• No results found

2 Beheersen van het verleden, heden en de toekomst: Europees cultuur en erfgoedbeleid in

3.1 RPSEE: Bouwen aan vrede en verdraagzaamheid

De Europese Raad van Thessaloniki in 2003 legde de Europese toekomst voor de Balkan open. De hierboven beschreven discussie hangt hiermee samen, gezien het culturele aspect een belangrijk onderdeel was van het integratieproces wat in gang was gezet. Met de onderliggende culturele discussie en de Raad van Thessaloniki in 2003 vloeide uiteindelijk in hetzelfde jaar een gezamenlijk initiatief van de EU en de RvE voort, genaamd Regional Programme on Cultural and Natural

Heritage in South East Europe. Tegelijkertijd werd als onderdeel van het RPSEE het Integrated Rehabilitation Plan/Survey of the Architectural and Archaeological Heritage (IRPP/SAAH)

geïntroduceerd. Doel van het programma was om in Zuidoost-Europa een gestandaardiseerde methodologie voor erfgoedbehoud te introduceren, en daarmee de standaard van erfgoedbescherming in lijn te brengen met Europese normen. Door middel van regionale samenwerking tussen de Zuidoost-Europese landen zou het programma daarnaast een essentiële bijdrage leveren aan het proces van vrede en verzoening in de Westelijke Balkan. Naast de sociale, economische, rechtsstatelijke en politieke initiatieven om hervormingen in de regio door te voeren, was het RPSEE er op gericht gelijksoortige doelstellingen te behalen door middel van cultuurbeleid. Middels het RPSEE trachtten de Europese instellingen in de eerste instantie de post-conflict spanningen in de regio aan te pakken. Dit was een objectief met een lange-termijn doel de regio te stabiliseren en regionale samenwerking te bevorderen. Deze objectieven zijn nog steeds essentiële voorwaarden om de Balkanlanden dichter tot Europa en de EU te brengen.115 Hierover wordt op de website van de RvE over de RPSEE het

volgende gezegd: ‘The ultimate challenge is the long-term reconciliation between individuals and

115

RvE, ‘RPSEE project website’, http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/cooperation/SEE/default_en.asp, geraadpleegd 25 september 2014.

37

communities, a necessary pre-condition for setting up solid and sustainable regional cooperation’.116

In dit opzicht hangt het programma nauw samen met de bevordering van de Europese integratie van de Westelijke Balkan.

Het regionale erfgoedprogramma bouwt daarnaast voort op de overtuiging dat cultureel erfgoed een fundamentele rol te spelen heeft in de promotie van de Europese identiteit. Zo schrijft John Bold over het programma: ‘[the project] was predicated on the belief that the cultural heritage is

fundamental to the building of national and European identities, respecting their diversity and bringing people together to build the future, informed by perceptions of place and understanding of the past’.117

Deze boodschap heeft een extra lading in een regio waar in een zeer recent verleden tijdens de Joegoslavië oorlogen cultureel erfgoed van de ‘Ander’ met opzet werd vernietigd. Het bevorderen van erkenning en bewustzijn van het gedeelde Europees erfgoed in dit gedeelte van Europa, en het bevorderen van regionale samenwerking om dit erfgoed te beschermen, vormde dan ook een belangrijk doelstelling in het overbruggen van voormalig etnische conflicten.118 Door middel

van de erfgoedprogramma’s kunnen de Europese normen en waarden van vrede en veiligheid concreet vormgegeven worden. Respect voor culturele diversiteit, intercultureel dialoog, regionale samenwerking en verzoening zijn daar enkele voorbeelden van. Het Regionaal Erfgoedprogramma in de Westelijke Balkanlanden is hier de belichaming van.

3.1.2 Onderdelen van het RPSEE

Het IRPP/SAAH vormt een van de drie componenten van het RPSEE. De twee andere onderdelen zijn het Institutional Capacity Building Plan (ICBP), dat adviseert op het gebied van wetgeving en institutioneel beheer, en het Local Development Pilot Project (LDPP), gericht op de concrete implementatie van de politieke prioriteiten van de RvE. De methodologie van RPSEE is opgebouwd van een initiële brede aanpak gericht op het identificeren van cultureel erfgoed op nationaal niveau, tot een steeds meer gedetailleerde benadering van de individuele erfgoedprojecten. Voor de beoordeling van de status van het erfgoedbeleid werd er in 2003 voor elk land betrokken bij het RPSEE een

National Heritage Assessment Report opgesteld. Dit rapport werd opgesteld door RvE experts met

behulp van vertegenwoordigers uit de Zuidoost-Europese landen. Doel van het rapport was het in kaart brengen van de erfgoederen per land en de daarmee samenhangende wetgeving.

