• No results found

De Europese toekomst voor een Zuidoost-Europees verleden: Een kritische analyse van het Europees Regionaal Erfgoedprogramma in Kroatië

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Europese toekomst voor een Zuidoost-Europees verleden: Een kritische analyse van het Europees Regionaal Erfgoedprogramma in Kroatië"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Europese toekomst voor een Zuidoost-Europees verleden

Een kritische analyse van het Europees Regionaal

Erfgoedprogramma in Kroatië

MA Scriptie in Europese Studies

Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Auteur: Tara Heemskerk

Scriptiebegeleider: mw. dr. C. Vos

Tweede lezer: mw. drs. N. Tromp

(2)

Foto op voorblad: Raad van Europa promotiebrochures betreffende het RPSEE. Foto door de auteur

(3)

Inhoud

Inhoud... 1

Inleiding ... 2

1 Europa in de gedachten van Europeanen ... 6

1.1 Geschiedenis van ideevorming over Europa ... 7

1.2 Dé Europeaan bestaat niet: Een zoektocht naar Europese identiteit ... 9

1.2.1 Identiteit als discours ... 10

1.2.2 Een Europese culturele identiteit ... 13

1.3 Europese identiteitspolitiek ... 15

1.4 De Westelijke Balkan in Europese identiteit ... 18

1.5 Kroatië tussen Europa en de Balkan ... 21

2 Beheersen van het verleden, heden en de toekomst: Europees cultuur- en erfgoedbeleid in ontwikkeling ... 24

2.1 Interpretaties van cultuurbeleid ... 24

2.1.1 Cultuurbeleid vanuit een kritisch oogpunt: doel of middel? ... 25

2.1.2 De bestuurlijkheid van cultuurbeleid ... 26

2.2 Over nationale grenzen: cultuur in transnationaal verband ... 28

2.3 Erfgoed als conceptueel vraagstuk ... 29

2.3.1 Transnationaal cultuur- en erfgoedbeleid in ontwikkeling ... 30

2.4 Europees cultuur- en erfgoedbeleid in ontwikkeling: de RvE en de EC ... 32

3 Regionaal Erfgoedprogramma in Zuidoost-Europa: Meer dan erfgoedbescherming alleen ... 36

3.1 RPSEE: Bouwen aan vrede en verdraagzaamheid ... 37

3.1.2 Onderdelen van het RPSEE ... 38

3.1.3 Doorstart van het RPSEE: Het Ljubljana Proces II ... 39

3.2 Visies en percepties op het Ljubljana Proces ... 42

3.3 Een nieuwe fase: De Dubrovnik Declaratie ... 45

4 RPSEE in Kroatië: Op de weg naar een Europees verleden? ... 47

4.1 Erfgoedprojecten in Kroatië ... 48

4.2 Cres eiland en Moise Palace: Europees erfgoed? ... 49

4.3 Moise Palace onder het Ljubljana Proces ... 50

4.4 Een Europese toekomst voor Moise Palace? ... 52

Conclusie ... 56

Bibliografie ... 59

(4)

Inleiding

‘We have made Europe, now we must make Europeans’.

- Bronisław Geremek

De bovenstaande uitspraak is een speling op de woorden die de Italiaanse staatsman Massimo D’Azeglio ooit uitsprak ten tijde van de Italiaanse unificatie. Op een continent zo divers als Europa is het vinden van een gemeenschappelijke identiteit of zelfs een gemeenschappelijke cultuur een haast onmogelijke opgave. Waar de Europese Gemeenschap (EG) begon met slechts zes West Europese lidstaten, heeft de Europese Unie (EU) nu 28 lidstaten die samen het grootste gedeelte van het continent bedekken. Een nog grotere diversiteit aan culturen bestaat er binnen de 47 lidstaten van de Raad van Europa (RvE). Met de uitbreidingsgolven van de EU in de afgelopen twee decennia richting Centraal- en Oost-Europa en de recente toenadering van de Zuidoost-Europese landen tot de EU wordt de Europese identiteit meer dan ooit bepaald door met een toenemende diversiteit aan nationale en regionale culturen en identiteiten. Naast een verdieping in politieke en economische integratie, is de zoektocht naar een specifieke Europese identiteit daarmee in de afgelopen twintig jaar geïntensiveerd. Om te kunnen integreren als onderdeel van de Europese identiteit dienen de nieuwe lidstaten gevoeld en gezien te worden als onderdeel van Europa, onderdeel van Europa’s verleden en daarmee van Europa’s toekomst. Het zoeken naar een onmiskenbare Europeanness, of Europeesheid, grijpt dan ook veelal terug naar een gedeelde Europese erfenis en cultureel geünificeerde achtergrond in periodes als de Oude Grieken en de Renaissance. De zoektocht naar een gemeenschappelijke Europese geschiedenis verbeeld in cultureel erfgoed is daarmee centraal komen te staan in de Europese gemeenschap en de constructie van de Europeaan.

Deze Europeaan is in het afgelopen jaar voor nieuwe uitdagingen komen te staan. Met de recente toetreding van Kroatië tot de EU is een geheel nieuwe regio binnen en aan de grenzen van de EU komen te liggen. Als eerste land van de Westelijke Balkan neemt Kroatië het voortouw in de geleidelijke toenadering van de Balkan regio tot de EU. AlbaniË, Servië, Montenegro en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zijn officieel kandidaat voor toetreding. Daarnaast zijn Bosnië en Herzegovina en Kosovo eveneens potentiële kandidaat-lidstaten.Het is een regio van zeven landen die zich kenmerkt door grote culturele, etnische en religieuze diversiteit, niet alleen binnen de regio zelf maar ook ten opzichte van de West- Centraal en Oost-Europese landen. De toetreding van deze landen tot de EU zal niet alleen gevolgen hebben voor de culturele identiteit van de Westelijke Balkanlanden maar ook voor de Europese culturele identiteit als geheel. Europese beleidsmakers worden daarmee geconfronteerd met de noodzakelijkheid om het discours van de Europese culturele identiteit te herzien en herconceptualiseren. Daarmee is de EU niet langer slechts een politiek vraagstuk maar steeds meer een cultureel vraagstuk. De toetreding van nieuwe lidstaten en 2

(5)

het vooruitzicht op uitbreiding van de EU leiden onvermijdelijk tot de vraag wie ‘de Europeanen’ zijn, en welke normen en waarden de EU karakteriseren. Hoe zijn deze ‘nieuwe’ Europeanen te integreren in het huidige concept van de Europese cultuur, en daarmee de Europese identiteit?

Achtervolgd door negatieve beeldvorming van de gehele regio als het ‘kruitvat van Europa’, wordt is de Westelijke Balkan traditioneel getypeerd als een onrustige, on-Europese regio waar etnische spanningen de boventoon voeren. In de jaren na de verwoestende Joegoslavië oorlog hebben zowel de EU als de RvE een onmiskenbare rol gespeeld in de heropbouw van de regio. Daarnaast hebben de Europese instanties in het kader van het toetredingsproces verscheidene programma’s geïnitieerd om politieke, economische en rechtsstatelijke hervormingen in de regio door te voeren om stabiliteit te creëren in de regio, en zo de mogelijkheid van toekomstig conflict uit te sluiten. Vrede, verzoening en regionale samenwerking vormen daarbij de kernwoorden. Extra stimulans vormt ook het vooruitzicht van een EU lidmaatschap voor de landen van de Westelijke Balkan. Om deze landen klaar te stomen voor lidmaatschap hebben de Europese instanties naast politieke en economische hervormingsprogramma’s ook initiatieven ontwikkeld op het gebied van cultuur en erfgoed. Een van de voornaamste culturele initiatieven is het Regional Programme on Cultural and Natural Heritage in

South East Europe (RPSEE; het Regionaal Erfgoedprogramma), een samenwerkingsverband van de

Europese Commissie (EC) en de RvE, dat in deze scriptie centraal zal staan.

Tegen deze achtergrond kijkt dit onderzoek kritisch naar de manier waarop Europees cultuur- en erfgoedbeleid wordt ingezet om de Europese culturele identiteit in de Westelijke Balkan te promoten. Daarbij ligt de focus op de wijze waarop het concept van een Europese culturele identiteit wordt geproduceerd door Europees cultuur- en erfgoedbeleid. De gestelde hypothese is dat de EU en de RvE de Europese identiteit van de regio bevorderen door het benadrukken van het gedeeld historisch cultureel erfgoed, en door specifieke erfgoedprojecten een Europese invulling te geven. Daarbij is de veronderstelling dat er een Europees narratief wordt gekoppeld aan de erfgoedprojecten die daarvoor niet een bijzondere Europese betekenis hadden. Hoe zijn ideeën over de Europese identiteit terug te zien in het Regionaal Erfgoedprogramma, en in Kroatië in het bijzonder? De focus ligt in deze scriptie dan ook op de analyse van de Europese culturele identiteit als discours. De Europese culturele identiteit wordt daarbij niet begrepen als een uniform en essentialistisch concept van een identiteit opgebouwd uit overeenkomende culturele eigenschappen. In tegenstelling daarvan draait het om de representatie van de eigen culturele identiteit, de identiteit van een culturele Ander, en de ideeën die achter deze concepten schuil gaan. De daaruit voortvloeiende intepretatie van de Europese culturele identiteit die in het eerst deel van deze scriptie uiteengezet zal worden, wordt door de Europese instellingen uitgedrukt in beleidsdocumenten, promotiemateriaal en websiteteksten omtrent het RPSEE. Via deze retoriek wordt uitdrukking gebracht aan Europa en de Europese

