• No results found

Deel II: Het inzetten van het juridisch instrumentarium in verschillende scenario’s

3. Scenario I: Voorkomen van nieuwe bebouwing of grondgebruik 1 Waterspoor

3.2 Ruimtelijk spoor

60 Art. 7.14 Wtw.

61 De juridische kwalificatie van reserveringszones is tevens van belang met het oog op de doorwerking van art. 2.11 Barro in bestemmingsplannen. Zie par 3.2.1.

62 Zie onder meer: ABRvS 16 juli 2008, zaaknrs. 200707032/1 en 200707036/1. Vgl. ABRvS 27 juni 2007, AB 2007, 243, m.nt. A. van Hall, JB 2007, 164, m.nt. Marc Rongen.

rechtmatigheid van de keur in het kader van exceptief verweer in rechtsbeschermingsprocedures tegen daarop gebaseerde besluiten, zoals handhavingsbesluiten of watervergunningen, aan de orde worden gesteld. De bestuursrechter zal de door het waterschapbestuur gemaakte belangenafweging ten aanzien van de aanwijzing van de reserveringszone en het daarbinnen geldende beperkingsregime terughoudend toetsen.63 Ook voor de rechtsbeschermings-mogelijkheden tegen de vaststelling van de legger is het van belang vast te stellen of een reserveringszone als een beschermingszone kan worden aangemerkt of niet. Voor zover een reserveringszone kan worden aangemerkt als beschermingszone, staat tegen de aanwijzing daarvan namelijk bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. Is dat niet het geval, dan staat tegen de vaststelling van de legger geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, omdat behoudens de aanwijzing van beschermingszones en bergingsgebieden de vaststelling van de legger op de negatieve lijst als bedoeld in art. 8:5 Awb is opgenomen.

Tegen de beslissing op aanvragen om een watervergunning en maatwerkvoorschriften op grond van de keur hebben, staat bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. De verlening van een dergelijke watervergunning of maatwerkvoorschrift is immers een beschikking, terwijl de weigering daarvan ingevolge art. 1:3 lid 2 Awb daarmee gelijk wordt gesteld.

Tegen de vaststelling (en wijziging) van beleidsregels staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, aangezien art. 8:3 onder a Awb dat uitsluit. De rechtmatigheid kan van een beleidsregel kan bij wijze van exceptief verweer aan de orde worden gesteld in het kader van beroepsprocedures tegen appellabele besluiten die (mede) zijn gebaseerd op de beleidsregel. De burgerlijke rechter kan als restrechter eveneens de rechtmatigheid van de keur en beleidsregels toetsen.

3.2 Ruimtelijk spoor

3.2.1 Ruimtelijke relevantie reserveringszones

Waterkeringen, aangrenzende beschermingszones en reserveringszones hebben een bijzondere invloed hebben op de omgeving, aangezien niet alle vormen van grondgebruik vanwege de aanwezigheid van de waterkering, de daarvoor aangewezen beschermingszones en reserveringzones zijn toegestaan. De aanwezigheid van waterkeringen en de daarvoor aangewezen beschermings- en reserveringszones beïnvloeden de gebruiksmogelijkheden van de grond en zijn dan ook ruimtelijk relevant en kunnen in een bestemmingsplan dan ook als zodanig worden bestemd.

Sterker nog, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) verplicht de bestemmingsplanwetgever om bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan gronden waarop primaire waterkeringen en de aangrenzende beschermingszones zijn gelegen een daarop gerichte bestemming respectievelijk gebiedsaanduiding te geven.64 Een wijziging van het bestemmingsplan met betrekking tot deze gronden is uitsluitend mogelijk voor zover bij de

63 Bij de toetsing van een algemeen verbindend voorschrift, waar het hier om gaat, lijkt de Afdeling, gelet op haar positie en functie in het staatsbestel, een terughoudende toetsing aan de dag te leggen. Zie o.m. ABRvS 22 juni 2005, AB 2006, 4, m.nt. P. van Duijvenvoorde en G.A.C.M. van Ballegooij en ABRvS 18 juli 2001, AB 2003, 340 m.nt.

