• No results found

Bronanalyse

3.4 Verschil in representatie: de zandstreek versus de kustregio Introductie

Omdat er weinig landschapsvormen uit de kustregio staan afgebeeld in de bronnen, is de vraag of er wel afgebeelde agrarische en rurale activiteiten overeenkomen met de landbouwsystemen in het kustgebied. Een voorbeelden van dit soort activiteiten is hetbegrazen van geoogste akkers door schapen, ook wel stoppelbeweiding genoemd. Er werd ook gebruik gemaakt van verplaatsbare omheiningen in plaats van heggen. Hierdoor werd het landschap waar nodig open gehouden.188 Verder vond er veel specialisatie plaats geïnitieerd door grootgrondbezitters. Dat nam bijvoorbeeld de vorm aan van zuivel- en vleesproductie in het zuidelijke deel van de kustregio en het verbouwen van graan in het noorden. Er werden kanalen aangelegd om deze producten naar de grote steden zoals Brugge, Gent en Ieper te vervoeren.

In deze paragraaf worden dergelijke activiteiten en landschapselementen besproken in een vergelijking tussen de zand- en kustregio. Hoe verschilden de twee regio’s van elkaar en welke elementen zijn afgebeeld in de bronnen?

Wat betreft landschapsgebruik beslaan grasland en bosbouw 46% van het grondgebruik. Beide soorten landschap speelden een belangrijke rol in de gemengde landbouw van de Vlaamse zandregio. In deze paragraaf staat de houtexploitatie en het inrichten van het landschap door middel van struiken, hagen en bomen centraal. Binnen de bronnen zijn vier vormen van landschapsinrichting binnen de categorie houtexploitatie vallen gedetecteerd: houtranden, bomenlanen langs paden, heggen en hakhoutbossen. Van deze vier vormen komen heggen het vaakst voor, daarna bomenlanen en houtwallen en als laatste hakhoutbosjes.

Op de vier geselecteerde fragmenten hieronder is te zien hoe Simon Bening, vaak op de achtergrond van het werk, rechthoekige percelen schilderde met daaromheen vormen van natuurlijke omheining. Dit konden bomen zijn zoals knotwilgen, maar ook struiken of hagen.

Vaak is te zien hoe deze percelen voor een deel werden ingezet als grasland en anders als akker.

Volgens Deckers et al. was er in Vlaanderen tot ver in de negentiende een uitgebreid netwerk van heggen en houtwallen. Deckers definieert heggen als lineaire rijen van houtige vegetatie, met name struiken, die naast elkaar gelegen velden van elkaar scheiden. Traditionele functies van dit soort omheiningen waren vee buiten de akkers houden en het leveren van hout.189

188 Soens, Dries Tys en Erik Thoen, 152-153.

189 B. Deckers e.a., "Long-Term Spatio-Temporal Dynamics of a Hedgerow Network Landscape in Flanders, Belgium," Environmental Conservation 32, nr. 1 (maart 2005): 20–22.

Landschapsvorm, gebruik en bezit

3.36 Fragment van: a en b) 0000.GRO0676.I20080GRO0002a2c.I, Groeningemuseum.; c) Egerton ms 1147, f. 211 recto, BL.; d) Egerton ms 1147, f. 11 recto, BL; e) Egerton ms 1147, f.

34 recto, BL; f) Egerton ms 1147, f. 213 verso, BL; g) Egerton ms 227 recto, BL

Naarmate de middeleeuwen vorderden werd steeds meer grond ingericht als bouwland.

