• No results found

4 RPSEE in Kroatië: Op de weg naar een Europees verleden?

4.4 Een Europese toekomst voor Moise Palace?

Aan de hand van de analyse van de beleidsdocumenten, websites en brochures omtrent het RPSEE en Moise Palace is te zien dat het identiteitsnarratief dat naar voren komt niet het verwachtte Europees cultureel historisch narratief is. In het eerste deel van deze scriptie is uiteengezet dat de Europese culturele identiteit in dit onderzoek begrepen wordt als een constructivistische notie. Geargumenteerd is dat de EU en de RvE diverse beleidsmiddelen tot hun beschikking hebben om de Europese identiteit invulling te geven, waarbij deze invulling veelal is gebaseerd op een cultureel historisch narratief. Middels verscheidene cultuur- en erfgoedprogramma’s is de Europese identiteit bevorderd door het gemeenschappelijk Europese verleden te benadrukken, waarbij veel van de cultuurprogramma’s

171

RCC TFCS, ‘Restoration of Moise Palace in Cres’, http://tfcs.rcc.int/en/croatia-news/137-restoration-of-moise-palace-in-cres, geraadpleegd 17 oktober 2014.

172

EC, ‘National Programme for Croatia under the IPA Transition Assistance and Institution Building Component for the years 2012 and 2013’, p. 5.

52

verwijzen naar een gedeelde Europese geschiedenis en erfenis die bijvoorbeeld wordt gevonden in periodes als de Renaissance en de Oude Grieken.

Echter, uit geen van de beleidsdocumenten blijkt dat Moise Palace een bepaald sterk Europees narratief heeft waaraan de Europese waarde gekoppeld kon worden. De EU en de RvE verwijzen nergens in de publicaties omtrent het Regionaal Erfgoedprogramma expliciet naar wat deze specifieke erfgoedprojecten onderdeel van het Europees erfgoed maken. Ook de motivatie om Moise Palace onder een Europees erfgoedprogramma te selecteren komt in de documentatie erg zwak over. In de brochures en beleidsdocumenten staan slechts enkele verwijzingen naar de Renaissance en Barokke architecturale waarde van het gebouw, wat past in de inhoudelijke cultuur historisch narratief, maar veel meer verwijzingen naar de Europese waarde van dit erfgoedproject zijn niet terug te vinden. De aangedragen argumenten zijn grotendeels praktische overwegingen die dit erfgoedproject snel tot een succes te kunnen maken.

Daarnaast wordt duidelijk dat de Europese Organisaties proberen middels het RPSEE deze landen wel bij Europa te betrekken, maar daarbij de hele discussie over de culturele definitie van de regio passeren. Dit deel van het identiteitsdebat van de Balkan in Europa ontbreekt bijna geheel in de publicaties omtrent het Regionaal Erfgoedprogramma. Dit is opmerkelijk, gezien de positie van de regio in Europa complex is, zoals in het eerste hoofdstuk is uiteengezet; de Europese identiteit van de Westelijke Balkan is niet vanzelfsprekend. Echter, de RvE en de EU vermijden om de identiteit van de Balkan regio te formuleren op meer cultureel historische gronden en gaan daarmee in geheel niet op deze discussie in. Hieruit is af te leiden dat de Europese identiteitsnarratief dat in het Regionaal Erfgoedprogramma niet zozeer een inhoudelijke inslag heeft.

Ondanks dat een Europees identiteitsdiscours in de geanalyseerde documenten niet expliciet terug te vinden is, zijn er wel degelijk aanwijzingen in de retoriek te vinden waarin bepaalde ideeën over de Europese identiteit terug komen. Het identiteitsnarratief dat uit de analyse naar voren komt heeft veel meer te maken heeft met het overnemen Europese normen en waarden die worden uitgedragen door de EU en de RvE. De doelstellingen verwoord in de beleidsdocumenten draaien veel meer om bredere begrippen zoals regionale samenwerking, interculturele dialoog en post-conflict samenwerking. Dit is dus niet zozeer het sterke Europese culturele historisch narratief waar de focus ligt op een gedeelde Europese geschiedenis of gedeeld erfgoed, maar een narratief dat veel meer betrekking heeft op de bevordering van een samenwerkingsverband tussen de Europese instanties en de deelnemende landen, en samenwerking tusse de deelnemende landen onderling. Dit narratief is er niet zozeer op gericht om het gedeeld Europees verleden te reflecteren, maar veel meer op de manieren waarop Westelijke Balkanlanden Europese modellen overnemen en aan de Europese toekomst bouwen.

