• No results found

mogelijke verklaringen

4.2 Agrosystemeemonderzoek versus de sociale agrosystemen van Thoen

met de felle gele kleur van graan(afb. 3.48).216 We zien het nooit geoogst worden, maar wel gebundeld klaarliggen na het droogproces om vervolgens verwerkt te worden tot garen.

Naast vlasbewerking zien we ook aspecten van de wolindustrie in de getijdenboeken. In elke bestudeerde bron staan aspecten van de wolindustrie afgebeeld in de vorm van schapenteelt, het scheren van schapen en in twee gevallen een vrouw aan het werk met een spintol. Vanaf de dertiende eeuw was de piek van de wolindustrie van Vlaanderen al voorbij. Veel wol werd geïmporteerd vanaf Engeland en het rurale landschap produceerde nog met name wol voor de lokale en regionale markt.217 Daarbij was het verwerken van wol een zeer arbeidsintensief proces.

Voor kleine boeren leverden de grondstoffen die nodig waren voor het produceren van wollen stof vaak meer op in verhouding dan volledig verwerkte wol. Dit soort grondstoffen konden dus gesponnen wol zijn, geverfd of nog onbewerkt, maar ook bijvoorbeeld verfpigmenten.218 Het verbouwen van dergelijke verfplanten zien we echter niet afgebeeld in de bronnen.

Qua akkerbouw laat elke bron ongeveer hetzelfde zien, met hier en daar wat afwisselende details. In vijf van de zes bronnen staat het ploegen, eggen en inzaaien van akkers afgebeeld in de maand september. De oogst van graan staat altijd afgebeeld bij de maand september, hoewel er geen onderscheid valt te maken tussen verschillende soorten graan. Wel zijn in sommige illustraties korenbloem en klaprozen te zien. Korenbloem wijst erop dat de afgebeelde

216 Foto door Rilegator, https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Flax_field_Fecamp_02.

JPG#globalusage.

217 J. A. van Houtte, An economic history of the Low Countries 800-1800, World economic history (London: Weidenfeld and Nicolson, 1977), 80.

218 Munro 217-220.

Afb. 4.1: Vlas dat te drogen ligt, foto door Rilegator De boerenbedrijven en families in de zandregio waren in de late middeleeuwen gericht

op een vorm van gemengde landbouw. Hierbinnen waren proto-industriële activiteiten een integraal onderdeel om genoeg inkomen te genereren. Thoen noemt het sociale agrosysteem van deze regio een commercial survival economy.210 Dit definieert hij als een ruraal landschap waarin voornamelijk kleine boeren met familiebedrijven actief zijn, waar veranderingen in bezitsverhoudingen weinig effect hadden op het voortbestaan van deze bedrijven en waarin het overleven van de familie voorop stond. Om dit te bewerkstelligen moesten deze boerenfamilies extra inkomen genereren door ook niet-agrarische activiteiten te ondernemen en in het laagseizoen in loondienst te gaan.211 Deze niet-agrarische activiteiten waren, zoals eerder besproken, activiteiten buiten het voedsel produceren via akkerbouw.212 Om meer inkomen te genereren produceerden de boeren ook producten voor de markt. Met dit geld konden ze voor zichzelf producten aanschaffen die ze nodig hadden en in valuta hun huurprijzen betalen.213 Voor het overleven van deze boeren was er dus een afhankelijkheid van de markt.

Dit soort rurale activiteiten zien we in de bronnen bijvoorbeeld terug in de vorm van vlasbewerking voor de linnenindustrie. We zien mensen van de boeren klasse vlasstengels

‘hekelen’ om de zaden los te slaan van de stengels en ‘zwingelen’ om de vezels vrij te maken van de buitenste beschermlaag. In zijn recensie van Thoens proefschrift, benadrukt Hoppenbrouwers hoe de linnenindustrie van groot belang geweest voor de overleving van kleine boerenbedrijven in het Vlaamse rurale landschap. illustrators Het verwerken van vlas bood deze kleinere boerenfamilies namelijk in periodes van stagnatie een vorm van inkomen.