LD. De Afdeling heeft zich wat betreft de omvang van de toetsing van algemeen verbindende voorschriften aangesloten bij het oordeel van de Hoge Raad in het Landbouwvliegers-arrest: HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251, m.nt.

MS en AB 1986, 574 m.nt. PvB.

64 Art. 2.11.2 Barro. Het Barro spreekt van gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone – dijk’. Deze bewoordingen sluiten niet aan bij de termen die de Waterwet gebruikt. De Waterwet kent uitsluitend de begrippen ‘beschermingszone’ en

‘(primaire) waterkering’. Dit heeft vermoedelijk te maken met het SVBP2012, dat de standaarden aangeeft voor aanduidingen en bestemmingen op de (digitale) verbeelding.

Indien blijkt dat de gronden eerder dan na afloop van de in de watervergunning opgenomen termijn moeten worden aangewend voor een dijkversterking, kan het waterschapsbestuur de watervergunning of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen (art. 6.22 Wtw), waaronder ook de termijn waarvoor de vergunning is verleend. Indien wijziging van de vergunning-(voorschriften) geen soelaas biedt, kan de vergunning ook worden ingetrokken wegens onverenigbaarheid met de doelstellingen van art. 2.1 Wtw, waaronder ook de voorkoming en beperking van wateroverlast en overstromingen. Dat betekent wel dat er in beide gevallen een inbreuk wordt gemaakt op de bestaande rechten van de vergunninghouder, zodat daar in beginsel nadeelcompensatie tegenover zal moeten staan.60

3.1.3 Aanwijzing van reserveringszones in de legger?

De vraag is waar de reserveringszones moeten worden aangewezen: moeten deze in de keur zelf of in de legger worden aangewezen? In de legger moeten ingevolge art. 5.1 lid 1 Wtw de waterstaatswerken en de daaraan grenzende beschermingszones worden aangegeven. De vraag is dan ook of een reserveringszone kan worden beschouwd als een beschermingszone in de zin van de Waterwet.61 Art. 1.1 Wtw definieert een beschermingszones als: “een aan een waterstaatswerk grenzende zone waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden”. Een strikte uitleg van deze bepaling leidt tot de conclusie dat een reserveringszone geen beschermingszone is, omdat het doel van een reserveringszone niet is het beschermen van de bestaande primaire waterkering, maar het voorkomen dat ontwikkelingen toekomstige dijkversterkingen zullen belemmeren of kostbaar zullen maken. Reserveringszones die niet grenzen aan een primaire waterkering zijn per definitie geen beschermingszones.

De vraag is of reserveringszones, voor zover deze niet kunnen worden aangemerkt als beschermingszone, wel in de legger kunnen worden opgenomen of dat deze in de keur zelf moeten worden aangewezen. In de keur lijkt het opnemen van reserveringszones die niet grenzen aan een primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszones ons niet uitgesloten, voor zover het waterschapsbestuur kan aangegeven dat de aanwijzing van deze zones noodzakelijk is in verband met de aan hem opgedragen zorg voor primaire waterkeringen nu en in de toekomst.

Voor zover een reserveringszone samenvalt met een beschermingszone, wordt het grondgebruik daarbinnen gereguleerd door de regels van de keur. De regulering binnen beschermingszones kan, gelet op en strikte uitleg van de definitie, echter uitsluitend worden gesteld met het oog op de bescherming van de bestaande waterkering en niet tevens met het oog op de reservering voor ruimte voor toekomstige dijkversterkingen of -verleggingen. De aanwijzing van een reserveringszone zal naar in dat geval naar ons oordeel dan ook nog uitdrukkelijk in de legger of de keur moeten geschieden.