De tweede stap in het proces was het opstellen van een Priority Intervention List (PIL). Deze lijst, opgemaakt door nationale experts, bevatte per land de belangrijkste erfgoederen die groot risico liepen op verval, en het meest geschikt waren voor revitalisatie. Belangrijk aspect van deze lijst was

116

RvE, ‘RPSEE project website’, http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/cooperation/SEE/default_en.asp, geraadpleegd 10 oktober 2014.

117

J. Bold, ‘The Built Heritage of the Balkans: A rehabilitation Project’, Ancient Monuments Society, nr. 52 (2008), p. 51.

118

EC en RvE, ‘Technical Co-operation and Consultancy Programme related to the integrated conservation of the cultural heritage’, (2006), http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/cooperation/tcc/DepliantPatrimoine2006_en.pdf

38

volgens de RvE dat er een zo groot mogelijke variëteit aan erfgoederen werd opgenomen. Zo staat in een brochure gepubliceerd door de RvE en EC het volgende over de geselecteerde erfgoederen: from

ancient Roman theatres to churches and mosques; from grand public buildings to vernacular houses; from rural settlements to urban ensembles and monuments of industry’.119 De PIL vormt voor dit

onderzoek een belangrijk referentiepunt voor de staat van het erfgoed in de beginfase van het erfgoedprogramma, en de initiële plannen voor de toekomst van het erfgoedproject. Na de PIL werd in de derde fase per project een technisch rapport uitgebracht (Preliminary Technical Assessments

(PTA)). Dit rapport gaf inzicht in de verwachtte technische en financiële aspecten van erfgoedherstel.

Volgens het rapport van John Bold kreeg in deze fase van het regionale erfgoedprogramma kreeg de rol van de RvE en de EC een visuele en fysieke aanwezigheid in de regio door middel van een plakkaat op de monumenten of het erfgoedterrein.120

Echter, in geen van de RvE publicaties of online foto’s van de erfgoedprojecten zijn aanwijzingen van deze plakkaten te vinden.

Voordat er concrete actie werd ondernomen in de renovatie van de erfgoedprojecten werd in de laatste voorbereidende fase een Feasibility Study (FS) verricht, en in de tweede fase van het RPSEE een Business Plan (BP) opgesteld. De BP was een document waarin het meer zakelijk potentieel van het erfgoedherstel werd gepresenteerd. Dit was met de ingang van het Ljubljana Proces een belangrijke stap om potentiële investeerders aan te trekken en belanghebbenden van de socio- economische voordelen te overtuigen.121

Daarnaast onderstreepte het BP voor enkele flagship projecten de mogelijkheden voor beleggers door de mogelijke zakelijke groei van het project te presenteren. Het doel van dit document was om een realistische en praktische blauwdruk te leveren en aan te tonen hoe de gestelde doelen concreet bereikt kunnen worden. De doelstellingen deze documenten lieten schetsen een beeld van de reeks conceptuele richtlijnen die de RvE en de EU samen introduceerden om het cultureel erfgoed te herstellen en te beschermen. Echter, veel van deze documenten zijn nog niet geconcludeerd. Op de projectwebsite van de RvE is te zien dat slechts een deel van de rapporten online staan.122

3.1.3 Doorstart van het RPSEE: Het Ljubljana Proces II

Hoewel er op nationaal en Europees niveau steun bestond voor het erfgoedprogramma, bleek het in de eerste vijf jaar van het Regionaal Erfgoedprogramma lastig voor de RvE en de EU om op lokaal of regionaal niveau steun te genereren. Het opstellen van al de bovengenoemde studies en rapporten nam sinds de introductie van het erfgoedprogramma in 2003 enkele jaren in beslag. In 2008, vijf jaar na de introductie van het regionale erfgoedprogramma, was er een gebrek aan concreet resultaten om te

119

RvE en EC, The Ljubljana Process – Funding Heritage Rehabilitation in South-East Europe, p. 1.