(6)

culturele identiteit, en de ideeën, beelden, noties en verwachtingen die daarmee op complexe wijze samenhangen.1

Deze scriptie is opgedeeld in vier hoofdstukken. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal eerst gekeken worden naar welke ideeën over de Europese identiteit reeds bestaan. Het eerste hoofdstuk zet het sleutelconcept van culturele identiteit uiteen. Dit concept verwijst naar de gedeelde historische ervaringen en culturele normen die in gemeenschappen weerklinken in narratieven, symbolen en erfgoed. Culturele identiteit wordt daarbij begrepen als een constructivistisch concept dat constant onderhevig is aan veranderingen en conflict tussen overeenkomsten en geschillen.2 Hieruit zal

blijken dat de Europese culturele identiteit enerzijds een zeer ideologische invulling heeft, met Europese normen en waarden als bindende factor. Anderzijds krijgt deze presentatie van de culturele identiteit een praktische invulling door middel van de erfgoedprojecten onder het RPSEE, wat later in de scriptie onderzocht zal worden. In deze Europese identiteitsprojecten spelen de politiek van cultuur en erfgoed een cruciale rol. Cultuurbeleid vormt daarbij een van de instrumenten die de Europese instanties tot hun beschikking hebben om de Europese identiteit in de Westelijke Balkan te bevorderen. Hoofdstuk twee analyseert vervolgens het Europees cultuur- en erfgoedbeleid in relatie tot de Europese identiteitsvraag. Daarbij is ook aandacht voor de rol van cultuurbeleid, en erfgoed in het bijzonder, in de promotie van een Europese identiteit en het integratiebeleid.

Het derde hoofdstuk focust op hoe de retoriek het Europees erfgoedbeleid in praktijk wordt gebracht in de ontwikkeling van erfgoedprojecten. Daarbij zal als eerst zal gekeken worden naar de manier waarop de EU en de RvE het Erfgoed programma in geheel presenteren, en naar het beeld van de regio dat de Organisaties naar voren brengen. Daarbij is het argument dat de Westelijke Balkan over het algemeen een status heeft van een regio die niet tot Europa behoort, en er zal dan ook gekeken worden naar de manieren waarop de Europese instanties deze regio proberen te integreren in Europa. Daarbij ligt in het bijzonder de aandacht op de manier waarop het on-Europese beeld van deze landen bij wordt gesteld door middel van de promotie van het cultureel erfgoed in de regio. Als voorloper van de regio op het pad naar EU lidmaatschap, vormt Kroatië een goed voorbeeld van hoe het de transitie van een ‘Balkan-land’ naar Europees land gemaakt heeft. Door te kijken naar de wijze waarop het cultureel erfgoed door middel van het RPSEE gepresenteerd wordt, zet deze scriptie uiteen of en hoe ideeën over de Europese identiteit hebben doorgewerkt in de presentatie van Kroatisch cultureel erfgoed. Deze erfgoedprojecten zijn nog niet eerder op deze manier naast elkaar gezet en geanalyseerd vanuit het kader van de Europese identiteitskwestie. Daarnaast zal dit onderzoek licht werpen op de effecten van de gouvernmentaliteit van het Europees cultuur- en erfgoedbeleid in de context van Europese integratie. Daarbij gaat het onderzoek in op de manieren waarop de bestuurlijkheid van Europees cultuurbeleid bepaalde Europese normen en waarden in de Westelijke

1

T. Lähdesmäki, ‘United in diversity” – Outlining European cultural identity in the cultural policy of the European Union’, Conference Paper Unfolding Identities: Social Narratives 2010, p. 2.

2

S. Hall, 'Cultural Identity and Diaspora’, in Rutherford, J., ed., Identity, Community, Culture, Difference, London: Lawrence & Wishart, p. 226.

4

(7)

Balkanlanden oplegt, en zo door middel van beleid bepaald Europees gedrag overdraagt. Deze specifieke invalshoek heeft binnen Europese Studies nog niet veel aandacht gekregen. Daarnaast heeft dit onderzoek een bijzondere meerwaarde omdat er van zeer recente bronnen gebruik is gemaakt. In de zomer van 2014 de tweede fase van het RPSEE is afgerond, en zijn de voorlopige resultaten en inzichten omtrent het programma door de RvE gepubliceerd. Door deze bronnen te analyseren geeft dit onderzoek nieuwe en actuele inzichten in de wijze waarop de Europese instanties het RPSEE presenteren, en welke ideeën over de Europese identiteit daarin naar voren komen. Daarbij zal de vraag beantwoord worden in hoeverre de invulling die deze erfgoedprojecten middels Europees cultuur- en erfgoedbeleid hebben gekregen typisch Europees is.

(8)

1 Europa in de gedachten van Europeanen

Door de Europese geschiedenis heen zijn er tal van ideeën ontstaan over het concept van Europa; ideeën over wat Europa precies is, en wellicht nog meer ideeën over wat Europa niet is. Vanaf de tijd van de Oude Grieken tot de oprichting van Europese samenwerkingsverbanden zoals de EU en de RvE zijn er vele denkbeelden te vinden over waar Europa voor staat in die specifieke periode, en wat het betekent om Europees te zijn. De ontwikkeling van het concept van Europa is daarbij beïnvloed door talloze factoren en parameters. De constant veranderende politieke, territoriale, culturele en technologische ontwikkelingen op het continent hebben allemaal invloed gehad op de wijze waarop er door de geschiedenis heen verschillende invullingen zijn gegeven aan het concept Europa. Er zijn periodes geweest van tijdelijke gedwongen hegemonie, maar ook periodes van gedeelde invloeden en ervaringen op het continent. Daarbij hebben verschillende niveaus van Europese eenheid zich in verschillende delen van Europa kunnen manifesteren. Europa heeft op deze manier als geopolitieke realiteit op verscheidene momenten in het verleden een collectieve betekenis gehad.

De zoektocht naar een Europese eenheid, en daarmee samenhangend een Europese identiteit, is dus van alle tijden. De meest recente vorm van deze zoektocht op het Europees continent is de Europese Unie. In een gemeenschap zo divers als de EU blijkt het vinden van een gemeenschappelijke (culturele) identiteit problematisch. Met de uitbreiding naar de Westelijke Balkan landen, een periferie die door de geschiedenis heen traditioneel als ‘buiten Europa’ werd beschouwd, is het debat omtrent een Europese identiteit zeer actueel. De toetreding van Kroatië in 2013, de lidmaatschaponderhandelingen met Servië, en de verdere toenadering van Zuidoost-Europa richting de EU, heropenen het debat wat het betekent om Europees te zijn. Hoe heeft het debat over de Europese identiteit zich ontwikkeld, en wat is de plaats van de Europese ‘Ander’, de Westelijke Balkan hierin? Om de bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden kijkt dit hoofdstuk eerst naar wat de ideeën over Europese identiteit precies zijn. De Europese instituties hebben verschillende instrumenten tot hun beschikking om deze regio bij Europa te betrekken en te integreren als EU-lidstaat. De invulling die de EU geeft aan haar culturele identiteit vormt hier een belangrijk onderdeel van. Om huidige kwesties omtrent het concept Europa en het daaraan nauw verbonden concept van Europese identiteit te kunnen begrijpen en analyseren, is het belangrijk eerst een stap terug te nemen en te kijken naar de geschiedenis van ideeën over Europa en ideeën van verbondenheid op het continent. Daarbij wordt rekening gehouden met de verscheidende en zeer uiteenlopende debatten die op dit gebied hebben plaatsgevonden, en nog steeds plaatsvinden met betrekking tot het concept van Europa, en daarmee samenhangend de zoektocht naar een Europese identiteit. Om de onderzoeksvraag in deze scriptie te kunnen beantwoorden zal de focust liggen op de Europese culturele identiteit en de manier waarop de Europese instellingen deze presenteren. Dit hoofdstuk zet eerst uiteen hoe het concept van Europa in verschillende periodes op verschillende wijzen is geïnterpreteerd. Deze geschiedenis van 6

(9)

ideeën schetst een context waarin de hedendaagse ontwikkelingen omtrent EU uitbreiding en het integreren van nieuwe lidstaten in de EU beter begrepen kunnen worden. Vervolgens zal ingegaan worden op de kwestie rondom een Europese identiteit, en de verschillende concepten die daarmee gepaard gaan. Tot slot zal gekeken worden naar de relatie van de Europese instellingen ten opzichte van de Westelijke Balkan in de context van een Europese identiteit, en de ontwikkeling van het Europees identiteitsbeleid.