Grotere boerenbedrijven huurden vervolgens weer loonwerkers in om hun vlas te verwerken.214 Vlas was namelijk een zeer arbeidsintensief gewas om te verbouwen. Boeren met weinig grond konden maar weinig hiervan verbouwen, doordat vlas in rotatie met granen om zo niet de grond uit te putten. Vlas werd gezaaid in de lente en voordat het volledig rijp was weer geoogst. Op deze wijze waren de vezels nog niet te grof voor de productie van linnen.215 In de bestudeerde illustraties is vlas te onderscheiden van granen door de grijsbruine kleur dat het heeft in contrast

210 Thoen, "A “commercial survival economy” in evolution," 105.

211 Thoen, "A “commercial survival economy” in evolution," 109-113.

212 Scazzosi, 44.

213 Thoen, "A “commercial survival economy” in evolution," 114.

214 P.C.M. Hoppenbrouwers, ‘Het Vlaanderen van Thoen’, BMGN - Low Countries Historical Review

107, nr. 1 (1 januari 1992): 52–54.

215 Clarkson 476.

de toenemende dijklasten deden niet alleen boeren zelf gedwongen afstand van hun grond, maar ook veel abdijen verkochten hun bezit in de regio. Veel van deze grond werd opgekocht door de Graaf die het vervolgens verpachtte in de vorm van grote boerenbedrijven. Andere opkomende grootgrondbezitters aan de kust waren kapitaalrijke vorstelijke ambtenaren. Zij investeerden in nieuw ingepolderde stukken grond. In het ‘oude land’, waar de graaf veel bezit had, was de grond zeer geschikt voor het verbouwen van graan, terwijl in het ‘nieuwe land’ van de polders veel koren werd verbouwd.223 Naast akkerbouw werd er in de kustregio op grote schaal vee gehouden en bijvoorbeeld zuivelproducten geproduceerd.

In de late middeleeuwen werd het rurale landschap van de kustregio dus gekarakteriseerd door grootschalige boerenbedrijven op verpachte grond in bezit van grootgrondbezitters zoals de graaf, vorstelijke ambtenaren en abdijen. Deze boerenbedrijven waren gericht op specialisatie in commerciële akkerbouw en productieprocessen omtrent veeteelt.224 Hierbinnen waren de drie belangrijkste groepen mensen de grootgrondbezitters, de grote pachtboeren en landloze loonarbeiders die per seizoen of per dag naar de boerderijen kwamen om te werken.225

In de bronnen zijn de grootschalige commerciële boerderijen van de kustregio niet vaak duidelijk afgebeeld. Zoals besproken in hoofdstuk 3 doet het getijdenboek Add ms. 35313 nog het meest denken aan de kustregio, door de vlakke, open landschappen geschilderd door Bening.226 Ook de afgebeelde activiteiten zouden passen in deze regio. Op folio 3 recto en 6 recto staan bijvoorbeeld runderen afgebeeld, een element dat verder niet veel andere illustraties op deze manier voorkomt. In het Brugse Vrije werd in de late middeleeuwen op grote schaal vee gehouden, bijvoorbeeld door abdijen.227 Op folio 2 verso staat een moestuin bij een gebouw afgebeeld wat een abdij zou kunnen zijn. Rondom dit gebouw worden paden afgegraven en bomen gekapt. Folio 3 verso laat echter een elitelandschap zien waarin mensen van de rijkere klasse recreëren en bezig zijn met valkerij. Activiteiten rondom valkerij waren gereserveerd voor hogere klassen van de middeleeuwse samenleving. Het stond symbool voor het beschikken van een controle over de natuur.228 Deze aanwezigheid van de hogere klasse in de illustraties, zowel geestelijken als edelen, kan een verwijzing zijn naar de aanwezigheid van deze twee groepen in de kustregio en hun invloed op het rurale landschap.

223 Van Steensel, 269-272.

224 Thoen, “Social agrosystems” as an economic concept to explain regional differences," 60-65.

225 Soens, Dries Tys en Erik Thoen, 151-153

226 Inv nr. Add ms. 35313,BL.

227 Van Steensel, 273.

228 Creighton 103.

graansoort in ieder geval een wintergraan is.219 Een aantal illustraties laat verder de opslag van graan op zolders van schuren zien en het proces van dorsen staat afgebeeld.