3.1.4 Rechtsbescherming

Het waterschapsbestuur heeft een ruime discretionaire bevoegdheid bij het vaststellen van de keur en de legger.62 Ingevolge art. 78 lid 1 Waterschapswet stelt het algemeen bestuur immers de verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. Tegen de keur staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, aangezien dit een algemeen verbindend voorschrift is (art. 8:3 onder a Awb). Wel kan de

60 Art. 7.14 Wtw.

61 De juridische kwalificatie van reserveringszones is tevens van belang met het oog op de doorwerking van art. 2.11 Barro in bestemmingsplannen. Zie par 3.2.1.

62 Zie onder meer: ABRvS 16 juli 2008, zaaknrs. 200707032/1 en 200707036/1. Vgl. ABRvS 27 juni 2007, AB 2007, 243, m.nt. A. van Hall, JB 2007, 164, m.nt. Marc Rongen.

rechtmatigheid van de keur in het kader van exceptief verweer in rechtsbeschermingsprocedures tegen daarop gebaseerde besluiten, zoals handhavingsbesluiten of watervergunningen, aan de orde worden gesteld. De bestuursrechter zal de door het waterschapbestuur gemaakte belangenafweging ten aanzien van de aanwijzing van de reserveringszone en het daarbinnen geldende beperkingsregime terughoudend toetsen.63 Ook voor de rechtsbeschermings-mogelijkheden tegen de vaststelling van de legger is het van belang vast te stellen of een reserveringszone als een beschermingszone kan worden aangemerkt of niet. Voor zover een reserveringszone kan worden aangemerkt als beschermingszone, staat tegen de aanwijzing daarvan namelijk bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. Is dat niet het geval, dan staat tegen de vaststelling van de legger geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, omdat behoudens de aanwijzing van beschermingszones en bergingsgebieden de vaststelling van de legger op de negatieve lijst als bedoeld in art. 8:5 Awb is opgenomen.

Tegen de beslissing op aanvragen om een watervergunning en maatwerkvoorschriften op grond van de keur hebben, staat bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. De verlening van een dergelijke watervergunning of maatwerkvoorschrift is immers een beschikking, terwijl de weigering daarvan ingevolge art. 1:3 lid 2 Awb daarmee gelijk wordt gesteld.

Tegen de vaststelling (en wijziging) van beleidsregels staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open, aangezien art. 8:3 onder a Awb dat uitsluit. De rechtmatigheid kan van een beleidsregel kan bij wijze van exceptief verweer aan de orde worden gesteld in het kader van beroepsprocedures tegen appellabele besluiten die (mede) zijn gebaseerd op de beleidsregel. De burgerlijke rechter kan als restrechter eveneens de rechtmatigheid van de keur en beleidsregels toetsen.

3.2 Ruimtelijk spoor

3.2.1 Ruimtelijke relevantie reserveringszones

Waterkeringen, aangrenzende beschermingszones en reserveringszones hebben een bijzondere invloed hebben op de omgeving, aangezien niet alle vormen van grondgebruik vanwege de aanwezigheid van de waterkering, de daarvoor aangewezen beschermingszones en reserveringzones zijn toegestaan. De aanwezigheid van waterkeringen en de daarvoor aangewezen beschermings- en reserveringszones beïnvloeden de gebruiksmogelijkheden van de grond en zijn dan ook ruimtelijk relevant en kunnen in een bestemmingsplan dan ook als zodanig worden bestemd.

Sterker nog, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) verplicht de bestemmingsplanwetgever om bij de eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan gronden waarop primaire waterkeringen en de aangrenzende beschermingszones zijn gelegen een daarop gerichte bestemming respectievelijk gebiedsaanduiding te geven.64 Een wijziging van het bestemmingsplan met betrekking tot deze gronden is uitsluitend mogelijk voor zover bij de

63 Bij de toetsing van een algemeen verbindend voorschrift, waar het hier om gaat, lijkt de Afdeling, gelet op haar positie en functie in het staatsbestel, een terughoudende toetsing aan de dag te leggen. Zie o.m. ABRvS 22 juni 2005, AB 2006, 4, m.nt. P. van Duijvenvoorde en G.A.C.M. van Ballegooij en ABRvS 18 juli 2001, AB 2003, 340 m.nt.