In het overnemen van deze Europese modellen komt ook de notie van de bestuurlijkheid van cultuurbeleid terug. Zoals eerder in hoofdstuk twee is aangehaald, heeft Yudice uiteen gezet dat de notie van cultuur steeds bureaucratischer wordt. In de analyse van het Regionaal Erfgoedprogramma 53

wordt ook duidelijk dat het programma een sterk bureaucratisch karakter heeft. Het IRSP/SAAH was een element van het erfgoedprogramma dat puur is gericht op het opstellen van documenten zoals de PIL’s, PTA’s, Feasiblity Studies en Bussinessplannen. Dit zijn allemaal toepassingen ontstaan uit de modellen voor erfgoedbehoud ontwikkeld door de RvE in samenwerking met de EU, waar de deelnemende landen zich aan dienen te houden. Voor deze landen bestond met name de eerste fase van het RPSEE veel bureaucratische rompslomp, met veel documenten en rapporten die voor bepaalde deadlines opgesteld en bij de RvE ingeleverd dienden te worden. Wat hier duidelijk te zien is, is dat de Europese instanties een Europees kader ontwikkelen waarbinnen de deelnemende landen het erfgoed besturen. Zo mochten de landen zelf hun erfgoedprojecten selecteren, maar stelde de RvE en de EU regels op waaraan deze erfgoedprojecten aan dienden te voldoen. Dit hangt dus heel erg samen met het concept van governmentality. De EU en de RvE dicteren niet inhoudelijk wat de landen van de Westelijke Balkan op het gebied van cultuur- en erfgoedbeleid moeten doen, maar stimuleren middels het Regionaal Erfgoedprogramma dat bepaald gewenst gedrag wordt overgenomen. Op deze manier houden de RvE en de EU zich bezig met de ‘conduct of conduct’.

Het overnemen van deze Europese modellen is duidelijk terug te zien in het geval van Moise Palace. De beleidsdocumenten en doelstellingen voor dit specifieke erfgoedproject tonen dat niet de esthetische renovatie van het monument centraal staat, maar de praktische invulling die aan het gebouw gegeven kan worden. Middels de analyse van de PIL is te zien is de grootste focus van het project niet de historische esthetische waarde van Moise Palace, of de historische plaats van het paleis in de Europese geschiedenis, maar de functie van het monument als Europese plek waar mensen kunnen samen komen, kunnen leren en kunnen werken. Dat deze doelstellingen overeenkomen met de ideeën van de RvE en de EU wordt onderbouwd door in de rapporten van de RvE omtrent het RPSEE, bijvoorbeeld in het commentaar van John Bold waarin hij verklaart dat dat regionale samenwerking de grootste uitkomst van het programma is. In die zin zijn de erfgoedprojecten European cultural spaces zoals in hoofdstuk twee is beschreven. Het beoogde doel van Moise Palace onder het RPSEE is dat het gebouw een culturele ruimte vormt waarin individuen op grensoverschrijdend niveau samengebracht worden in hun belang voor Europees cultureel erfgoed. Deze zoektocht naar een Europees netwerk en de uitwisseling van ideeën geven het erfgoed een heel praktische toepassing, en een nieuw Europees narratief wat terug te vinden is in dit erfgoedproject.

Dat dit bredere Europees identiteitsnarratief wat vaag blijft is ook niet zo verwonderlijk als dit teruggekoppeld wordt naar de theorievorming over identiteit beschreven in het eerste deel van deze scriptie. Identiteit een heel lastig concept om op Europees niveau te bewerkstelligen, omdat identiteit nu eenmaal vaker is gekoppeld aan groepsidentiteit of aan nationale identificatie. Wanneer de Europese instanties de nationale identiteit willen overstijgen, dan kunnen deze bijna niet anders dan enkele brede trends neer te zetten zoals verwijzingen naar bijvoorbeeld de Renaissance, de Oude Grieken of het Byzantijnse rijk. Hoewel de ambiguïteit van de slogan ‘eenheid in verscheidenheid’ enige flexibiliteit biedt, lopen de Europese instanties uiteindelijk toch tegen bepaalde grenzen aan. 54

Daarom is het niet vreemd dat de RvE en de EU terughoudend zijn met cultureel historische definities van de Westelijke Balkan, en hoe deze in het idee over een Europese identiteit past. In dat opzicht is het Regionaal Erfgoedprogramma veel meer een middel voor deze landen om bepaalde Europese modellen over te nemen, om zo aan de EU te tonen dat ze bereid zijn aan Europese normen en waarden te houden en om toe te kunnen treden tot de EU.