1.1 Geschiedenis van ideevorming over Europa

In 1947, enkele jaren na het eind van de Tweede Wereldoorlog, schreef de Italiaanse historicus Frederic Chabod een boek waarin voor het eerst het Europese idee werd bestudeerd. In zijn boek, gepubliceerd in 1961 en getiteld L’idea di Europa, argumenteert Chabod dat de studie van het idee van Europa dient te beginnen met het bestuderen van de bakermat van het concept Europa.3

Hij identificeerde hierbij enkele belangrijke punten. Chabod wees als een van de eerste historici op het grote belang om het historische proces van de formulering van het idee van Europa te onderzoeken, in tegenstelling tot het reconstrueren van de objectieve Europese geschiedenis an sich. In het bestuderen van het Europese idee was volgens hem essentieel om te begrijpen wanneer in de geschiedenis het concept van Europa tot stand kwam, oftewel wanneer the birth of Europe plaats vond. Volgens Chabod was daarbij het geografische concept van Europa veel minder van belang dan een politiek, moreel of cultureel concept van Europa. Een belangrijk onderdeel van Chabod zijn veronderstelling was dat ideeën over het concept Europa, of ideeën over een eigen Europese identiteit, gebaseerd zijn over percepties van wat Europa niet is. De eigen identiteit wordt gevormd in een reactie op een aanwezige Ander. Chabod beschreef dit als volgt: ‘the concept of Europe is formed by counter

position to all that is not Europe, and it acquires its characteristic through a confrontation with what is not Europe’.4 Hierbij is de geopolitieke situatie van die ‘Ander’ ten opzichte van Europa een

belangrijke factor in het ontwikkelen van het idee van waar Europa voor staat.

In de decennia na het verschijnen van Chabod’s werk groeide de aandacht voor de geschiedenis van het concept van Europa aanzienlijk en volgden er vele invloedrijke werken met betrekking tot dit thema. In 1957 introduceerde Denys Hay in zijn werk Europe: The Emergence of an

Idea verschillende betekenissen die door de geschiedenis heen de term Europa zijn gegeven.5

Als een van de eerste academici, lang voordat noties van imagined community of het concept van een Europese identiteit bekend waren binnen het nieuwe discours keek Hay verder dan Europa als een politieke structuur en beschreef wat Europa voor, met name de elite, inhield als concept van normen en

3

F. Chabod, Storia dell’idea Europa, Bari: Lazerta 1961, in R. Swedenberg, ‘The idea of ‘Europe’ and the origin of the European Union’, Zeitschrift für Soziologie, nr. 3 (1994), p. 379.

4

Ibidem, p. 379.

5

D. Hay, Europe, The Emergence of an Idea, Edinburgh: Edinburgh University Press 1968.

7

(10)

waarden. Gespecialiseerd in Middeleeuws Europa presenteerde Hay aan de hand van hoofdzakelijk Middeleeuwse teksten in zijn onderzoek dat het gebruik van het woord Europa veel verder ging dan slechts een aanduiding van het geografisch territorium. Europa was niet zozeer een materiële entiteit, maar vooral ook een idee. Hay plaatst echter wel kanttekeningen bij de manier waarop auteurs als Chabod de notie van Europa zo ver in de geschiedenis projecteren, en ziet dit met name als een poging om de Europese geschiedenis te herschrijven op een manier dat het een politiek project van Europese eenheid zou ondersteunen.6

Hay is in zijn boek ietwat terughoudender en minder generaliserend dan Chabod, en argumenteert dat een notie van Europa in de moderne zin van het woord slechts onder een zeer kleine elite in Europa bestond. Verwijzingen naar Europa of Europeanen in deze periode waren zeer schaars en neutraal.

Hay laat aldus zien dat er voorzichtig moet worden omgegaan met de lading die wordt gegeven aan de term Europees in premoderne tijden. Anderen ondersteunen deze redenering. Zo argumenteert historicus Ross Balzaretti dat veel van de geschiedschrijving over Europese formaties in de vroege Middeleeuwen is geconstrueerd door historici vanuit hun eigen, moderne visies van Europa.7 Balzaretti duidt dit als een problematisch punt omdat de geschiedenis zo wordt

geïnterpreteerd en gepresenteerd om het narratief van Europese eenwording te ondersteunen, terwijl er in de premoderne tijd van een Europese eenheid volgens Balzaretti geen sprake is. Ook Britse historicus Peter Burke meent dat van een economische, politieke of culturele Europese eenheid voor 1700 geen sprake is geweest. Europa is volgens deze criticus niet als een geografische entiteit met een distinctieve gemeenschappelijke cultuur in de premoderne geschiedenis aan te wijzen. Burke is daarbij voorzichtiger met het erkennen van een Europees bewustzijn in premoderne tijd, en waarschuwt, net als Balzaretti, om kritisch te zijn op de invulling die historici later aan het begrip Europa hebben gegeven. Zo schrijft hij: ‘although Europe has meant a great deal to many people, it

has not always meant the same thing’.8 Burke ontkent niet dat Europa als idee in de vroege

Middeleeuwen terug te vinden is, maar benadrukt hierbij wel, net als Hay, dat dit idee slechts in de kleine bovenlaag van Europa te traceren is. Europa als term komt in de vroege Middeleeuwen al in zekere mate voor, vooral in de context van invasie, in de context van ‘wij’ en ‘zij’ denken, maar toch blijft het gebruik er van zeer schaars, en is de betekenis onduidelijk: ‘[...] the term ‘Europe’ was in

sporadic use without carrying very much weight, without meaning very much to many people’.9

De bovenstaande historici laten zien dat de ideevorming over Europa en de zoektocht naar Europese eenheid van alle tijden is. Daarnaast tonen de schrijvers dat Europa geen objectieve of essentialistische realiteit is, maar een constructivistische notie die op meerduidige wijze geïnterpreteerd kan worden. Er wordt dus door middel van een sociaal construct een beeld gevormd over Europa, dat met een bepaald doel voor ogen wordt vormgegeven. Deze constructivistische

6

D. Hay, Europe, The Emergence of an Idea, p. xvii.

7

R. Balzaretti, 'The Creation of Europe', History Workshop nr, 33 (1992), p. 182.

8

P. Burke, ‘Did Europe exist before 1700?’ History of European Ideas, nr. 1 (1980), p. 21.

9

Ibidem, p. 23.

8

(11)

benadering tot identiteit zal in deze scriptie dan ook centraal staan. Het volgende gedeelte van deze scriptie schetst een beeld van de verschillende discussies die hebben bestaan, en nog steeds bestaan over de verschillende invullingen van het concept Europa. Door de jaren heen is er namelijk een aanzienlijke verandering aan te tonen in de wijze waarop er Europa geïnterpreteerd is. Het is belangrijk om deze achtergrond in acht te nemen, gezien het nog steeds een grote rol speelt in de hedendaagse discussie over wat Europa precies betekent. De toekomstige verdere uitbreiding richting de Westelijke Balkan zal een grote volgende stap zijn in de ontwikkeling van deze discussie. Dit deel van Europa dat historisch gezien als on-Europees werd en wordt gezien moet nu worden opgenomen in het Europese narratief. De uitbreiding naar deze specifieke regio roept dan ook weer nieuwe vragen op over de Europese identiteit. De uitbreiding naar een regio die als de Europese ‘Ander’ wordt, daagt het huidige construct van Europa uit om niet alleen de individuele landen in Europa te integreren, maar ook de burgers te verbinden met de bestaande EU-inwoners. Hiermee blijft de invulling van de definitie van Europa onderhevig aan een constante revaluatie en herinterpretatie.

1.2 Dé Europeaan bestaat niet: een zoektocht naar Europese identiteit

Nauw samenhangend met de bovenstaand beschreven ideeën over Europa en de zoektocht naar eenheid op het Europese continent, is de zoektocht naar een gedeelde Europese identiteit. Daarbij is te zien de constructie van Europa wordt gekeken naar de Europese geschiedenis, en vastgesteld dat de notie Europa al eerder werd gehanteerd. Deze zoektocht naar de invulling van het concept Europa en de daarmee verbonden Europese identiteit duurt tot op de dag van vandaag voort. Het vraagstuk wat Europeanen verbindt is dan ook een vraagstuk waar de EU zich in de afgelopen decennia veel mee heeft bezig gehouden. Naast een politieke en economische entiteit is de EU over de afgelopen decennia bezig geweest met het ontwikkelen van een meer culturele en sociale entiteit waar Europeanen zich makkelijker mee kunnen identificeren. Maar wat ligt er aan de basis van deze constructie van een sterker gevoel van gemeenschap binnen de EU en het produceren van een gemeenschappelijke identiteit?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden geeft de volgende paragraaf eerst een overzicht van de meest voorname interpretaties van identiteit. Vervolgens gaat het onderzoek in op ideeën over een Europese identiteit in het bijzonder. Deze interpretaties met betrekking tot identiteit vormen onderdeel van een voortdurend debat, waaruit het niet mogelijk is definitieve conclusies te trekken is wat de Europese identiteit precies definieert. Ik pretendeer daarom ook niet in dit deel een geheel of volledig overzicht te kunnen geven van deze zeer complexe en omvangrijke discussie. Om deze reden is hier gekozen om de focus te leggen de constructivistische benadering tot identiteit. Omdat in deze scriptie onderzocht wordt hoe de Europese identiteit haar culturele invulling vindt, zal in deze paragraaf voornamelijk nadruk liggen op de discussie omtrent culturele identiteit en het proces van Othering.

(12)

Om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe Europese identiteit te analyseren, en wat een Europese identiteit nu eigenlijk omvat, schetst de volgende paragraaf een beeld van het bredere discours omtrent het identiteitsdebat.