120

J. Bold, ‘The built heritage of the Balkans: a rehabilitation project’, p. 57.

121

RCCTFCS, ‘Ljubljana Process II’, http://tfcs.rcc.int/en/projects/ljubljana-process, geraadpleegd 29 september 2014.

122

RvE, ‘Monuments and sites publications Croatia’,

http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/cooperation/see/countries/Croatia_en.asp, geraadpleed 5 oktober 2014.

39

presenteren.123

Fysieke herstelwerkzaamheden aan de erfgoedprojecten waren nog niet op gang gekomen of slechts in de beginfase. Interessant is dat de visie van de RvE hier minder kritisch op is. Zo schrijft RvE expert en projectleider John Bold in 2008 hier genuanceerder over, en noemt hij de eerste fase van het IRPP/SAAH een succes: ‘[The IRPP/SAAH initiative] has achieved its initial

purpose of identifying significant sites across a wide spectrum.’124

Hier ligt de focus van het succes op

het identificeren van de erfgoedprojecten, en niet zozeer op in hoeverre er voortgang was in de concrete renovatie van de monumenten. Waar Bold de eerste fase als een succes beschrijft, moet toch erkend worden dat het gebrek aan visuele voortgang van de erfgoedprojecten in deze fase van het erfgoedprogramma het zeer lastig maakte voor de Europese instellingen om de belanghebbenden zoals de nationale overheden, maar ook de lokale bevolking, te overtuigen van het belang van het programma. Bold erkent het belang van publieke ondersteuning en begrip voor de erfgoedprojectenen, en schrijft hierover: ‘Support will follow the success on which support itself depends’.125

Zonder

zichtbaar succes bleek het moeizaam om momentum voor het RPSEE vast te houden.

Na de eerste vijf jaar van het RPSEE was de initiële doelstelling om de meest significante erfgoedprojecten in de Balkan te identificeren voltooid. De institutionalisatie van Europese principes en methodologie was een doel dat slechts op de langer termijn bereikt zou kunnen worden. Op dit punt in het regionaal programma ontstond echter een discrepantie tussen de RvE en de EC. De RvE achtte de doelen om meer bewustzijn omtrent erfgoedmanagement in de regio te creëren voldaan.126

Hoewel de uiteengezette ideologische doelstellingen onhaalbaar bleken, was de RvE tevreden met de regionale samenwerking die het erfgoedprogramma had gestimuleerd.127

De EC daarentegen was er van overtuigd dat de doorstart van het programma een belangrijke toevoeging was voor de EU uitbreidingspolitiek in de regio.128

De EC besloot het RPSEE door te zetten en hiervoor de nodige fondsen beschikbaar te stellen. Met vele aanpassingen op het erfgoedprogramma werd in 2008 de nieuwe fase van het RPSEE gepresenteerd tijdens de Ministeriële conventie in Ljubljana. Deze nieuwe fase kreeg de titel: Ljubljana Process II: Rehabilitating our Common Heritage.

Mede door het gebrek aan concrete successen sinds de implementatie van het RPSEE, werd besloten om met het Ljubljana Proces de focus van het programma te verscherpen. Er bestond een noodzaak voor het programma om concrete resultaten op korte termijn te leveren. Dit resulteerde in de zogenaamde Consolidated Projects. Het belang van deze specifieke projecten wordt in de presentatie van het Ljubljana Proces door de RvE als volgt uiteengezet: ‘[Rehabilitation of the Consolidated

Projects] will have a profound and far-reaching effect in contributing economic revival and long-term local growth. The success of these projects would serve as a model for continuing, publicly and

123

C. Vos, Showing the Way Forward for Serbia’s Past, p. 162.

124

J. Bold, The built heritage of the Balkans’, p. 59.

125

Ibidem, p. 59.