Het verbouwen van peulvruchten en andere groenten en voedergewassen staat vrijwel nergens afgebeeld. Op het fragment van het losse folio E.4576.1910 staan een soort lage groene struikjes in een moestuin afgebeeld die groente zouden kunnen voorstellen.220 Dit is echter de enige illustratie waar mogelijk het verbouwen van groentegewassen staat afgebeeld. Dit is opmerkelijk, omdat het verbouwen van groentegewassen zoals peulvruchten wel een belangrijk onderdeel was van de Vlaamse landbouw in de middeleeuwen. Deze gewassen waren zowel gunstig voor eigen consumptie als voor verkoop op de markt.221

De grootte van boerderijen is lastig af te lezen aan de illustraties, omdat er niet altijd onderscheid te maken is tussen schuren en huizen. Wanneer woonhuizen wel duidelijk staan afgebeeld, zoals in veel wintertaferelen waarbij we een glimp krijgen van de binnenkant van deze huizen, is er verder niet aan te zien hoeveel hectare grond erbij hoort en of het een pachtboerderij is of eigen bezit.

Rond 1300 waren in de kustregio grote boerderijen al in de meerderheid ten opzichte van kleine boerderijen. Boeren met eigen grond bevonden zich in de kustregio voor een groot deel op de zeekleipolders. Boeren met eigen grond verminderden echter gestaag in deze regio vanaf het einde van de dertiende eeuw. In de late middeleeuwen verliet een groot deel van de boeren hun grond vanwege hun onvermogen om zich te beschermen tegen de invloeden van de zee.

Sommige van deze boerenbedrijven gingen ten onder in overstromingen, terwijl anderen werden verlaten en geclaimd door grootgrondbezitters of de graaf van Vlaanderen. In de zestiende eeuw waren veel boeren gedwongen over te stappen op het pachten van grond en veel kleine boerderijen werden opgeslokt door grote rurale bedrijven. Deze bedrijven waren vaak in bezit van grootgrondbezitters zoals edelen, burgers en religieuze instanties. Hierdoor kwam de lokale macht meer te liggen bij de economische elite in dorpen, in plaats van bij grondbezittende boerenklasse.222

Een grote speler in het grondbezit van de kustregio was de Graaf van Vlaanderen. Door

219 Spek, 513.

220 VAM, inv. nr. E.4576.1910.

221 Thoen, “Social agrosystems” as an economic concept to explain regional differences," 60-65.

222 Thoen, “Social agrosystems” as an economic concept to explain regional differences," 55-57.

De kustregio: grootschalige commerciële landbouw

Wanneer er een moestuin staat afgebeeld, staan er altijd één of twee mensen van een hogere klasse bij. Vaak is een aantal lieden onkruid aan het wieden of een pad naar de moestuin aan het afgraven en buigt een persoon van de lagere klasse naar de toekijkende elite. De meeste abdijen en herenhoven hadden een moestuin, kruidentuin en boomgaard.232 In de bestudeerde bronnen staan de moestuinen altijd afgebeeld buiten de muren van een groot landhuis of een abdij.

Al met al is het elitelandschap dat Bening schetst één waar de heren en rijke burgers zich bezighouden met voornamelijk recreatieve bezigheden die status uitdroegen, zoals jacht, die controle over de natuur uitstraalden, zoals valkerij en die macht over de mensen beneden hun status bevestigde. Bij deze activiteiten schilderde Bening landschapsvormen zoals bossen, halfopen landschappen met kabbelende beekjes en grote huizen en abdijen waaromheen het landschap werd vrijgemaakt van bomen.