LD. De Afdeling heeft zich wat betreft de omvang van de toetsing van algemeen verbindende voorschriften aangesloten bij het oordeel van de Hoge Raad in het Landbouwvliegers-arrest: HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251, m.nt.

MS en AB 1986, 574 m.nt. PvB.

64 Art. 2.11.2 Barro. Het Barro spreekt van gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone – dijk’. Deze bewoordingen sluiten niet aan bij de termen die de Waterwet gebruikt. De Waterwet kent uitsluitend de begrippen ‘beschermingszone’ en

‘(primaire) waterkering’. Dit heeft vermoedelijk te maken met het SVBP2012, dat de standaarden aangeeft voor aanduidingen en bestemmingen op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 - Juridische analyse ‘Ruimte voor dijken’ 59

verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.65 Ook hier is de vraag van belang of een reserveringszone kan worden beschouwd als een beschermingszone. Indien dat niet het geval is, verplicht art. 2.11 Barro namelijk de planwetgever niet tot het opnemen van reserveringszones in het bestemmingsplan. Wordt onder een beschermingszone ook een reserveringszone begrepen, dan bestaat een dergelijke verplichting wel.66

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient aannemelijk te zijn dat de in het bestemmingsplan neergelegde bestemmingen binnen de planperiode van tien jaar worden gerealiseerd. Bestemmingsplannen moeten immers volgens vaste jurisprudentie binnen de planperiode uitvoerbaar zijn.67 Deze planhorizon hoeft echter geen beletsel te vormen voor het aanwijzen van bestemmingen met uitsluitend een reserverend karakter, aangezien dergelijke bestemmingen naar hun aard niet om verdere realisering vragen.68 Het enige doel van deze bestemming is juist om ruimtelijke ontwikkelingen die de toekomstige aanleg of wijziging van een waterstaatswerk kunnen belemmeren te weren. In een herziening van het bestemmingsplan kan dan ook opnieuw aan desbetreffende gronden de gebiedsaanduiding ‘reserveringszone’ of

‘vrijwaringszone’ worden toegekend.

De Kroon heeft al eens uitgemaakt dat ruimtelijke reserveringen voor toekomstige dijkversterkingen in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen, ook als niet zeker is dat de ruimte voor dijkversterkingen daadwerkelijk zal worden benut. In haar besluit van 20 februari 1995 sluit de Kroon zich aan bij gedeputeerde staten die goedkeuring hebben onthouden aan een bestemmingsplan omdat een dergelijke ruimtelijke reservering in het plan niet was opgenomen.

De Kroon overwoog:

‘Weliswaar betreft het hier extra ruimte die eerst na de planperiode [cursivering: FG] wordt benut, en is het niet uitgesloten dat al dan niet in verband met technische ontwikkelingen een andere ruimte of in het geheel geen ruimte werkelijk nodig zal zijn, doch in aanmerking genomen dat het te dezen gaat om de plaatsbepaling van in beginsel duurzame bouwwerken – te weten woningen –, achten Wij het juist dat gedeputeerde staten in dit geval de berekende extra ruimte als een voor dit plan relevant belang hebben meegewogen.’69

Een bestemming of gebiedsaanduiding ‘reserveringszone’ sluit niet alle gebruiksmogelijkheden van de grond uit. Aan gronden met deze bestemming kunnen dan ook dubbelbestemmingen worden toegekend die een toekomstige dijkversterking niet belemmeren of kostbaar maken, zoals recreatie, verkeersdoeleinden, natuurdoeleinden, agrarische doeleinden, etc. De Afdeling bestuursrechtspraak eist bij de toekenning van dubbelbestemmingen dat de bestemmingen verenigbaar met elkaar zijn en dat een onderlinge rangorde tussen de doeleinden of functies wordt aangebracht. Het ligt voor de hand om een bestemming reserveringszone als primaire bestemming aan te wijzen, aangezien deze bestemming de randvoorwaarde schept waarbinnen de andere (secundaire) functies zijn toegestaan.