126

C. Vos, Showing the Way Forward for Serbia’s Past, p. 112.

127

J. Bold, ‘The built heritage of the Balkans’, p.59.

128

C. Vos, Showing the Way Forward for Serbia’s Past, p. 113.

40

privately-supported, dynamic and sustainable regeneration of the European heritage in the region’.129

Elk land onder het RPSEE zou de aandacht beperken tot slechts enkele erfgoedprojecten die de potentie hadden om redelijk snel tot een succes gemaakt te worden, en genoeg potentieel hadden om investeringen aan te (blijven) trekken. Belangrijk hierbij was dat deze investering niet alleen van de Europese lidstaten zou komen, maar juist door de lokale en nationale ondersteund zou worden. Zo verklaarde EU adviseur in DG Uitbreiding Wencelas de Lobkowicz in een interview het volgende:

‘The task of the Ljubljana Process is not to finance these projects, but to convince the relevant countries to mobilise national and international funds. It is by convincing these states to mobilise the necessary funds that the ownership will be transferred to the region’.130

Naast het streven om financiering voor de Consolidated Projects vast te leggen en het aansporen van nationale overheden hieraan bij te dragen, was het Ljubljana Proces er ook op gericht om lokale en regionale overheden meer betrokken te krijgen bij de erfgoedprojecten. Volgend op de principes uiteengezet in de Faro Conventie van 2005 ging het proces van democratisering van erfgoed een grotere rol spelen in het Ljubljana Proces. Lokale betrokkenheid vormde een essentieel speerpunt in het garanderen van het succes van RPSEE. Om deze betrokkenheid te stimuleren was het daarbij belangrijk dat de erfgoedprojecten direct merkbare positieve aanvulling hadden op het dagelijks leven van mensen. Hierin is ook de trend in de ontwikkeling van het Europees erfgoedbeleid terug te zien waarbij cultureel erfgoed een tastbare toegevoegde waarde kon leveren op lokaal, alledaags leven. Deze fase van het Regionale Erfgoedprogramma kenmerkt zich daarmee door het idee dat het restaureren en beschermen van cultureel erfgoed geen doel op zich is, maar een instrument dat ingezet kan worden in het behalen van de bredere doelstellingen van de EC en de RvE, met als uiteindelijk doel revitalisering van de gehele regio en de bevolking.131

In overeenstemming met de trend in erfgoedbeleid uiteengezet in het vorige hoofdstuk, kreeg het Regionaal Erfgoedprogramma in deze fase dan ook een sterke sociale dimensie. Hier is terug te zien hoe, in overeenkomst met de Yudice’s notie van de expanded role of culture, het erfgoedproject werd ingezet als middel tot het bevorderen van socio-economische voortgang in de regio.

In de presentatie van het Ljubljana Proces is deze verschuiving van focus duidelijk terug te zien. Zo wordt in de catalogus van het Ljubljana Proces uit 2008 in de eerste zin de nieuwe economische dimensie uitgelicht: ‘The heritage is a generator – not just a survival from the past but

the stimulus for modern rehabilitation, economic development and sound reconciliation’.132 Hoewel

het belang van de initiële en overwegend ideologische principes van het RPSEE zoals verzoening, intercultureel dialoog en sociale inclusie ook in deze tweede fase benadrukt worden, is te zien dat de

129

RvE, Ljubljana Process Interactive application,

http://www.coe.int/t/DG4/CULTUREHERITAGE/COOPERATION/IRPPSAAH/index.html, geraadpleed 30 oktober 2014.

130

W. de Lobkowicz, ‘RCC interview’, http://www.rcc.int/interviews/26/interview-with-wenceslas-de-lobkowicz-advisor-on-inter- cultural-dialogue-and-cultural-heritage-directorate-general-for-enlargement-european-commission, geraadpleegd 30 oktober 2014.

131

RvE, CDPATEP, ‘1st Plenary Session: Description – Ljubljana Process on Funding of Cultural Heritage in South East Europe’, (2008), http://www.coe.int/t/dg4/cultureheritage/heritage/Source/CDPATEP/PlenarySession/CDPATEP_2008_23_EN.pdfi, p. 2.

132

RvE en EC, The Ljubljana Process – Funding Heritage Rehabilitation in South-East Europe, p. 1.

41

socio-economische doelstellingen veel meer naar de voorgrond treden. Er wordt een veel praktischere invulling gegeven aan het erfgoedprogramma met een grotere nadruk op het belang van economische

sustainability en fondsenwerving. Sustainable development, lokale betrokkenheid en regionale

financiering van de erfgoedprojecten voeren de boventoon in de presentatie van het Ljubljana Process II.