1.2.1 Identiteit als discours

‘Identity becomes a problem when there is no identity’.10

De kwestie van een Europese identiteit is een kwestie van debat. Identiteit op zich is, zoals historicus Bo Stråth in 2002 schreef, een problematisch en fluïde concept, onderhevig aan constante veranderingen en debat.11 Vanaf de jaren zestig ontstond er een toenemende interesse in het concept

van identiteit. Met de opkomst van de sociaal constructivistische benadering werd identiteit niet langer als een psychologisch concept gezien dat inherent is aan een individu, maar als concept dat gemaakt en gevormd kan worden. Hierbij staan het idee centraal dat groepen zelf onderling actief de sociale collectieve identiteit construeren. Identiteit werd niet meer gezien als een oorspronkelijke en onveranderlijke notie maar een concept dat door de tijd heen veranderingen ondergaat door de interactie tussen mensen. Dit leidt tot groepsvorming en tot bepaalde ideeën over wat een bepaalde groep kenmerkt en onderscheid van andere groepen. Identiteit wordt hierbij vormgegeven door het toeschrijven van bepaalde kenmerken aan de eigen groep, maar ook door zich af te zetten van hetgeen dat de groep niet is.

Een van de meest vooraanstaande academici op dit gebied is cultuurtheoreticus Stuart Hall. Hall argumenteert dat identiteit een dynamiek en discursieve praktijk is die constant wordt geproduceerd, gevormd en hervormd in verschillende uitdrukkingen, representaties en voorstellingen. Hall zet de omschrijving als volgt uiteen:

[I]dentities are never unified and, in late modern times, increasingly fragmented and fractured; never singular but multiply constructed across different, often intersecting and antagonistic, discourses, practices, and positions. They are subject to a radical historicization, and are constantly in the process of change and transformation.12

Uit dit citaat komt de breedvoerigheid en de discursieve aard van het concept duidelijk naar voren. Hall benadrukt verder dat in het concept van identiteit geen stabiele factor is die van de historische oorsprong tot het einde identiek blijft. Binnen het concept van identiteit draait het volgens Hall dan ook niet zozeer om vragen als ‘wie zijn we nu’, of ‘waar komen we vandaan’, maar juist om het proces van de wording van de identiteit, en de manier waarop geschiedenis, taal en cultuur worden ingezet in de ontwikkeling van die identiteit. Identiteit zegt in deze zin niet zozeer iets over wat ‘we’ zijn of waar ‘we’ vandaan komen, maar over wat we willen worden, hoe we gerepresenteerd worden

10

B. Stråth, ‘A European Identity: To the Historical Limits of a Concept’, European Journal of Social Theory nr. 5 (2002), p. 387.

11

Ibidem, p. 387.

12

S. Hall, ‘Who Needs 'Identity'?’ in S. Hall en P. du Gay, Questions of Cultural Identity, Londen: Sage 1996, p. 4.

10

(13)

en hoe dit invloed heeft op de wijze waarop we onszelf representeren. Identiteit bevat daarmee dus een sterke narratieve dimensie, waarbij actoren verhalen over zichzelf vertellen om daarmee een bepaalde continuïteit en stabiliteit te kunnen geven aan hun identiteit.13

Naar het idee van Michael Wintle, kunnen identiteiten, en daarmee collectieve identiteiten in het bijzonder, het beste worden voorgesteld als een veelvoudige, overlappende en veranderlijke matrix, waarvan de samenstelling niet vast staat. Collectieve identiteit bestaat dus niet uit vaststaande composities, maar uit een matrix waarvan de samenstelling in de loop der tijd kan veranderen, waarmee tegelijkertijd ook de identiteit zelf verandert.14 Eén deel van deze identiteit hoeft niet per

definitie het andere uit te sluiten. Iemand kan bijvoorbeeld trouw zijn aan zijn of haar regio, en tegelijkertijd een sterke verbondenheid voelen met de natie. Met name in het debat omtrent de Europese identiteit versus nationale identiteit is hier tijdens de afgelopen twintig jaar veel aandacht aan besteed. Europese identiteit werd voornamelijk gezien in relatie tot de nationale identiteit; een spanningsvolle relatie waar de twee lijnrecht tegenover elkaar staan, of als een alternatief dat uiteindelijk de natie zou kunnen vervangen.15

Echter, wanneer verondersteld wordt dat identiteiten in een matrix naast elkaar kunnen bestaan is een Europese identiteit niet per definitie exclusief, maar vormt het onderdeel van een veelvoudige identiteit. Een Europese identiteit kan ten opzichte van de nationale identiteit een overkoepelende identiteit vormen, die het nationaal bewustzijn niet per definitie confronteert, maar juist onderdeel laat vormen van de overkoepelende identiteit.16

Of zoals Derrida het stelde: ‘I feel European among other things’.17

De bovengenoemde matrix laat verschillende vormen van identiteit zien. In de analyse van identiteit spelen zowel het aspect van civiele identiteit als de culturele identiteit een belangrijke rol. Beide onderdelen spelen ook een rol in de constructie van Europese identiteit binnen de EU en de RvE. De civiele component van een Europese identiteit verwijst naar de vereenzelviging met Europa als politieke structuur, in dit geval de EU als geheel aan instituties, rechten en regels die aan het hoofd staan aan de politieke dimensie van de gemeenschap. De culturele component daarentegen representeert veel meer het gevoel van het ‘ergens bij horen’, het gevoel dat je als bepaalde groep bij elkaar hoort en een gemeenschap vormt. Dit kan gedefinieerd worden door bijvoorbeeld culturele of sociale overeenkomsten, etniciteit, het onderdeel uitmaken van dezelfde geschiedenis of een gedeeld Europees erfgoed.18

Verscheidene academici, waaronder ook de voorgenoemde Stuart Hall, hebben het belang van een cultureel component in de constituering van identiteit benadrukt. Binnen het concept

13

G. Delanty en C. Rumford, Rethinking Europe, Social Theory and the Implications of Europeanization, London: Routledge 2005, p. 51.

14

M. Wintle, The Image of Europe: Visualizing Europe in Cartography and Iconography throughout the Ages, Cambridge: Cambridge University Press: 2009, p. 4.

15

B. Stråth ed., Europe and the Other and Europe as the Other, Brussel: Peter Lang 2010, p. 13.

16

A. Smith, ‘National Identity and the Idea of European Unity’, International Affairs, nr. 68 (1992), p. 56.

17

J. Derrida, The Other Heading: Reflections on Today’s Europe, Indiana University Press: 1992, p.74 zoals geciteerd bij A. Pagden, The Idea of Europe: From Antiquity to the European Union, Cambridge University Press: 2002, p. 206.

18

M. Bruter, ‘On what citizens mean by feeling 'European' : perceptions of news, symbols and borderless-ness’, Journal of Ethnic and Migration Studies, nr. 30 (2003), p. 30.

11

(14)

van culturele identiteit, verwijst Hall ook naar het belang van een gedeelde historische geschiedenis, culturele codes en culturele tradities die in de gemeenschap leven door middel van vertellingen, mythes en verscheidene symbolen.19

Deze notie komt overeen met het idee van Smith dat mythes, symbolen en een gedeelde historische traditie van groot belang zijn in de constructie van zowel de nationale identiteit als de gevoel van Europees verwantschap.20

Naast het gevoel van saamhorigheid door de hiervoor genoemde gedeelde ervaringen, is ook binnen het concept van culturele identiteit het onderscheiden van een ander van significant belang. Culturele identiteiten worden daarmee geconstrueerd door middel van een constante dialoog, overleg, en een wedijver tussen overeenkomsten en verschillen.21

Door een gevoel van een gemeenschappelijke culturele identiteit vorm te geven kunnen mensen die elkaar persoonlijk niet kennen, of ooit zullen kennen, zich toch verbonden met elkaar voelen.22

Concepties van de eigen identiteit zijn aldus veelal gebaseerd op ideeën over een veronderstelde Ander, en ideeën over wat de Zelf, niet is. Deze theorie hangt samen met het idee van Othering. Collectieven in alle vormen, van een groep personen tot een staat, tot een multinationale organisatie als de EU identificeren zich niet alleen aan de hand van de eigen gedeelde karakteristieken, maar ook door het definiëren van welke karakteristieken er niet worden gedeeld. Identiteit is daarmee ondenkbaar zonder een ‘Ander’ om zich tegen af te kunnen zetten. Dit proces van ‘wij’, ‘zij’ denken en de constructie van identiteit door het definiëren van verschillen is aangeduid als het proces van Othering. Dit proces van Othering hangt daarbij nauw samen met het zoeken naar een gedeelde geschiedenis om de vage grenzen tussen de Zelf en de Ander te verharden en verduidelijken. Het beeld van de Europese identiteit bevat dan ook onontkoombaar een demarcatie van wat de Europese instituties als on-Europees beschouwen.23

Het onderscheid wat de Organisaties maken in het idee van Europa en de Ander, en de connotaties die ze toekennen aan de Ander vertellen echter vaak meer over Europa zelf dan over de Ander. In zijn boek Inventing Europe: Idea, Identity, Reality schrijft socioloog Gerard Delanty het volgende: ‘The politicisation of the idea of Europe in fact amounts to a

definition of Europe not as what its peoples have in common, but in what separates them from the non-European world, and, indeed, very often among themselves’.24

Het proces van Othering gaat veelal gepaard met het maken van een bepaald waardeoordeel over de veronderstelde Ander. De constructie van Zelf en Ander kan verschillende strategische vormen aannemen. Zo kan de Ander bijvoorbeeld worden gerepresenteerd als zijnde inferieur ten opzichte van de Zelf. De eigen identiteit krijgt daarmee een superieure positie, waarbij de Ander

19

S. Hall, ‘Cultural Identity and Diaspora’, in J. Rutherford, ed., Identity, Community, Culture, Difference, London: Lawrence & Wishart, p. 226.