232 Van Steensel 273.

Afb. 4.2 Van boven naar onder: Fragment van Add ms. 35313, f. 3 verso; Add ms 24098, f. 23 recto; Add ms 24098, f. 27 recto, BL

De elite van de middeleeuwse samenleving, met name de rijkere en adellijke klasse, komen uitgebreid aan bod in de bronnen. In elke onderzochte bron is er minstens één persoon van de geestelijke of adellijke klasse afgebeeld. Taferelen met betrekking tot recreatie komen het meeste voor. Hier is men bezig met activiteiten zoals varen in sloepen begeleid door muziek en in een gezelschap paardrijden (afb. 4.2). Een andere recreatieve activiteit dat meerdere keren is afgebeeld is valkerij (afb. 4.2). Het getijdenboek Add ms. 24098 wordt ook wel het Golfboek wordt genoemd vanwege de kaderillustratie op folio 27 recto waar een groep mensen een spel spelen wat op golf lijkt (afb. 4.2). In dit getijdenboek staan, naast nog verschillende andere illustraties van spelletjes, drie schilderingen van valkerij. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de opdrachtgever, die overigens niet bekend is, zich veel met deze activiteit bezighield.229

De politieke en economische elites zijn verder sterk aanwezigin de afgebeelde bossen in het graafschap Vlaanderen. Hoewel veel bossen eerder in de middeleeuwen al waren ontgonnen en in de late middeleeuwen veelal waren gedegradeerd tot heidevelden, waren niet alle bossen verdwenen. De meeste van de overgebleven bosgebieden bevonden zich op de grenzen van heerlijkheden, een eind weg van nederzettingen. Veel abdijen hadden bossen en stukken privéheide in hun bezit en plaatselijke dorpskerken hadden soms een stuk bos in hun parochie ter gebruik.230

Binnen deze bosgebieden en daarbuiten was het jagen op groot wild een recht van de graaf. Kleinere lokale heren hadden het recht om op kleiner wild, zoals konijnen en vogels, te jagen. In veel bossen werden bijvoorbeeld konijnenwarandes aangelegd en omheind. Op deze wijze plantten de konijnen zich snel voort en waren ze makkelijk te vangen. Patrijzen werden gevangen door middel van sleepnetten en schietwapens. Het jagen op klein wild was voor veel mensen van de lagere klassen niet een belangrijke activiteit, want klein wild maakte geen belangrijk deel uit van hun dieet.231 De jacht op klein wild is slechts één keer afgebeeld in de bronnen. De jacht op groot wild is aan de andere kant wel meerdere keren afgebeeld. De meeste illustraties van dit soort jachtpartijen bestaan uit meerdere mannen die door een bos rennen met honden terwijl ze een dier opjagen. De elite zelf is alleen afgebeeld wanneer de prooi al is gevangen.

Elitefiguren staan ten slotte vaak afgebeeld als toezichthouders van werkende boeren.

229 Add ms. 24098, folio 20 recto, 21 verso en 24 verso, BL.

230 Tack, Paul van den Bremt, en Martin Hermy, 38-40.

231 Hoffmann 188.

Elitelandschappen

dit onderzoek. Bij het bestuderen van een getijdenboek moeten de personen die het iedere dag gebruikten in acht worden genomen.235

Volgens Wieck vertellen de illustraties in een getijdenboek ons iets over de mentale wereld van haar gebruiker en makers.236 De illustraties waren een combinatie van modelafbeeldingen, voorkeuren van de opdrachtgevers en de verdere keuzes van de illustrator. De agrarische taferelen rondom de kalenderpagina’s waren volgens Wieck een natuurlijke reflectie van middeleeuwse percepties omtrent de veranderende seizoenen in het rurale landschap. Opdrachtgevers en makers waren zelf niet onderdeel van de boerensamenleving. Zij beeldden een andere bevolkingsgroep af dan de groep waar zij zelf deel van waren en projecteerden dus hun indirecte ervaringen met het rurale landschap op deze afbeeldingen. Dit maakt dat de invulling van de illustraties een representatie kan zijn van hoe grootgrondbezitters, rijke ambachtslieden, edelen en Simon Bening zelf vonden dat het rurale landschap eruit ‘hoorde’ te zien.237 Illustraties van het rurale landschap in getijdenboeken kunnen dus mogelijk een zekere idealisatie of romantisering zijn van dit landschap, gestuurd door de idealen en percepties van de hogere klassen.

