• No results found

2 Beheersen van het verleden, heden en de toekomst: Europees cultuur en erfgoedbeleid in

2.3 Erfgoed als conceptueel vraagstuk

Erfgoed neemt een belangrijke rol in ten aanzien van Europees cultuurbeleid en identiteitsvorming. Erfgoed verwijst in de meest brede zin aan zowel het geheel aan materiële objecten als immateriële symbolische praktijken in die afkomstig zijn uit en verwijzen naar het verleden. Ook de Europese gemeenschappen hebben de behoefte om in hun omgeving uiting te geven van hun verleden door het behouden van fysieke monumenten en objecten, en de identiteitsnarratieven die ze uitdrukken.84 Het

behoud en bescherming van erfgoed is daarmee van groot belang omdat verkomt dat objecten die mensen als individu of als gemeenschap vormen verloren gaan. Verlies van erfgoed betekent dan ook verlies van identiteit. Dit hangt samen met de notie dat als een gemeenschap haar verleden niet kent, het ook de eigen identiteit niet kan kennen. De presentatie en representatie van erfgoed in het heden waarborgt daarmee de continuïteit tussen verleden, heden en toekomst, en daarmee de continuïteit van de gemeenschappelijke identiteit in het verleden, heden en de toekomst.

Net als cultuur wordt ook erfgoed doorgaans in een nationaal kader geplaatst.Echter, erfgoed kan ook in de uitgebreidere, transnationale zin begrepen worden. Zo geeft cultureel theoreticus Stuart Hall in zijn artikel Whose Heritage? Un-settling ‘the heritage’, een bredere definitie van erfgoed, waarin hij ook het gehele aan organisaties, instituties en praktijken gewijd aan de preservering en presentatie van cultuur en de kunsten opneemt. Hij omschrijft erfgoed als volgt:

[…] the whole complex of organisations, institutions and practices devoted to the preservation and presentation of culture and the arts — art galleries, specialist collections, public and private, museums of all kinds (general, survey or themed, historical or scientific, national or local) and sites of special historical interest.85

Voor Hall gaat erfgoed dus verder dan alleen het beschermen van tastbaar of monumentaal erfgoed op basis van esthetische of historische waarde. Erfgoed wordt hier gepresenteerd als een discours, met een gehele constructie aan instituties daaromheen die bijdragen aan de invulling van het concept.

84

G.J. Ashworth, B.J. Graham, ‘Heritage, identity and Europe’, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, nr. 88 (1997), p. 381.

85

S. Hall, ‘Un-settling ‘the heritage’, re‐imagining the post‐nation: Whose heritage?’, Third Text, nr. 49 (1999), p. 3.

29

Daarbij argumenteert Hall dat erfgoed een discursieve praktijk is, waarbij een collectieve sociale herinnering en identiteit worden geconstrueerd door verhalen over zichzelf te vertellen.86 Erfgoed is daarmee, net als identiteit, geen essentialistisch concept maar een constructief concept dat altijd onderhevig is aan een proces van selectie en waardebepaling, interpretatie en herinterpretatie. De culturele betekenissen die aan een erfgoedobject toegewezen worden, zijn dus niet zozeer een reflectie van de objectieve geschiedenis, maar een product van een interpretatie van het verleden vanuit het oogpunt van het heden. Het toewijzen van een bepaalde betekenis aan cultureel erfgoed door individuen of groepen is een krachtig instrument in het vormen en benadrukken van gevoelens van identificatie. Daarmee reflecteert een erfgoedgebied of object een historisch zelfbewustzijn. Erfgoed neemt dus een belangrijke plaats in de constructie van identiteit en is een van de meest voorname middelen om identiteit mee te visualiseren en definiëren.

Erfgoed is een discours dat zich makkelijk laat instrumentaliseren, en net als cultuurbeleid, onderdeel is van de praktijk van gouvernmentaliteit. Belangrijk daarbij is de symbolische betekenis die de objecten hebben om kennis te kunnen ordenen, het te classificeren, kortom, het zijn waarde te geven.87 In het bepalen wat als erfgoed beschouwd dient te worden zit een vorm van macht. Erfgoed

kan daarmee niet langer los gezien worden van de politieke agenda of een vorm van machtsuitoefening, en daarmee en vorm van gouvernmentaliteit. Zoals Rowlands het beschrijft:

‘Heritage, whilst ostensibly about the past, is always about the future’.88

Het besturen van het verleden heeft daarmee grote politieke implicaties, waarbij bepaalde interpretaties van erfgoed geconstrueerd kunnen worden en gehandhaafd kan worden als onderdeel van mensen hun alledaagse tradities en overtuigingen, en daarmee als onderstreping van de gemeenschappelijke identiteit.89