20

A. Smith, ‘National Identity and the Idea of European Unity’, p. 62.

21

T. Lähdesmäki, ‘Identity Politics in the European Capital of Culture Initiative’, Dissertations in Social Sciences and Business Studies, nr. 84 (2014), p. 33.

22

B. Anderson, Imagined communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism, Verso 1983.

23

I. Neumann, Uses of the Other: The East in European Identity Formation, Minneapolis: University of Minnesota Press 1999, p.41.

24

G. Delanty, Inventing Europe: Idea, Identity, Reality, London: Palgrave Macmillan 1995, p. 12.

12

(15)

bepaalde minderwaardige eigenschappen toegeschreven krijgt. De Ander wordt afgeschilderd als exotisch ten opzichte van de eigen identiteit, aan de ene kant bewonderd in het onbegrip, maar waar tegelijkertijd op wordt neergekeken.25

Dit hangt samen met een sterk superioriteitsdenken. De Zelf acht zich niet slechts superieur ten opzichte van de Ander, maar zien de normen en waarden van de Zelf als universele waarden. Dit heeft tot gevolg dat de Ander, die niet deze zelfde normen en waarden uitdraagt, overtuigd of gedwongen moet worden om de principes van de Zelf over te nemen. Dit concept heeft ook sterk betrekking op de manier waarop de Europese identiteit, en de identiteit van de Europese Ander is vormgegeven. Het vormt een belangrijk aspect van de Europese identiteit in de de relatie tussen Europa en de Balkan, waar dit hoofdstuk later verder over uitweidt.

1.2.2 Een Europese culturele identiteit

In de Europese context is de culturele identiteit een complexe kwestie. De diversiteit van de landen van de Europese Unie zorgt ervoor dat het onmogelijk is om een collectieve Europese identiteit te baseren op één taal, religie of nationaliteit, zonder dat hier conflicten voort uit zouden komen. Daarnaast bestaat er gevaar dat een harde definiëring van een Europese identiteit tot exclusie zal leiden. Vanuit deze context is het belangrijk dat de Europese identiteit, zoals Stråth het ook omschreef, een fluïde en flexibel concept dient te zijn, open voor discussie en verscheidene specifieke betekenissen.26

De grootste uitdaging vormt dan ook het vinden van een gemeenschappelijke basis waarop de twee grootste Europese instituties een sterke Europese culturele identiteit kunnen voortbouwen en vormgeven. De EU is in de afgelopen decennia bewust bezig geweest om door middel van cultuurbeleid een culturele identiteit voor het Europa van de EU te bouwen. In het specifieke geval van de EU wordt getracht door middel van de constructie van een Europese culturele identiteit de culturele eenheid en sociale cohesie binnen en over de grenzen van de Unie te vergroten.27 Daarbij

heeft de EU haar culturele identiteit in het verleden op verschillende manieren gekarakteriseerd, waarbij op sommige momenten de nadruk meer op eenheid lag, terwijl in andere periodes juist de

diversiteit van de EU culturen werd benadrukt.28

De huidige retoriek van de EU legt echter nadruk op zowel eenheid en diversiteit als essentiële karakteristieken van de culturele EU identiteit. Europeanen zijn daarmee verbonden door onderliggende gemeenschappelijke elementen van hun cultuur, terwijl de EU tegelijkertijd zichzelf wil karakteriseren door de pluraliteit van de verschillende culturen van de lidstaten.29

25

T. Diez, ‘Constructing the Self and Changing Others: Reconsidering `Normative Power Europe'’, Journal of International Studies, nr. 33 (2005), p. 628.

26

B. Stråth, ‘A European Identity: To the Historical Limits of a Concept’, p. 388.

27

T. Lähdesmaki, ‘Rhetoric of unity and cultural diversity in the making of European cultural identity’, InternationalJournal of Cultural Policy, nr. 18 (2012), p. 63.

28

M. Sassatelli, Becoming European: Cultural Identity and Cultural Policies, Basingstoke: Palgrave Macmillian 2009, pp. 30-34.

29

T. Lähdesmaki, ‘Rhetoric of unity and cultural diversity’, p. 63.

13

(16)

Unity in Diversity, vertaald in het Nederlands naar In verscheidenheid verenigd, werd officieel

geïntroduceerd als motto van de EU in 2000. Sindsdien is dit beleidsmotief zeer invloedrijk geworden in de poging een Europese identiteit te definiëren.30

Ook in de officiële beleidsdocumenten met betrekking tot het cultureel beleid van de EU is dit concept veelal terug te vinden. Zo staat in artikel 128 van het Verdrag van Maastricht het volgende:

The Community shall contribute to the flowering of the cultures of the Member States, while respecting their national and regional diversity and at the same time bringing the common cultural heritage to the fore.31

Uit deze tekst komt duidelijk het achterliggende idee van de slogan ‘eenheid in diversiteit’ naar voren, en tegelijkertijd de ambiguïteit er van. De ‘diversiteit’ van Europa wordt hier genoemd in termen van de nationale en regionale culturen van Europa. De ‘eenheid’ wordt gepresenteerd in het idee van een gemeenschappelijk erfgoed, de onderliggende verbinding tussen Europese culturen. Echter, het vieren van de nationale en regionale culturele diversiteit en tegelijkertijd het stimuleren van de gemeenschappelijk erfgoed lijken twee lastig te verenigen noties. In antwoord hierop riep de EU de slogan ‘eenheid in verscheidenheid’ in het leven. Vanuit het perspectief van de EU stimuleert dit zowel het cultureel pluralisme, terwijl tegelijkertijd een overkoepelende Europese identiteit het mogelijk maakt om deze verscheidenheid aan culturen te verenigen. Zo lijkt de EU er in geslaagd het idee van meervoudige en hybride identiteiten vast te leggen.32

De slogan belichaamt de complexiteit van de postmoderne identiteit, waarbij de het behoren tot een Europese gemeenschap en het behoren tot een lokale, regionale of nationale identiteit elkaar niet langer uitsluiten. De ambiguïteit van deze uitspraak maakt het in het ontwerp een zeer inclusief concept, en maakt het mogelijk om nieuwe culturen, tradities en talen in deze Europese ‘Eenheid’ op te nemen.33 Daarmee trachten de Europese

beleidsmakers de verschillen in de EU te benadrukken, zonder dat deze compleet gehomogeniseerd worden.

Onder academici is er veel kritiek op de ambiguïteit van het discours. Door Monica Sassatelli is het motto beschreven als ‘a formal solution with no substance’.34 Ook Chris Shore staat zeer kritisch

tegenover het door de EU aangenomen policy motif, of slogan. Hij noemt het een bureaucratische formule waarbij het benadrukken van de culturele diversiteit van de EU zeer problematisch is wanneer het tot doel heeft om verscheidene identiteiten in ‘eenheid’ te laten samensmelten. Zo schrijft hij:

At first blush, "unity in diversity" seems to suggest that EU policy-makers have embraced a more pluralistic and less instrumental approach to culture. Closer analysis indicates otherwise. The rationale underlying EU cultural policies appears to be less about celebrating "difference" or 30

C. Shore, "In uno plures" (?) EU Cultural Policy and the Governance of Europe, Cultural Analysis, nr. 5 (2006), p. 16.

31

EU, Verdrag van Maastricht, Maastricht 1992, artikel 128.

32

C. Shore, "In uno plures", p. 16.

33

M. Sassatelli, ‘Imagined Europe: The shaping of a European cultural identity through EU cultural policy’, European Journal of Social Theory, nr. 4 (2002), p. 436.

34

M. Sassatelli, ‘Imagined Europe’, p. 440.

14

(17)

embracing multiculturalism than about promoting the idea of Europe's overarching unity through that diversity.35

Shore argumenteert daarmee dat hoewel het idee van eenheid in verscheidenheid de diversiteit van culturen in de EU benadrukt, het tegelijkertijd duidelijk is dat de slogan nauw samenhangt met ideeën over het voeden van een overkoepelende Europese culturele identiteit. Door de promotie van de verscheidenheid van Europese culturen, verwacht de EU dat er een dialoog opgang komt, en daarmee begrip onder de peoples of Europe over het process van Europese integratie dat zal leiden tot een Europese identiteit onder de bevolking.36

De EU hoopt op participatie in culturele evenementen en een

culturele identificatie met de EU met als doel de constructie van een gemeenschappelijke identiteit en de bevordering van Europese integratie.37

Naast het narratief van eenheid in verscheidenheid heeft de EU een construct nodig om onderscheid te kunnen maken tussen zichzelf en de ander. Ook de EU heeft dus duidelijk behoefte aan een Ander om de eigen identiteit vorm te geven. Hiervoor heeft de EU verschillende middelen tot haar beschikking. Zo heeft het oriëntalistische concept voor de Europese identiteitsconstructie een grote rol gespeeld, waarbij de oude kolonies een entiteit vormden om de eigen identiteit tegen af te zetten. Maar ook na de Tweede Wereldoorlog heeft Europa haar eigen verleden een instrument gevormd als Ander om daartegenover de Europese identiteit te construeren.38

Waar Europa en de Europese identiteit eerst een politiek vraagstuk vormde, waarbij de zoektocht met name in de context van een politieke identiteit lag, ontwikkelde zich later in de jaren ‘90 een legitimiteitskwestie en democratisch gebrek waardoor de behoefte voor een gedeelde culturele identiteit steeds dringender werd. Zoals eerder genoemd is in de context van uitbreidingspolitiek de zoektocht naar een gedeelde identiteit op gemeenschappelijke Europese gronden met de nieuwe lidstaten sterk naar de voorgrond getreden. De uitbreiding naar de Westerse Balkanlanden vormt in dit opzicht een specifiek vraagstuk. De regionale identiteit van deze landen en de verhouding van de regio ten opzichte van de EU levert een complex en conflicterende kwestie op.