Dit had als effect dat vee steeds vaker binnen een bepaald perceel werd gehouden, door middel van bijvoorbeeld heggen, in plaats van dat het vee vrij rondliep en met de omheiningen buiten de akkers werd gehouden. Naast struiken en opgaande bomen werden hiervoor vaak knotwilgen gebruikt. Het voordeel van knotwilgen was dat het vee niet bij de hogere takken kon komen, waardoor deze veilig bleven voor de houtkap.190

190 Tack, Paul van den Bremt, en Martin Hermy, 83-93.

Afb. 3.39: Fragment van Add. 18855 f. 109 verso, BL Afb. 3.40 Fragment van E.4575-1911, VAM

Afb. 3.41: Fragment van Ms. 50 (93.MS.19), verso, JPGM

Afb. 3.42: Fragment van Add. 18855 f. 108, BL Afb 3.37: Anoniem, Panoramisch zicht op Gent 1534, inv. nr. 474, STAM Gent

Afb 3.38: Digitaal Hoogemodel Vlaanderen, Gent met loop van de Schelde en de Leie aangegeven in zwart

Afb. 3.43: Fragment van Add ms 24098, f. 26 verso, BL Volgens Deckers waren deze heggen met name te vinden rondom dorpskernen en in

valleien. Hoewel deze percelen wel vaak geïllustreerd zijn in de buurt van een dorp of boerderij, bevinden ze zich altijd op een heuvel. Dit verschil van geografische ligging kan echter verklaard worden door het idee dat de schilder zoveel mogelijk elementen van het landschap wilde afbeelden. Zoals eerder besproken waren heuvels niet een veelvoorkomend component van de onderzoeksgebieden. Door deze toch te schilderen creëerde Simon Bening een dynamische compositie waarbij vanuit het horizontale perspectief veel te zien is voor de kijker. Een geografische verklaring voor de systematische heggen in de heuvellandschappen van Bening zou kunnen zijn dat hij inspiratie haalde van graften, te vinden op hellingen in lössgebieden.

Graften zijn aardwerken taluds ontstaan door ophoping van grond tegen een begroeide rand op een helling. Deze begroeide randen kunnen natuurlijke vegetatie zijn, maar ook geplante perceelscheidingen zoals te zien in de illustraties van Simon Bening.191

Kouters waren in de volle middeleeuwen al relatief grote, aaneengesloten akkercomplexen. Een voorbeeld van een kouter is nu nog te vinden in Sint-Martens-Latem, ten zuidwesten van Gent. Op afbeelding 3.44 is te zien hoe deze kouter eruitzag, geprojecteerd op de huidige situatie. Ten noorden van de kouter lagen graslanden langs de Leie en ten westen lag een uitgestrekt bosgebied. Op de Ferrariskaart (afb. 3.45) is te zien hoe de velden van de akker verdeeld waren in grote rechthoeken, met weinig omheiningen. In het grasland op de Ferrariskaart zijn rechthoekige percelen met heggen en bomenrijen te herkennen, net zoals we zien in de illustraties.

Het verschil tussen de werkelijkheid en de illustraties, is dat de akkers en grasvelden elkaar niet afwisselden in zoals is afgebeeld in de illustraties. Kouters waren grootschalige akkercomplexen met juist weinig omheiningen. Een kouter is daarom beter te vergelijken met illustraties zoals afbeelding 3.43, waar een grote open akker is afgebeeld met achter de boerderij grasland dat dus niet vlak naast de akker ligt. In deze illustratie is duidelijk de tegenstelling tussen de akker en het grasland, of te wel het infield en het outfield te zien, hoewel helaas niet het gehele koutercomplex te zien is. Hierbij is de kouter het intensief bewerkte infield en het grasland het extensief gebruikte outfield.192

191 F.S. van Westreenen, "Graften en graven in het heuvelland," Natuurhistorsich Maandblad 97, nr. 9 (2008): 183–189.

192 Spek, 632.

Afb. 3.45: Ferraris kaart - Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, 1771 - 1778

Afb. 3.44: Luchtfoto Sint-Martens-Latem, zomer 2018 Agentschap Informatie Vlaanderen (Bewerkt door auteur); Koutermolen, Molenstraat Sint-Martens-Lathem, Foto door Pascal Van Acker

In de illustraties van Bening komen verschillende vormen van landschapsgebruik voor. De soorten landschapsgebruik die het vaak staan afgebeeld zijn bosbouw, akkerbouw, grasland en infrastructuur in de vorm van paden en wegen die al deze soorten grond verbinden. In het merendeel van de illustraties is een combinatie te zien van deze soorten grondgebruik.