2.3.1 Transnationaal cultuur- en erfgoedbeleid in ontwikkeling

Historisch gezien hangt cultuur- en erfgoedbeleid dus samen met de ontwikkeling van de natiestaat. Echter, na de Tweede Wereldoorlog is cultuur een steeds belangrijkere rol gaan spelen op het Europese en internationale politieke toneel, waarbij cultuur met name op de agenda van intergouvernementele organisaties naar boven geschoven werd. In de heropbouw van Europa na de oorlog speelde cultuur een immens belangrijke rol. Cultuur vormde een domein waarop landen die tot voor kort in een hevige oorlog verkeerde, nader tot elkaar konden komen. In de naoorlogse jaren werden dan ook verscheidene nieuwe transnationale samenwerkingsverbanden opgezet om oorlog op het Europese continent in de toekomst te voorkomen. Zo werd in 1946 UNESCO opgericht met als doel bij te dragen aan vrede en veiligheid door middel van het bevorderen van samenwerking tussen

86

S. Hall, ‘Un-settling ‘the heritage’’, p. 5.

87

Ibidem, p. 24.

88

M. Rowlands, ‘Cultural Heritage and Cultural Property’, in: V. Buchli,(ed.), Material Culture Reader, Berg: Oxford 2002, p. 113.

89

T. Lähdesmaki, ‘The EU’s explicit and implicit heritage policies’, p. 406.

30

naties op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur. Enkele jaren later, in 1949, werd de RvE tot opgericht, waarbij in grote lijnen de fundamentele principes van UNESCO werden gevolgd.

Een van de eerste transnationale initiatieven met betrekking tot bescherming van cultureel erfgoed vormt het zogenaamde verdrag ter bescherming van cultuurgoederen bij gewapende conflicten uit 1954. Dit verdrag, opgericht vanuit UNESCO, werd voor een groot deel ontwikkeld in reactie op de plundering en vernieling van monumenten en kunstwerken tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de jaren na de oorlog ontstond het besef dat de internationale orde een verantwoordelijkheid had om het vernielen van dit erfgoed te voorkomen. Daarnaast betuigde het verdrag erkentelijkheid voor de rol die cultuur kon spelen in het proces van verzoening en in het voorkomen van toekomstige conflicten.90

In lijn met deze gedachtegang was er behoefte aan een soortgelijk initiatief op Europees niveau en kwam in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog de RvE tot stand, gericht op de bevordering van democratie en mensenrechten op het gehele Europese continent. De RvE zag daarbij cultuur als een uitermate geschikt instrument om de lidstaten nader tot elkaar te brengen. Daarbij kwam de focus direct te liggen op het belang van de cultureel en historisch gedeelde wortels van Europa in het bevorderen Europese samenwerking. De grondbeginselen van de RvE waren dan ook mede gericht op de bevordering van samenwerking tussen de lidstaten met als doel het beschermen van de gedeelde Europese normen en waarden, zoals de bescherming van mensenrechten.91 Sinds de oprichting van de

Europese Culturele Conventie in 1954 heeft de RvE haar beleid gericht op het stimuleren van Europese cultuur en, in het bijzonder, de toegang tot gemeenschappelijk cultureel erfgoed te waarborgen. De RvE was daarmee als eerste Europese organisatie het meest actief op het gebied van bescherming en behoud van cultureel erfgoed.

In dit opzicht is de EU zich pas relatief recentelijk gaan concentreren op een gemeenschappelijk transnationaal cultuur- en erfgoedbeleid. Pas vanaf de jaren tachtig is de EU naast haar programma’s op politiek en economisch vlak, initiatieven gericht op culturele samenwerking gaan ontwikkelen. In deze jaren bestond er grote apathie tegenover de EU, waarmee veel Europeanen interesse verloren in het Europese project. Dit in samenhang met een groeiende zorg om het democratisch gebrek deed beleidsmakers inzien dat het nodig was Europeanen meer begaan te maken met elkaar en met de EU. De EU ging niet alleen door een politieke of economische crisis, maar ook door een culturele crisis. De realisatie ontstond dat het Europese project een betekenis gegeven moest worden die verder ging dan slechts economische of financiële gronden. In deze periode ontstond onder de Europese beleidsmakers dan ook het besef dat cultuur een belangrijke katalysator kon vormen in het Europese eenwordingsproces. Om verdere integratie tussen de lidstaten te bevorderen had de EU behoefte aan verdieping van de Europese identiteit. Erfgoed is daarmee meer een middel om de Europese identiteit zichtbaar en tastbaar te maken, en zo onder de Europeanen een groter bewustzijn

90

J. Blake, ‘On Defining the Cultural Heritage’, International and Comparative Law Quarterly, nr. 49 (2002), p. 61.

91

RvE, Statuut van de RvE (1949), http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/001.htm, geraadpleegd 10 september 2014. 31

van een Europese identiteit aan te stimuleren.92

Hier is dus ook sterk terug te zien dat in deze periode erfgoed steeds meer wordt ingezet als middel dat tot doel heeft de Europese identiteit te bevorderen. Hierin is ook de bestuurlijkheid van cultuur- en erfgoedbeleid terug te zien, waarbij cultuur- en erfgoedbeleid wordt ingezet om bepaald gedrag onder de Europese demos te bevorderen.