1.3 Europese identiteitspolitiek

De kwestie van Europese identiteit concentreert zich op wat Europa bijeenhoudt. Wat hebben de Europeanen gemeenschappelijk dat hen over nationale grenzen heen verbindt? Een gevoel van een gemeenschappelijke Europese identiteit creëren speelt hierbij een zeer grote rol, zowel in het integratieproces van de bestaande EU lidstaten, als in het integreren van de niet-lidstaten in de EU. Uitbreiding van de EU en het vooruitzicht van nieuwe lidstaten zoals bijvoorbeeld de Westelijke

35

C. Shore, ‘"In uno plures"’, p. 17.

36

C. Shore, ‘"In uno plures"’, p.7.

37

T. Lähdesmaki, ‘Rhetoric of unity and cultural diversity’, p. 72.

38

T. Diez, ‘Europe’s Others and the Return of Geopolitics’, Cambridge Review of International Affairs, nr. 2 (2004), p. 321. 15

(18)

Balkanlanden Servië en Albanië, doet de vraag rijzen wie ‘de Europeanen’ zijn, en welke normen en waarden deze Europeanen karakteriseren. De EU houdt zich in grote mate bezig met de integratie van deze niet-lidstaten in de EU, waarbij identiteitspolitiek en het vormgeven van een antwoord op de voorgenoemde vraag een belangrijke rol spelen. Om de huidige identiteitspolitiek en de daarmee samenhangende ontwikkelingen in het cultuurbeleid vanuit de EU richting de Balkan beter te kunnen begrijpen, is het belangrijk om een historische context te schetsen van de ontwikkeling van het identiteitsbeleid van de EU. Met name ten aanzien van de Westelijke Balkanlanden neemt de discussie omtrent Europese identiteit interessante vormen aan.

Veel beschrijvingen van de ontwikkeling van Europese identiteitspolitiek beginnen bij de jaren zeventig, toen de kwestie van een Europese identiteit voor het eerst officieel op de Europese agenda verscheen. Echter, vlak na de Tweede Wereldoorlog ontstonden al verscheidene initiatieven met betrekking tot het bevorderen van een hechtere Europese identiteit. Zo werd na WO II de RvE opgericht met als doel vrede op het Europees continent te bewerkstelligen op basis van gedeelde normen en waarden op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid. De RvE richtte zich op het gehele Europese continent en was daarmee de eerste Europese organisatie die zich bezig hield met het bevorderen van een bewustzijn van een gedeelde Europese identiteit op basis van gemeenschappelijke normen en waarden. Vlak na de Tweede Wereldoorlog stond het idee van een gedeelde Europese identiteit nog volledig in de context van naoorlogse samenwerking tussen de landen van, met name, West Europa. Daarbij speelde hernieuwd respect voor cultuur en nationale identiteit een belangrijke rol. De RvE heeft sinds haar oprichting in 1949 het belang van de culturele en historische wortels van Europa centraal gesteld in haar programma’s, een ideologie die ook in de huidige programma’s nog altijd doorklinkt.

De grondleggers van de EU verwachtten dat met de economische integratie van de lidstaten, politieke integratie automatisch zou volgen. Deze neofunctionalistische benadering suggereerde dat economische samenwerking tussen de landen een positief spill-over effect zou hebben naar andere terreinen en geleidelijk de normen, waarden en ambities van Europeanen zou stroomlijnen. In die zin zou dit ook een culturele spill-over betekenen, en in de ogen van de beleidsmaker resulteren in een hechtere Europese identiteit. Echter, in de jaren zestig en zeventig werd duidelijk dat het Europese project nog niet doorgedrongen was in het bewustzijn van de Europeanen. Het integratieproces slaagde er niet in een transnationale Europese publieke sfeer te creëren.39 Europese integratie werd gezien als

een technocratisch en elitair proces. De legitimiteit van de organisatie kwam steeds meer te discussie staan. Na twee decennia economische groei en integratie van de EG sloeg de oliecrisis van 1973 hard toe in de lidstaten. Daarbij ontstond er in toenemende mate een gevoel van publiek wantrouwen tegenover de EG, en daalde de populaire steun, en daarmee de democratische legitimiteit van de Gemeenschap aanzienlijk.40

Met dit groeiend besef van een democratisch gebrek onder de bevolking

39

C. Shore, Building Europe: The cultural politics of European integration, London: Routledge 2013, p. 20.

40

O. Calligaro, Negotiating Europe: The EU Promotion of Europeanness since the 1950s, New York: Palgrave Macmillan 2013, p. 39. 16

(19)

ontstond tegelijkertijd de vraag in hoeverre men zich nog kon identificeren met dit nieuwe economisch en politieke construct. In tegenstelling tot de tot dan toe populaire technocratische visies van integratie door middel van functionalisme, groeide het besef dat de EG als instituut bredere populaire steun nodig had. Zo licht Gerard Delanty toe: ‘the search for new principles of European legitimacy is

inextricably bound up with the attempt to create a space in which collective identities can be

formed’.41 Populaire steun voor de EU zou dus gebouwd kunnen worden op een gemeenschappelijke

identiteit onder de Europese bevolking. De EU is zich daarom vanaf de jaren zeventig, met als officieel startpunt de Kopenhagen Verklaring omtrent Europese identiteit, steeds meer bezig gaan houden met een meer directe identiteitspolitiek. Hoewel dit in de eerste instantie een politieke aard had om de EG één stem te geven in de wereldpolitiek, vormde het een eerste stap richting een gemeenschappelijke identiteitspolitiek. De nieuwe focus op identiteit kwam zo direct in verband te staan met de kwestie rondom de legitimiteit van de EG.

Academici zoals de eerdergenoemde historicus Stråth en Shore stellen dat de officiële introductie van het concept van een Europese identiteit in 1973 een eerste stap was richting een Europees identiteitsbeleid, en de instrumentalisatie van dit beleid. Stråth ziet de verklaring van 1973 als een radicale verschuiving van focus van integratie naar identiteit als mobiliserend concept. De politieke elites van Europa werden zich bewust van het stabiliserende effect dat een collectieve identiteit kon hebben, en tegelijkertijd een bredere steun kon genereren voor Europese integratie waarmee de legitimiteit van Europese integratie behouden bleef.42 Europese identiteit werd dus gezien

als een mogelijk instrument om een gevoel van Europese eenheid te smeden, en daarmee legitimiteit te creëren voor de instituties zelf. Enkele jaren na de Kopenhagen verklaring verscheen in 1975 het Tindemans rapport over de Europese Unie waarin voor het eerst een uitspraak werd gedaan over een vorm van cultuurbeleid van de Gemeenschap. Daarbij werd A Citizen’s Europe gezien als sleutelfactor in de verdere integratie van de EU.43 Pas zestien jaar later, met het Verdrag van Maastricht, werd dit

idee vertaald naar een officieel beleidsstuk waarmee het concept van Europees burgerschap werd geïntroduceerd.

In de jaren tachtig nam de EC steeds meer initiatief in het aansturen van een Europees identiteitsbeleid.44 De neofunctionalistische benadering tot Europese integratie had in deze periode

haar grenzen bereikt. De veronderstelling in deze benadering was dat het proces van economische integratie onvermijdelijk over zou lopen in de sociale, culturele en politieke sfeer. Politieke unie van Europa vormde daarbij een functioneel bijproduct van economische en technische maatregelen. De Europese elite geloofde dat in het spill over proces ook de loyaliteit van de Europese burgers automatisch overgeheveld zou worden van de natiestaat tot de Europese federatie.45

Dit verklaart ook

41

G. Delanty, Inventing Europe: idea, identity, reality, New York: Palgrave Macmillan 1995, p. viii.

42

B. Stråth ed., Europe and the Other and Europe as the Other, p. 385.

43

Europese Unie, Tindemans rapport, (1975), http://aei.pitt.edu/942/1/political_tindemans_report.pdf, p.26.

