurlijke vetten te verwijderen. Het werd vervolgens te drogen gehangen op houten rekken en wanneer droog ‘geslagen’ of ‘gebroken’ met wilgentakken, ook wel wullebreken genoemd. Dit soort textielproductie heeft ook de naam draperie ointe. Dit verwijst naar het proces van de natuurlijke vetten in de wol verwijderen, om vervolgens deze na het schoonmaakproces te vervangen met boter of olijfolie. Dit had als doel om de wol volledig schoon te maken, maar daarna wel te beschermen met deze vetten tegen eventuele schade in de productiestappen die hierna nog kwamen zoals het spinnen, weven en verven.176

Na het sorteren en eventueel invetten van de wol begon het spinnen. Dit is de kunst van de gekamde of gekaarde wol omzetten tot garen. Dit gebeurde in drie stappen: strengen wol uit de massa trekken, deze strengen om elkaar heen draaien zodat ze aan elkaar vastplakken met een dun garen als resultaat. In het merendeel van de middeleeuwen werd dit proces met de hand gedaan en waren spinnenwielen nog niet breed in trek in Vlaanderen. Men deed dit met een spintol (afb. 3.31). Dit zorgde voor een hoge kwaliteit garen, hoewel het wel zeer arbeidsintensief was. Het spinnenwiel was in de volle middeleeuwen al wel een bekend middel, maar deze technologie werd op veel plekken in Europa verboden. Volgens Munro was deze maatregel niet zo zeer om handwevers in het rurale landschap te beschermen tegen werkloosheid door mechanisering. Het verbod werd ingevoerd omdat de vroege versie van het spinnenwiel nog geen hoge kwaliteit garen kon produceren. Er zaten nog veel haken en ogen aan, zoals knopen en klitten in de wol en over het algemeen een zwakkere kwaliteit wat in het weefproces tot veel breuken leidden. Het was dus een bescherming van de kwaliteit van wol, niet van de vaak vrouwelijke arbeiders die het produceerden.177 Het spinnen van linnen of wol is slechts twee

175 John H. Munro, ‘Medieval woollens: textiles, textile technology and industrial organisation, c. 800-500’, in The Cambridge history of textiles, onder redactie van D. T. Jenkins (Cambridge, U.K. ; New York: Cambridge University Press, 2003), 181.

176 Munro, 181-190.

177 Munro, 200-204.

rondom deze nederzettingen geschikt waren om permanent te gebruiken als akkers, werd veel grond gebruikt voor begrazing. Deze woeste gronden vielen onder het wildernisregaal van de graaf, maar mochten in de vroege middeleeuwen nog wel als ‘gemene’ gronden gebruikt worden.

Volgens Verbrugge en Verhoeven heeft dit gebruik van gemene gronden voor beweiding het houden van schapen voor de wolproductie sterk gestimuleerd. Deze toename in beweiding op de al arme zandgronden had als gevolg dat de grond hier nog verder degradeerde. Op bepaald plekken ontstonden strubbebosjes die gunstig waren voor de houtaanvoer, maar verder zorgde het vooral voor bodem- en bosdegradatie met zandverstuivingen als gevolg.170

Hoewel de maritieme mogelijkheden een belangrijke rol innamen in het voorzien van voedsel en andere rurale producten in de vroege middeleeuwen, was dit nooit genoeg om de bevolking volledig te ondersteunen. Daarom werd hier al vroeg ingezet op andere rurale activiteiten waaronder schapenhouderij voor zuivel en wol.171 Zowel polders als hooggelegen schorren werden beweid door schapen. Op de schorren groeiden zoutminnende planten waar de schapen van graasden.172 Over de gehele Brugse Vrije hadden individuele boeren niet een grote veestapel. Voornamelijk grote boerderijhoeven in bezit van abdijen hielden op grote schaal vee, waaronder veel schapen.173

Volgens John H. Munro is er geen ander productieproces dat evenveel impact had op de middeleeuwse economie en samenleving van Europa dan de wolproductie. Vanuit een landschappelijk perspectief is dit zeker een stelling die onderbouwd kan worden. Het houden van schapen had, zoals hierboven besproken, een grote impact op de staat van het landschap van de zandregio door gevolgen zoals bodem- en bosdegradatie en het ontstaan van zandverstuivingen. Dit waren bijvoorbeeld struikheidevelden, maar ook nattere heide met vennen, vijvers, heischraal en grasland.174 Dit soort landschapsvormen zijn echter niet afgebeeld in de bestudeerde bronnen.

De wolindustrie bracht wel een brede vraag mee voor grondstoffen, producten en diensten die het platteland kon leveren. Natuurlijk de onbewerkte wol en textiel gemaakt van wol, maar ook pigmentplanten, boter en olie, klei om de wol schoon te maken, kaarden of

170 Verhoeve en Cyriel Verbruggen, 6.

171 Soens, Dries Tys en Erik Thoen, 136-137.

172 Thoen, ‘De Polders, een inleiding, 10-12.

173 Van Steensel, 273.

174 Tack, Paul van den Bremt en Martin Hermy, 62.