In een bestemmingsplan kunnen op grond van art. 3.1 lid 1 Wro uitsluitend met het oog op een aan de grond gegeven bestemming regels worden gesteld. Ten behoeve van de bestemming

‘reserveringszone’ kunnen in het bestemmingsplannen dan ook regels worden gesteld. Deze

65 Art. 2.11.3 Barro.

66 Op deze vraag is in paragraaf 3.1.3 reeds nader ingegaan.

67 Zie bijvoorbeeld: ABRvS 3 juni 2015, JM 2015/102, m.nt. Blokvoort, ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1698, ABRvS 17 september 2008, zaaknr. 200708524/1 en ABRvS 7 mei 2008, zaaknr.

200702354/1. Art. 3.1.6 lid 1 sub f Bro verplicht dan ook in de plantoelichting inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan.

68 CAW-advies, De kost gaat voor de baat uit, Juridische instrumenten om ruimte te reserveren voor waterstaatsdoeleinden, november 2004, p. 24.

69 KB 20 februari 1995, AB 1995, 369, m.nt. AvH.

regels kunnen bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden met deze bestemming beperken, voor zover dat met het oog op de instandhouding van deze bestemming noodzakelijk is. Hoewel een reserveringszone niet om realisering en in zoverre niet om een positieve bestemming vraagt, is de toekenning van een dergelijke bestemming wel noodzakelijk als de planwetgever de bebouwings- of gebruiksmogelijkheden, die de toekomstige aanleg of wijziging van waterstaatswerken kunnen bemoeilijken of onnodig kostbaar kunnen maken, wil reguleren.

De vraag is echter of het reguleren van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden met het oog op een waterstaatkundige bestemming wel mogelijk is. Op deze vraag zal in het navolgende worden ingegaan.

3.2.2 Relatie tussen bestemmingsplanregels en de waterschapskeur

Hoewel de keur /legger en het bestemmingsplan (beheersverordening) in theorie beide geschikte juridische instrumenten zijn voor het reserveren van ruimte voor toekomstige dijkversterkingen of –verleggingen, in die zin dat met het oog daarop gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden kunnen worden beperkt, kan uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak worden afgeleid dat de bescherming van waterstaatkundige belangen primair op grond van de keur/legger dient te geschieden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak kunnen in een bestemmingsplan immers geen regels worden opgenomen, voor zover deze regels uitsluitend strekken tot bescherming van waterstaatkundige belangen die reeds door de keur worden beschermd.70 In haar uitspraak van 11 februari 2015 overweegt de Afdeling daarover het volgende:

‘De Keur voorziet ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ reeds in de bescherming van het waterstaatkundige belang. Hoewel niet is uitgesloten dat andere ruimtelijk relevante belangen kunnen nopen tot het opnemen van een regeling zoals die is opgenomen in artikel 19, lid 19.2, onder c, en 19.3.1 van de planregels, is in dit geval uit het plan noch de toelichting daarop, noch uit het verhandelde ter zitting, waar nader is toegelicht dat deze regeling zo moet worden gelezen dat uitsluitend wordt getoetst aan het waterstaatkundige belang, gebleken waarom naast deze bescherming in de Keur deze regeling in het plan moet worden opgenomen om te voorzien in de bescherming van het waterstaatkundige belang. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze regeling is beoogd te voorzien in de bescherming van andere belangen dan die door de Keur worden beschermd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het opnemen van de regeling in artikel 19, lid 19.2, onder c, en 19.3.1, van de planregels nodig is ter bescherming van andere belangen dan die reeds door de Keur worden beschermd.