44

B. Stråth, ´A European Identity´, p. 390.

45

C. Shore, ‘European Union and the Politics of Culture’, Eurofacts, nr.8 (2002).

17

(20)

waarom er onder de EU elite tot dan toe weinig belangstelling was om de Europese burgers actief te betrekken bij het Europese project. Echter, nadat de neofunctionalistische strategie geen succes bleek, ontstond tot een hernieuwde interesse in de culturele aspecten van integratie. Volgens Shore werd in de jaren tachtig het volgende duidelijk: ‘despite making impressive legal, economic and institutional

advances toward a united Europe, EU elites failed to create ‘European people’’.46

Zonder Europese

demos bestond er geen democratische legitimering voor de Organisatie. Om dit democratisch tekort op

te vullen initieerde de EC in deze periode meer concrete maatregelen om het beeld en de identiteit van de Europese Gemeenschap te versterken. Door middel van verscheidene campagnes werden actief meer Europese symbolen ontwikkeld zoals bijvoorbeeld de Europese vlag, een Europees volkslied en de introductie van Europe Day.47

Vanaf 1989 raakte de Europese identiteitspolitiek in een versnelling. De hereniging van Duitsland, de val van de Soviet Unie en het einde van de Koude Oorlog vormden een katalysator voor het Europese politieke integratieproject. Daarnaast droeg het toenemend aantal migranten door heel Europa bij aan de opkomst van nieuwe identiteiten en grenzen.48

Vanuit de EU werd een nog radicalere identiteitspolitiek ingezet naar aanleiding van de val van de Berlijnse muur in 1989 en de oorlogen in voormalig Joegoslavië in de jaren negentig. Nieuwe landen uit Oost-Europa moesten niet alleen dichter tot de EU gebracht worden, maar ook dichter tot de Europese identiteit. Daarnaast ontstond er begin jaren negentig een groeiende kloof tussen de burger en Europa. Het toenemend democratisch tekort ging gepaard met het idee dat de EU te ver van de burger af stond, en het idee dat een gedeelde Europese identiteit ontbrak. Europa als vredes project en later als economisch project was een succes gebleken. Echter, zonder een culturele of politieke ruimte zou het project zeker falen. Het bevorderen van een Europese identiteit is daarmee centraal komen te staan in de Europese identiteitsconstructie, en in het oplossen van het Europese legitimiteitsprobleem.

1.4 De Westelijke Balkan in Europese identiteit

Er is nu uiteengezet waar europese identiteit mee samenhangt, en wat voor kwesties daarbij relevant zijn. Daaruit blijkt al dat de zoektocht naar een europese identiteit van alle tijden is. De meest recente uitdaging voor de Europese instellingen is hoe al de verschillende landen, culturen en regio’s in de EU te integreren. De Balkan als regio neemt een bijzondere positie in binnen de ideeën over Europese identiteit. Teruggrijpend op het idee van Gerard Delanty, wordt de definitie van Europa vormgegeven door wat de Europeanen onderscheidt van de on-Europese wereld.49

Omdat in deze scriptie de focus

46

C. Shore, Building Europe, p. 55

47

Ibidem, p. 37.

48

C. Shore, ‘Inventing the'People's Europe': critical approaches to European Community' cultural policy’, Man nr. 4 (1993), p. 780

49

G. Delanty, Inventing Europe, p. 12.

18

(21)

ligt op de invulling die de Europese instituties geven aan haar eigen Europese culturele identiteit, is dit ‘wij’, ‘zij’ denken een interessant kader om de relatie tussen de EU, de RvE en de Westelijke Balkanlanden te benaderen. De manier waarop de Europese instellingen de Balkan landen representeren vertelt namelijk veel over de plaats van de Balkan landen binnen Europa. Daarbij gaat het met name over de manier waarop de Europese instanties de Balkan niet langer als Ander portretteren. Om de huidige houding van de EU en de RvE met betrekking tot cultuurbeleid tegenover deze regio te kunnen begrijpen, is het daarom belangrijk om een kader te schetsen van waaruit deze relatie begrepen kan worden. Ik ben mij daarbij bewust van het uitgebreide werk rondom het discours van Balkanisme, en heb in deze scriptie helaas niet de ruimte om dit volledig uiteen te zetten. Toch is het belangrijk om kort een globale context te schetsen om de representatie van de Balkan binnen het idee van Europa te begrijpen.

Politicoloog Iver B. Neumann wist de constructivistische benadering van regionale identiteit al kernachtig te verwoorden: ‘Regions are invented by political actors as a political programme, they are

not simply waiting to be discovered’.50

In lijn met deze uitspraak beschrijft Maria Todorova in haar artikel The Balkans: From Discovery to Invention, later uitgewerkt tot haar boek Imagining the

Balkans, de ‘ontdekking’ van de Balkan.51

Rondom de benaming van deze ‘ontdekte’ regio bestaat echter wat controverse. In het EU discours worden de termen Balkan, Westelijke Balkan en Zuidoost Europa aangehaald om naar de regio te verwijzen. De EU duidt in haar benadering van de Westelijke Balkan op de volgende zeven landen: Albanië, Bosnië-Herzegovina, de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, Montenegro, Servië en Kosovo en Kroatië, dat sinds 2013 EU-lidstaat is. Dit is een term waar de RvE door de connotaties met Europese integratiepolitiek veel minder mee begaan is. De benaming van Balkan, dat meer geassocieerd wordt met samenhangende negatieve connotaties als historische Ander, wordt steeds meer achterwege gelaten. In de context van Europese uitbreiding zien we dat de Europese instellingen steeds meer de term Zuidoost-Europa gebruiken. Interessant aan deze discussie is dat het een indicatie is voor de manier waarop de EU de regionale identiteit van de Westelijke Balkanlanden herdefinieert en opnieuw uitgevonden in de context van Europese uitbreiding. Bewust zijnde van deze discussie, houdt deze scriptie de benadering van de Europese Unie aan, waarbij de termen Westelijke Balkan en Zuidoost-Europa de hiervoor genoemde zeven landen aanduiden.

De Balkan is niet ontstaan, de Balkan is ontdekt, zo luidt het argument van Maria Todorova.52

Todorova’s argument van het concept van de Balkan suggereert dat Europa en Europeesheid de kern vormen in het mentaal in kaart brengen van de Balkan regio en identiteit.53 Om de bijzondere positie

van de regio in de Westerse geografische verbeelding aan te duiden introduceert Todorova de term

50

I. Neumann, ‘Regionalism and Democratisation,’ in J. Zielonka en A. Pravda, Democratic Consolidation in Eastern Europe, Oxford: Oxford University Press 2001, p. 58.

51

M. Todorova, ‘The Balkans: from discovery to invention’, Slavic Review, nr. 53 (1994), p. 455.

52

Ibidem p. 453.

53

D. Bechev, ‘Constructing South East Europe: The Politics of Regional Identity in the Balkans’, European Studies Center 2006, p.8.

19

(22)

Balkanism. Deze term duidt niet alleen de regio aan, maar omvat bepaalde eigenschappen die aan de

regio zijn toegeschreven, veelal met negatieve connotaties. Geabstraheerd op grond van stereotypen verwijst de term naar het tribale, barbaarse en primitieve karakter ingebed in de regio en de inwoners ervan. Todorova schrijft hierover:

Geographically inextricable from Europe, yet culturally constructed as “the other,” the Balkans became, in time, the object of a number of externalized political, ideological and cultural frustrations and have served as a repository of negative characteristics against which a positive and self-congratulatory image of the “European” and “the West” has been constructed.54

Een essentieel onderdeel van het hierboven beschreven argument is dat de representatie van de historische erfenis van de Balkan, zowel in de regio zelf als daar buiten, net zo belangrijk is als de daadwerkelijke historische erfenis.55

Daarbij zijn noties van een essentialistisch Balkanisme ingezet om het geweld in de regio te verklaren. Ook tijdens de gewelddadige oorlogen in voormalig Joegoslavië werd nog vaak verwezen naar het barbaarse karakter van het gebied. Belangrijk is om hierbij te realiseren dat de geconstrueerde identiteit van Zuidoost Europa niet herleid kan worden tot een product van objectief waargenomen gemeenschappelijke culturele, sociale, politieke of economische eigenschappen, maar gezien moet worden als een discours en verbeelding van het geheel. Dit discours speelt nog door in de dagelijkse politiek binnen de EU. Dimitar Bechev merkt in dit kader dan ook op: ‘If in the 1990s it was customary to talk about the Balkans as a battlefield on the

margins of Europe, where ethnic and religious communities driven by their primordial memories and attachments settled scores, phrases like ‘European vocation’ and ‘European future’ came to the fore in the 2000s’.56

Daarbij legt ze met name de focus op de ontwikkeling van ideeën over de Balkan. Todorova stelt dat aan het eind van de 19e eeuw een negatief beeld van de Balkan zich heeft genesteld in het Europese bewustzijn. Dit negatieve beeld kwam deels voort uit een hoge mate van Europees superioriteitsgevoel kenmerkend voor de Verlichtingsperiode. Europa stond voor vooruitgang, was geciviliseerd en beschaafd. Hiertegenover stonden de connotaties die aan de Balkan werden toegekend, namelijk dat van een barbaarse en achtergestelde regio, die zich verzette tegen enige vorm van beschaving of modernisering. Dit clichématig beeld is nooit helemaal verdwenen, en kreeg zelfs weer nieuw leven ingeblazen met de oorlogen in voormalig Joegoslavië in de jaren negentig. De manier waarop de regio verbeeld wordt als een chaotische en on-Europees gebied zorgt ervoor dat de landen als een bedreiging worden gezien voor de ordelijke en progressieve maatschappij op het Europese continent.57 Deze denkbeelden hebben doorgewerkt in de 20e

en 21e eeuw, en kunnen nog steeds hun uitwerking vinden in de interpretatie van de huidige betrekkingen met de regio. Zo ook in

54

M. Todorova, ‘The Balkans from discovery to invention’, p. 455.

55

D. Bechev, ‘Constructing South East Europe’, p. 67.

56

Ibidem, p. 75.

57

A. Hammond, ‘The danger zone of Europe’Balkanism between the Cold War and 9/11’, European Journal of Cultural Studies, nr. 8 (2005), p. 136.