Conclusie

Wanneer er gekeken wordt naar het Europese uitbreidingsproces, wordt het duidelijk dat identiteitspolitiek over de afgelopen decennia een prominente positie heeft ingenomen. Met de big

bang uitbreiding van 2004 en 2007, en de recentere toenadering van de Westelijke Balkanlanden tot de

EU, is de kwestie rondom de Europese identiteit steeds meer centraal komen te staan in het Europese uitbreidingsbeleid. De zeven landen die de Westelijke Balkan opmaken kunnen daarbij beschouwd worden als een van de regio’s die de grootste uitdaging vormt tot de Europese culturele identiteit. Historisch beschouwd als on-Europees, spelen beeldvormingen van negatieve stereotypering van deze regio door in ideeën over de identiteit van de regio, en hoe deze binnen de Europese identiteit past. De EU en de RvE hebben sinds de toenadering van de regio na de Joegoslavië oorlogen verscheidene programma’s opgezet om de stigma’s over de landen en de inwoners bij te stellen. Niet alleen wordt getracht om de Balkanregio in een positiever daglicht te stellen, maar ook om de landen te op te nemen in de Europese familie met een plaats als lidstaat binnen de EU. ‘Their roots, their present and

their future are in Europe’, aldus voormalig EU Commissievoorzitter Barroso.173

Het historisch erfgoed in de regio speelt daarbij een belangrijke rol in het presenteren van de Europese wortels van deze landen.

In deze context is in deze scriptie kritisch gekeken naar hoe in de afgelopen decennia ideeën over de Europese identiteit zijn ontwikkeld, en op welke wijze deze ideeën naar voren komen in het Europees cultuur- en erfgoedbeleid in de Westelijke Balkan. Allereerst is uiteengezet dat ideevorming over Europa een construct is die voortkomt uit de zoektocht naar een Europese identiteit. De focus lag daarbij op de constructie van een Europese culturele identiteit, gebaseerd op een gedeeld Europees verleden en erfgoed. De Balkan regio heeft traditioneel gezien hier een bijzondere plaats als on- Europese Ander ingenomen. Deze geschiedenis is ook nu nog relevant, gezien veel van deze beelden komen ook naar voren in de houding van de EU ten opzichte van de Westerse Balkan. In deze scriptie is de zoektocht naar een Europese identiteit gekoppeld aan het Europees cultuur- en erfgoedbeleid als belangrijk vehikel om een gemeenschappelijke Europese identiteit invulling te geven. Ook in de context van EU uitbreiding en het integreren van niet-lidstaten speelt het vinden van een gemeenschappelijke identiteit een grote rol. Cultuur- en erfgoedbeleid vormen dan ook een essentieel onderdeel in het integratieproces van de Westelijke Balkanlanden.

Uit het onderzoek blijkt dat in het huidige cultuurbeleid steeds meer behoefte is aan legitimatie van het beleid. Europese beleidsmakers moeten steeds meer het voeren van cultuur- en erfgoedbeleid aan de Europese burgers verantwoorden. Daarin is, in overeenkomst met Yudice zijn stelling over de expanded role of culture, de trend terug te zien dat cultuurbeleid een bepaalde winst moet opleveren. In de meeste gevallen zijn dit socio-economische voordelen die een directe voordelige

173

J. Barroso, ‘Western Balkans – towards a more integrated Europe’, http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-11-

267_en.htm?locale=FR, geraadpleegd 5 januari 2015.

56

impact hebben op de Europese gemeenschap. Deze ontwikkeling komt ook sterk naar voren in de analyse van het RPSEE. In de jaren na de Joegoslavië oorlog werd dit programma geïmplementeerd als onderdeel van de post-conflict heropbouw van de Balkan regio. Uit de beleidsdocumenten blijkt dat de eerste focus van de Europese instanties lag op het bevorderen van vrede, veiligheid en verzoening in de regio. Echter, om het Regionaal Erfgoedprogramma voort te zetten en benodigde fondsen op te brengen, was het voor de RvE en de EC nodig om meer concrete voordelen van het Erfgoedprogramma te kunnen presenteren. In deze context is in de ontwikkeling van het Regionaal Erfgoedprogramma te zien dat de focus steeds sterker kwam te liggen op het bevorderen van socio- economische ontwikkeling rondom de erfgoedprojecten.