Het algemene karakter van de illustraties is dus een halfopen, gemixt landschap waar veel verschillende activiteiten en productieprocessen zich tegelijk afspelen.

Qua reliëf zijn er per getijdenboek grote verschillen. Sommige getijdenboeken bevatten illustraties met heuvellandschappen, andere komen meer overeen met het vrij vlakke Vlaamse landschap. Dit is echter sterk verbonden met het soort kader of canvas waarin de landschappen zijn geschilderd. Binnen de bronanalyse is meegenomen of de illustraties in een horizontaal kader, of te wel liggend kader zijn geschilderd of in een verticaal, of te wel opstaand kader. Dit is van belang, omdat dit iets zegt over hoeveel plek Bening op het canvas had op een geheel, dynamisch landschap te schilderen. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen verticale kaders die het hele folio beslaan, verticale kaders die slechts een deel van het folio innemen en ten slotte kleine ronde en vierkante kaders. De twee ‘losse’ horizontale kaders zijn twee losse illustraties waarvan niet de rest van het getijdenboek zijn overgeleverd.195 Uit deze analyse kwam een verdeling (afb. 3.47) waarbij horizontale kaders en verticale kaders op één na even vaak voorkomen. Dit zijn kaders die dus niet het gehele folio innemen. De soort positionering van de illustraties is vervolgens vergeleken met het soort reliëf dat erin is afgebeeld. Deze vergelijking leidde tot de conclusie dat vlakke landschappen het meest zijn afgebeeld in horizontale kaders en heuvellandschappen in verticale kaders die de hele pagina beslaan. Hieruit leidt ook de conclusie dat het soort canvas en de ruimte die Bening in kon nemen invloed had op het soort landschap dat hij schilderde en of dit landschap dus overeenkwam met Vlaanderen, of eerder met een heuvelgebied zoals Limburg, de Vlaamse Ardennen of bijvoorbeeld Italië.

195 Inv.nr. Ms. 50 (93.MS.19), verso en recto, JPGM.

Elementen uit de kust- en zandgebieden van Vlaanderen De percelen van de kustregio’s hadden vaak niet het soort natuurlijke omheiningen zoals de

kouters en velden in de zandregio, maar juist verplaatsbare of houten omheiningen om het landschap open te houden.193 Soortgelijke omheiningen zien we terug in het getijdenboek 35313, bijvoorbeeld op folio 4 verso (afb. 3.46).

In dit hoofdstuk zijn de illustraties gemaakt door Simon Bening in een selectie van getijdenboeken geanalyseerd om te achterhalen welke rurale landschappen uit de Vlaamse zandstreek en kustregio erin zijn te herkennen. Wat voor soort landschap trachtte Bening af te beelden? De landschapsschilderingen van Bening worden gezien als voorloper van het latere genre van landschapsschilderkunst, maar waren nog geen accurate weergave van een bepaalde plek in de wereld.194 Zijn illustraties zijn composities bestaande uit verschillende elementen en componenten afkomstig van verschillende inspiratiebronnen van Bening. Om deze reden was het van belang om elementen geïnspireerd door het rurale landschap van de zand- en kustregio’s van Vlaanderen te scheiden van elementen afkomstig uit andere delen van de wereld. Het concept dat hiervoor is gebruikt is bricolage; het analyseren van losse elementen en fenomenen om zo een nieuw perspectief te krijgen en achterliggende structuren te ontdekken. We kunnen de resultaten van deze analyse verdelen in twee categorieën: elementen die overeenkomen met het rurale landschap in de kust- en of zandregio en elementen die fictief zijn of afkomstig zijn uit andere plekken dan de onderzoeksgebieden.

193 Soens, Dries Tys en Erik Thoen, 153.

194 Wieck, "The book of hours," 444

Afb. 3.46: Fragment van Add ms 35313, f. 4 verso, BL

3.5 Conclusie