Het betoog slaagt.’71

Een herhaling van dit oordeel is te vinden in de uitspraak van 15 juli 2015, waarin de Afdeling overweegt:

‘Het bouw-, gebruiks- en aanlegverbod behoudens afwijking als vastgelegd in artikel 32 van de planregels strekt tot de bescherming van waterstaatkundige belangen. Het beschermingsbereik van deze regeling stemt in zoverre overeen met het beschermingsbereik van de vergunningplicht krachtens artikel 6.5 van de Waterwet gelezen in samenhang met artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit. De bestreden planregeling is materieel bezien een vertaling van de "Beleidsregels

70 Zie ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2254, ABRvS 11 februari 2015, AB 2015/179, ABRvS 13 oktober 2004, AB 2005/25 en ABRvS 2 oktober 2002 ECLI:NL:RVS:2002:AE8249. Voor uitgebreidere bespiegelingen over de relatie tussen bestemmingsplan en keur kan o.m. worden verwezen naar: F.A.G. Groothuijse, ‘Water weren. Het publiekrechtelijke instrumentarium voor de aanpassing en bescherming van watersystemen ter voorkoming en beperking van wateroverlast en overstromingen’ (diss. Utrecht), Den Haag: IBR 2009, p. 279 en de annotatie bij ABRvS 25 april 2012, MenR 2012, 114.

71 ABRvS 11 februari 2015, AB 2015/179, r.o. 9.4.

verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.65 Ook hier is de vraag van belang of een reserveringszone kan worden beschouwd als een beschermingszone. Indien dat niet het geval is, verplicht art. 2.11 Barro namelijk de planwetgever niet tot het opnemen van reserveringszones in het bestemmingsplan. Wordt onder een beschermingszone ook een reserveringszone begrepen, dan bestaat een dergelijke verplichting wel.66

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient aannemelijk te zijn dat de in het bestemmingsplan neergelegde bestemmingen binnen de planperiode van tien jaar worden gerealiseerd. Bestemmingsplannen moeten immers volgens vaste jurisprudentie binnen de planperiode uitvoerbaar zijn.67 Deze planhorizon hoeft echter geen beletsel te vormen voor het aanwijzen van bestemmingen met uitsluitend een reserverend karakter, aangezien dergelijke bestemmingen naar hun aard niet om verdere realisering vragen.68 Het enige doel van deze bestemming is juist om ruimtelijke ontwikkelingen die de toekomstige aanleg of wijziging van een waterstaatswerk kunnen belemmeren te weren. In een herziening van het bestemmingsplan kan dan ook opnieuw aan desbetreffende gronden de gebiedsaanduiding ‘reserveringszone’ of

‘vrijwaringszone’ worden toegekend.

De Kroon heeft al eens uitgemaakt dat ruimtelijke reserveringen voor toekomstige dijkversterkingen in een bestemmingsplan kunnen worden opgenomen, ook als niet zeker is dat de ruimte voor dijkversterkingen daadwerkelijk zal worden benut. In haar besluit van 20 februari 1995 sluit de Kroon zich aan bij gedeputeerde staten die goedkeuring hebben onthouden aan een bestemmingsplan omdat een dergelijke ruimtelijke reservering in het plan niet was opgenomen.

De Kroon overwoog:

‘Weliswaar betreft het hier extra ruimte die eerst na de planperiode [cursivering: FG] wordt benut, en is het niet uitgesloten dat al dan niet in verband met technische ontwikkelingen een andere ruimte of in het geheel geen ruimte werkelijk nodig zal zijn, doch in aanmerking genomen dat het te dezen gaat om de plaatsbepaling van in beginsel duurzame bouwwerken – te weten woningen –, achten Wij het juist dat gedeputeerde staten in dit geval de berekende extra ruimte als een voor dit plan relevant belang hebben meegewogen.’69

Een bestemming of gebiedsaanduiding ‘reserveringszone’ sluit niet alle gebruiksmogelijkheden van de grond uit. Aan gronden met deze bestemming kunnen dan ook dubbelbestemmingen

Een bestemming of gebiedsaanduiding ‘reserveringszone’ sluit niet alle gebruiksmogelijkheden van de grond uit. Aan gronden met deze bestemming kunnen dan ook dubbelbestemmingen