Tussen de illustraties van zwoegende boeren door zien we struinende edelen afgebeeld in de getijdenboeken. Zoals besproken zijn veel van deze geschilderde elites zich aan het vermaken met vrijetijdsbestedingen of anders toezicht aan het houden over werkende boeren. Ze lijken in symbiose naast elkaar te leven in de landschappen van Bening. Hieruit blijkt een bepaalde tweedeling: de werkende boer en de recreërende elite. Volgens het klassieke ‘driestandenmodel’

was het de taak van de boerenklasse om te werken. In ruil daarvoor verkregen ze gebeden van de geestelijke klasse en bescherming van de edelen. De geestelijke en economisch-politieke elites waren echter niet onwetend van het belang van de boerenklasse voor hun eigen bestaan.238 Doordat de boerenklasse voedsel en andere levensmiddelen en luxeproducten produceerden, konden de elites een leven leiden zonder dit soort zware arbeid. Aan de andere kant waren de boeren afhankelijk van de elite als afzetmarkt en werkverschaffer. In de zandregio vulden veel boerenfamilies hun inkomen aan door in loondienst te werken, bijvoorbeeld op grote pachtboerderijen in de kuststreek of bij ontginningsprojecten opgezet door de adellijke en

235 Virginia Reinburg, French books of hours: making an archive of prayer, c. 1400-1600 (Cambridge ; New York: Cambridge University Press, 2012), 7-9

236 Wieck en Lawrence R. Poos, Time Sanctified, 33.

237 Wieck en Lawrence R. Poos, Time Sanctified, 36.

238 Paul Freedman, Images of the medieval peasant, Figurae (Stanford, Calif: Stanford University Press, 1999), 15-21.

Uit de bronnenanalyse is gebleken dat er een scheve representatie bestaat in de bestudeerde getijdenboeken als het gaat om illustraties van het rurale landschap van de zandregio en dat van de kuststreek. Over het algemeen illustreerde Simon Bening een ruraal landschap van gemengde, kleinschalige landbouw waar boeren veel kapitaal onderling deelden in de vorm van bijvoorbeeld trekpaarden. Dit betreft vaak illustraties van halfopen landschappen met veel percelen omringd door heggen en bomenrijen en waar de elites van de samenleving recreëerden en toezicht hielden over de werkende boeren. Hoewel een aantal illustraties representatief kan zijn voor het rurale landschap van de kustregio, lijkt de zandstreek dominant. In deze paragraaf worden een aantal mogelijke verklaringen gegeven voor dit verschil in representatie tussen de twee onderzoeksgebieden. Ten eerste worden de percepties van de opdrachtgevers nader bestudeerd. Hoe heeft hun kijk op het rurale landschap de inhoud van de illustraties bepaald?

Vervolgens wordt de aard van de bron als religieus gebruiksvoorwerp besproken. Hoe heeft de religieuze ondertoon en symboliek invloed gehad op de afgebeelde rurale taferelen? Daarna wordt het getijdenboek als kunstmedium bekeken. Welke beperkingen hadden deze manuscripten voor de illustratoren en hoe had dit effect op wat zij afbeeldden? Ten slotte kijken we naar de invloed van het getijdenboek als esthetisch object. Voor veel leken was het getijdenboek hun enige kunstobject in huis. Voor rijkere lieden, die soms meer dan één getijdenboek in hun bezit hadden, waren de miniatuurschilderingen een geliefde kunstvorm die veel status en prestige uitstraalden.233

Het getijdenboek als genre ontstond door een evolutie van het privégebruik in de huiselijke setting van het psalterboek. Leken begonnen in de dertiende eeuw gebedenboeken ook thuis te gebruiken, maar hadden hierbij het psaltergedeelte omtrent de liturgische handelingen in de kerk niet nodig. Zo ontwikkelde deze gebedenboeken zich langzaam tot het getijdenboek.234 In de aard van het getijdenboek en de reden voor het bestaan van dit genre zitten dus de gebruiksvoorkeuren van leken. De invloed van deze gebruikers en hoe zij getijdenboeken gebruikten en hun voorkeuren omtrent het uiterlijk en de inhoud is dus van essentieel belang in

233 Wieck, "The book of hours," 436-437.

234Wieck, "The book of hours," 432.

4.4 Verklaringen voor het verschil in representatie van landschappen en