In de context van de bestuurlijkheid van het Regionaal Erfgoedprogramma, is het echter niet vreemd dat het RPSEE een meer technisch karakter kreeg. De ideologische doelstellingen zoals regionale samenwerking en verzoening die de EU als toetredingseisen stelt voor de Balkan regio, zijn nu eenmaal voor de EU en de RvE zijn moeilijk te dicteren aan de nationale staten. Cultuur- en erfgoed hangt in dat opzicht nog te veel samen met de nationale identiteit. Wat de Europese instanties wel kunnen doen is door middel van conventies en beleid een Europees kader opleggen waarbinnen de landen hun erfgoedprogramma dienen te managen. In de analyse van het RPSEE kwam dan ook een verschuiving naar voren waarin is te zien dat de aandacht van de RvE en de EC verschoof van een initieel zeer ideologisch programma waar veel vage begrippen als interculturele dialoog, vrede en veiligheid werden gebruikt, naar een grotere nadruk op het implementeren van technische aspecten van het Regionaal erfgoedprogramma, met als doel de socio-economische omstandigheden te bevorderen.

Een andere conclusie die uit de analyse van het Regionaal Erfgoedprogramma volgt is dat het narratief in het RPSEE niet het verwachtte Europees cultureel historisch narratief is. Daarentegen is de invulling van de Europese identiteit veel breder, en gekoppeld aan Europese normen en waarden. Het Regionaal Erfgoedprogramma is dus wel degelijk een instrument om de Westelijke Balkan dichter tot Europa te brengen. Echter, uit de analyse van het RPSEE en Moise Palace blijkt dat dit niet zozeer gebeurd door middels de erfgoedprojecten een Europees cultureel historisch narratief te koppelen aan de erfgoedobjecten. Veel meer ligt de nadruk op het overbrengen van bepaalde Europese kaders en modellen. Deze Europese normen beperken zich niet tot het erfgoedbeleid, maar hebben tot doel om op socio-economisch gebied op lokaal, regionaal en zelfs nationaal niveau deze Europese normen en waarden op te leggen. Zo blijkt uit de Europese beleidsdocumenten dat in het geval van Moise Palace het erfgoedobject niet zozeer is geselecteerd uit esthetische overwegingen, of omdat het paleis van groot belang voor de Europese geschiedenis is, maar vooral uit praktische overwegingen. Daarbij heeft het monument een nieuwe invulling gekregen als cultureel centrum, leer centrum en bron van werkgelegenheid. In het proces om dit teweeg te brengen heeft het monument mensen uit heel de Westelijke Balkan en Europa bijeengebracht om samen te werken.

Hier ligt ook de kern van het betoog gevoerd in deze scriptie. Uit het onderzoek blijkt dat de Europese identiteit middels het RPSEE op diverse manieren invulling heeft gekregen. De ideeën over de Europese identiteit die in het Regionaal Erfgoedprogramma naar voren komen liggen niet zozeer in het cultureel historische verleden van Europa, maar in bredere Europese normen en waarden die in het proces van erfgoedmanagement worden geconstrueerd. Het beeld dat naar voren komt is een veel breder Europees identiteitsnarratief waarin Kroatië als EU-lid een plaats gevonden heeft, en de andere landen in de komende jaren zullen volgen. Met de Westelijke Balkanlanden op de drempel van Europa en een immer groeiende diversiteit aan culturen op het continent is Europa nog geenszins ‘gemaakt’, zoals Bronisław Geremek heeft verklaard. Maar het ‘creëren’ van Europeanen in deze regio is in volle gang.

Bibliografie

Academische bronnen

Anderson, B., Imagined communities: Reflections on the Origin and Spread of Nationalism, London: Verso 1983.

Ashworth, G.J., Graham, B.J., ‘Heritage, identity and Europe’, Tijdschrift voor Economische en

Sociale Geografie, nr. 88 (1997), p. 381-388.

Bechev, B., ‘Constructing South East Europe: The Politics of Regional Identity in the Balkans’, RAMES working paper, nr. 1 (2006).

Bechev, D., ‘Carrots, sticks and norms: the EU and regional cooperation in Southeast Europe’,

Journal of Southern Europe and the Balkans Online, nr. 8 (2006), pp. 27-43.

Blake, J., ‘On Defining the Cultural Heritage’, International and Comparative Law Quarterly, nr. 49 (2000), pp. 61–85.

Bold, J., ‘Sustaining Heritage in South-East Europe: Working with the Council of Europe, 2003–10’,

The historic environment, nr. 1 (2013), pp. 75–86.

Bold, J., ‘The Built Heritage of the Balkans: A rehabilitation Project’, Ancient Monuments Society, nr. 52 (2008).