20

(23)

het toetredingsproces tot de EU. Deze landen die buiten Europa zijn geplaatst, moeten een plek in het Europees cultureel historisch narratief heroveren. De veronderstelling in dit onderzoek is dat cultuur- en erfgoed hier een belangrijke rol in spelen door het promoten van de ‘Europeesheid’ van het nationaal erfgoed. Sommige landen zijn succesvoller in het presenteren van zichzelf als onderdeel van Europa dan anderen. Kroatië is in dit opzicht het meest succesvol geweest, gezien de toetreding tot de EU in 2013.

1.5 Kroatië tussen Europa en de Balkan

Op 1 juli 2013 trad Kroatië als 28e lidstaat toe tot de EU. Daarmee nam Kroatië als eerste EU-lidstaat van de Westelijke Balkanlanden het voortouw op de regio. In de afgelopen decennia heeft het land gigantische ontwikkelingen doorgemaakt op politiek, economisch en cultureel gebied. Slechts 20 jaar voor het EU lidmaatschap was Kroatië nog verwikkeld in een hevige oorlog na het uiteenvallen van Joegoslavië. Dit complexe en relatief recente verleden heeft een diepe impressie achter gelaten op het beeld wat er vanuit West-Europa van het land bestaat. Maar ook in Kroatië zelf bestond dit beeld van de Balkan als Ander. Zo werd in de jaren negentig ook door onder andere onafhankelijkheidsstrijders het stereotype van de Balkan in Kroatië ingezet om bepaalde politieke doeleinden mee te behalen.58

Politici in Kroatië die vochten voor onafhankelijkheid legitimeerden dit doel onder meer door het breed gesteunde verlangen om te breken met de politieke traditie van de Balkan, en daarmee van Joegoslavië en Servië. Kroatië zocht haar weg ‘terug’ naar Europa door zich af te zetten van de andere Balkanlanden en zich te profileren als onderdeel van de Mediterrane regio.59

Erfgoed werd hierbij ingezet om de nationale geschiedenis van Kroatië te herpositioneren in historie van haar West Europese buurlanden.60

Het lidmaatschap van de RvE in 1996 luidde deze return to Europe in.

Aan de kant van de EU en de RvE wordt niet alleen conflict bestreden met erfgoedbescherming in de Balkan regio, maar ook het beeld wat van deze landen is ontstaan na de oorlog. Een beeld dat het tegenovergestelde laat zien van het beeld wat bijvoorbeeld Todorova van de regio schetst, namelijk dat van een regio gekenmerkt door conflict en geweld. De post-conflict projecten, bevorderen van intercultureel dialoog het aantrekken van internationaal toerisme, en een groot discours van Europese identiteit dragen allemaal bij om aan de internationale gemeenschap te tonen dat de regio wel degelijk Europees is.61

58

N. Lindstrom, ‘Between Europe and the Balkans: Mapping Slovenia and Croatia's Return to Europe´ in the 1990s,’ Dialectical Anthropology, nr. 27 (2003), p.317.

59

Ibidem, p. 325.

60

A. Rivera, ‘Managing ''Spoiled'' National Identity: War, Tourism, and Memory in Croatia’, American Sociological Review, nr. 73 (2008), p. 621.

61

A. Rivera, ‘Managing ''Spoiled'' National Identity’, p. 629.

21

(24)

In de jaren na de oorlog werd vanuit de Europese instellingen het idee benadrukt dat Kroatië zich niet zozeer diende te richten op economische groei, maar op culturele ontwikkeling.62 Zo hebben naast

economische en politieke hervormingen heeft cultuurbeleid een belangrijke rol gespeeld in de toenadering van Kroatië tot Europa. De notie dat cultuur in post-conflict een belangrijk instrument kon spelen in de heropbouw van het land speelde vlak na de oorlog de boventoon in de Europese retoriek op het gebied van cultuurbeleid. In een rapport van de RvE uit 1998 waarin de RvE het Kroatisch cultuurbeleid onder de loep neemt, wordt nog eens benadrukt hoe belangrijk de rol van cultuurbeleid kan zijn in de Europese toekomst van Kroatië. Dit belang is in dit rapport tweedelig. Aan de ene kant haalt her rapport het belang van een sterk cultuurbeleid ter bevordering van het economisch welzijn aan. Aan de andere kant hecht het rapport veel belang aan de mogelijkheden voor Kroatië om het negatieve beeld dat op dat moment in Europa van het land bestaat een positievere draai te geven. Het rapport spreekt daarbij over herconceptualisering van het land van een in-between space naar een centralere en neutralere positie in Europa. 63

Na de oorlog had de perceptie van de Balkan regio in de internationale gemeenschap een dieptepunt bereikt. Oude stigma’s van de regio laaiden weer op in West-Europa. Preconcepties van de regio als een onstabiel, gewelddadig en on-Europees gebied voerden de boventoon. Een omslag in deze beeldvorming vormde een essentiële voorwaarde voor Kroatië om tot het Europese integratieproject te kunnen treden. De RvE beschrijft in het rapport dan ook het belang om dit beeld van Kroatië herconceptualiseren tot een beeld ‘that would surprise, go against pre-conceptions, be unexpected, be symbolically significant’.64

Om de toekomst van Kroatië als EU-lidstaat vast te kunnen stellen was het van groot belang dat het land als een Europees land beschouwd zou worden. Cultuurbeleid vormde daar een belangrijk instrument in, bijvoorbeeld in het benadrukken van de gedeelde Europese roots van het land. Zo staat in het RvE rapport de doelstelling van het cultuurbeleid beschreven: ‘Its objective is to celebrate Croatia’s cosmopolitan richness and show the contributions that mixing of cultures and incomer communities from the Greeks and Romans onwards have made to developing and sustaining Croatia’s role throughout history’.65

Met het oog op Europese integratie

benadrukte Kroatië zo dat de nationale traditie in de eerste plaats van West Europese herkomst was. Daarbij wordt een beroep gedaan op de Christelijke traditie en Europese geest, afkomstig van gedeelde historische ervaringen van de Renaissance naar Barok en Verlichting tot het modernisme.66

Kroatië heeft in dit opzicht zich weten te profileren als een van de meer ‘Europese’ landen van de Westelijke

62

C. Landry, Cultural Policy in Croatia: From Barriers to Bridges – Reimagining Croatian Cultural Policy, Council of Europe 1998, p. 5.

63

C. Landry, Cultural Policy in Croatia, p. 5.

64

Ibidem, p. 24.

65

Ibidem, p. 7.

66 M. Dragićević Šešić, ‘Cultural Policy, Nationalism and European Integrations’, Kulturklamer (2010), p. 255.

2010. pp. 254-273 p. 255.

22

(25)

Balkan. Het beschouwt zich als een Mediterraans, Centraal- en Zuidoost-Europees land, maar zeker geen Balkanland.67

Net zoals in de jaren tachtig en de uitbreidingsgolf van 2004 en 2007 de invulling van een Europese identiteit weer ter discussie kwam te staan, zo brengt ook de uitbreiding richting de regio van Zuidoost-Europa nieuwe uitdagingen met zich mee. Vanuit het West Europese perspectief is de Balkan altijd al een problematische regio geweest. Een regio waar twintig jaar geleden nog een hevige oorlog woedde staat nu op de drempel van de EU. Deze oorlog heeft diepe sporen nagelaten in het beeld wat nu nog van de regio bestaat, waarvan met name de toeschrijving dat de regio ‘on-Europees’ zou zijn de boventoon voert. Deze geschiedenis is ook nu nog relevant. Veel van deze beelden komen ook naar voren in de houding van de EU ten opzichte van de Westerse Balkan. Om onderdeel van de EU te kunnen worden moeten deze landen ‘Europeser’ worden, en onderdeel worden van de Europese identiteit. De ideeën over de invulling van deze identiteit zijn, zoals uit dit hoofdstuk is gebleken, breed en vaag. De EU houdt zich intensief bezig met de integratie van deze niet-lidstaten van de EU, en het vinden van een gemeenschappelijke identiteit speelt hier een grote rol bij. Een van de belangrijkste instrumenten om invulling te kunnen geven aan het concept van een Europese identiteit die de EU tot haar beschikking heeft is dat van cultuur. Hier gaat volgende hoofdstuk verder op in.

67

D. Bechev, ‘Constructing South East Europe’, p. 14.

23

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verdragsluitende partij of de voor die boei verantwoordelijke eigenaar daartoe uitdrukkelijk toestemming verleent of daarom verzoekt. Indien vistuig verstrikt raakt aan

Commissie is erkend en indien de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO na voltooiing van haar evaluatie niet heeft kunnen vaststellen dat het derde land heeft

1. De verzendende instanties en de ontvangende instanties zenden elkaar de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk rechtstreeks toe. Het te verzenden stuk gaat vergezeld van

(17) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de

Een invoervergunningen is niet vereist voor cultuurgoederen die onder de regeling tijdelijke invoer in de zin van artikel 250 van Verordening (EU) nr. 952/2013 zijn geplaatst,

essentiële onderdelen en munitie, indien zulks niet strijdig is met de openbare veiligheid of de openbare orde. De lidstaten kunnen ervoor opteren in individuele bijzondere

Voor zover er nog geen geharmoniseerde normen in de zin van artikel 5 of overeenkomstig artikel 6 bekendgemaakte veiligheidsvoorschriften bestaan, nemen de lidstaten de

21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat is gehecht aan het VEU en het Verdrag betreffende