Bruter, M., ‘On what citizens mean by feeling 'European' : perceptions of news, symbols and borderless-ness’, Journal of Ethnic and Migration Studies, nr. 30 (2003), pp. 21-39.

Burke, P., 'Did Europe exist before 1700?', History of European Ideas, nr. 1 (1980), pp. 21-29.

Calligaro, O., Negotiating Europe: The EU Promotion of Europeanness since the 1950s, New York: Palgrave Macmillan 2013.

Chabod, F., Storia dell’idea Europa, Bari: Lazerta 1961, in R. Swedenberg, ‘The idea of ‘Europe’ and the origin of the European Union’, Zeitschrift für Soziologie, nr. 3 (1994), pp. 378-387.

Cherry, M., ‘Introduction’, in :RvE, Heritage Develoment in South-East Europe Strasbourg: Council of Europe Publishing 2014, pp. 9-16.

Delanty, G, Inventing Europe: Idea, Identity, Reality, London: Palgrave Macmillan 1995.

Delanty, G. en Rumford, C., Rethinking Europe, Social Theory and the Implications of Europeanization, London: Routledge 2005.

Derrida, J., The Other Heading: Reflections on Today’s Europe, Indiana University Press: 1992 zoals geciteerd bij Pagden, A., The Idea of Europe: From Antiquity to the European Union, Cambridge: Cambridge University Press: 2002.

Diez, T., ‘Constructing the Self and Changing Others: Reconsidering `Normative Power Europe'’,

Journal of International Studies, nr. 33 (2005), pp. 613-636.

Diez, T., ‘Europe’s Others and the Return of Geopolitics’, Cambridge Review of International Affairs, nr. 2 (2004), pp. 319-335.

Foucault, M., ‘Governmentality’ (1991), zoals geciteerd by C. Shore, ‘‘European Governance’, or ‘Governmentality’? Reflections on the EU‘s System of Government’, Constitutionalism Web-Papers

ConWEB, nr.3 (2009).

Graham, B., ‘The past in Europe’s present: diversity, identity and the construction of place’, Modern

Europe: place, culture and identity (1998), pp. 19-49.

Hall, S., ‘Cultural Identity and Diaspora’, in Rutherford, J., ed., Identity, Community, Culture,

Difference, London: Lawrence & Wishart, pp. 222-237.

Hall, S., ‘Un-settling ‘the heritage’, re‐imagining the post‐nation : Whose heritage?’, Third Text, nr. 49 (1999), pp. 3-13.

Hall, S., ‘Who Needs 'Identity'?’ in Hall, S. en du Gay, P., Questions of Cultural Identity, Londen: Sage 1996, pp. 1-17

Hammond, A., ‘The danger zone of Europe’Balkanism between the Cold War and 9/11’, European

Journal of Cultural Studies, nr. 8 (2005), pp. 135-154.

Hay, D., Europe, Europe, The Emergence of an Idea, Edinburgh: Edinburgh University Press 1968. Jelincic, D., Zuvela, A., ‘Policy development for sustainable use of cultural heritage: Implementing the Ljubljana Process in Croatia’, in RvE, Heritage Develoment in South-East Europe Strasbourg: Council of Europe Publishing 2014, pp. 87-106.

Lähdesmäki, T., ‘Identity Politics in the European Capital of Culture Initiative’, Dissertations in

Social Sciences and Business Studies, nr. 84 (2014).

Lähdesmäki, T., ‘The EU’s explicit and implicit heritage politics’, European Societies, nr. 3 (2014) pp. 401-421.

Lähdesmaki, T., ‘Rhetoric of unity and cultural diversity in the making of European cultural identity’,

InternationalJournal of Cultural Policy, nr. 18 (2012), pp. 59-75.

Lähdesmäki, T., ‘United in diversity – Outlining European cultural identity in the cultural policy of the European Union’, Conference Paper Unfolding Identities: Social Narratives, (2010), pp. 1-10.

Lindstrom, N., ‘Between Europe and the Balkans: Mapping Slovenia and Croatia's Return to Europe´ in the 1990s’ Dialectical Anthropology, nr. 27 (2003), pp.313-329.

Manners, I., ‘Normative power Europe: A contradiction terms?’, Journal of Common Market Studies, nr. 40 (2002), pp. 235-258.

Mikic, H., Molnar, D., Rikalovic, G., ‘The Ljubljana Process: More than rehabilitation of our common heritage in South-Eastern Europe’, in: RvE, Heritage Development in South-East Europe, Strasbourg: Council of Europe Publishing 2014, pp. 187-202.