• No results found

Richtlijnen voor het beheer

7 Toetsen op veiligheid Piping en heave

8.11 Richtlijnen voor het beheer

Het beheer van een waterkering is gericht op het instandhouden van het waterkerend vermogen. In de meeste gevallen zal het benodigde waterkerende vermogen min of meer nauwkeurig zijn omschreven middels de ontwerp- of toetsuitgangspunten. Het ontwerp is er dan op gericht dat deze uitgangspunten in stand blijven.

Algemene aandachtspunten voor het beheer, met betrekking tot piping, zijn: - ontgravingen en erosie van oevers en voorland;

154 van 345

- beplanting;

- perforaties van kleilagen door andere activiteiten.

Indien geen ontwerpuitgangspunten bekend zijn, dienen deze aspecten in vrij brede stroken binnen- en buitendijks gevolgd te worden. Als wel ontwerpuitgangspunten bekend zijn, dan kan de breedte van die stroken vrij nauwkeurig worden vastgesteld.

Naast de algemene aandachtspunten kunnen specifieke aandachtspunten zijn, indien bij het ontwerp- of de toetsing aanvullende uitgangspunten zijn aangehouden.

Op de genoemde aspecten wordt verder ingegaan. 8.11.1 Ontgravingen en erosie

Door ontgravingen of erosie buitendijks kan de kwellengte afnemen. Het gevaar voor piping neemt hierdoor onmiddellijk toe. Ontgravingen binnen de voorlandbreedte die in de ontwerp- of toetsingsberekeningen in rekening is gebracht, zijn alleen toegestaan als een voldoende waterdichte kleilaag overblijft, of opnieuw wordt aangebracht.

Door ontgravingen binnendijks kan:

- opbarsten optreden waar dat eerder niet het geval was; - het verval toenemen.

Ontgravingen in een pipingberm zijn vanzelfsprekend niet toegestaan. Bij andere ontgravingen zal een nieuwe beoordeling op piping moeten plaatsvinden. Dit geldt ook voor ontgravingen binnendijks van een pipingberm.

8.11.2 Bebouwing

Bebouwing op zich heeft geen invloed op piping, voor zover de bebouwing inclusief fundering buiten het ontwerpprofiel blijft. Het grootste aandachtspunt bij bebouwing zijn funderingspalen en nutsvoorzieningen. Funderingspalen kunnen in sommige omstandigheden worden toegestaan. Met name indien een klei- of veenlaag met een dikte van enkele meters of meer aanwezig is. Aan het type palen moeten altijd eisen worden gesteld: de palen moeten over de gehele lengte goed contact met de grond hebben. Als is vastgesteld dat binnendijks geen opbarsten optreedt, dan kan langs de palen toch een kwelweg gevormd worden. Een nadere beschouwing is dan nodig. Als in de beoordeling op piping al rekening is gehouden met een verticale kwelweg, dan zullen de palen de ontwerpsituatie niet verslechteren.

Nutsleidingen die worden aangelegd binnen de kritieke kwelweglengte, of waarvan een ontgrondingzone daarbinnen kan komen vormen een potentiaal gevaar voor piping. Een lekkend riool bijvoorbeeld, kan een geheel onzichtbare kwelweg veroorzaken. Dergelijke leidingen dienen volgens de NEN 3650/3651/3652 ontworpen te worden.

De controle op het gebruik van grond rond woningen is meestal moeilijk. Dit kan dan ook een belangrijke reden zijn om geen bebouwing binnen een pipingzone toe te staan. Als het onvermijdelijk is, is het aan te raden rekening te houden met kleinere ontgravingen in verband met de aanleg van tuinen en dergelijke. Goede afspraken met de bewoners/gebruikers zijn onontbeerlijk.

8.11.3 Beplanting

De invloed van bomen nabij een dijk, op het waterkerend vermogen, hangt altijd deels af van de staat waarin de boom zich bevindt. Door de wijze van planten en door het onderhoud kan

155 van 348

hierop invloed worden uitgeoefend. Hier worden slechts enkele hoofdzaken globaal aangegeven. Aanbevolen wordt om bij het opstellen van een beplantingsplan of een onderhoudsplan een deskundige op dit gebied te raadplegen.

8.11.4 Nieuwe beplanting

Het is van belang de omstandigheden bij het planten zodanig te kiezen, dat de boom en met name de wortels, zich gedurende zijn gehele levensduur optimaal kan ontwikkelen. Hiervoor zijn de volgende aspecten van belang.

- Het gebied waarin de wortels komen te groeien dient gelijkmatig en niet al te zeer verdicht te zijn. De groei van de wortels zal verminderen zodra deze meer verdichte grond tegenkomen. Dit is met name van belang bij beplanting op berm. In de meeste gevallen zal een berm bij aanleg goed verdicht worden, waarna voor de boom een plantgat wordt aangebracht. De beworteling zal zich dan voornamelijk beperken tot dit plantgat. Indien dit niet voldoende is voor de betreffende boom, bestaat een verhoogde kans op ontwortelen. Dit kan worden voorkomen door het bermmateriaal minder te verdichten. Ter compensatie van het gewicht zal mogelijk een iets verhoogde aanleghoogte aangehouden moeten worden.

- De afstand tussen bomen onderling, dient zodanig gekozen te worden dat de bomen voldoende ruimte hebben om uit te groeien. Indien dit niet het geval is, zullen de bomen op gegeven moment uitgedund moeten worden. De overgebleven bomen hebben dan een beperkte wortelkluit en bovendien een verhoogde windbelasting. De kans op ontworteling is dan groter.

- Het soort boom dient te zijn afgestemd op de lokale omstandigheden als grondsoort, grondwaterstand en overstromingen.

8.11.5 Beheer

In de richtlijnen voor bomen, paragraaf 8.9, is ervan uitgegaan dat uitsluitend gezonde bomen voorkomen in de zone die voor piping van belang is. De volgende richtlijnen voor beheer zijn daarom in alle gevallen van toepassing:

- zieke bomen dienen te worden verwijderd;

- bomen die vanwege de lokale omstandigheden zoals de grondsoort of grondwaterstand niet optimaal kunnen uitgroeien dienen te worden verwijderd;

- in alle gevallen dienen de wortels te worden verwijderd van bomen die zijn afgestorven of die vanwege andere redenen zijn verwijderd;

- bij forse snoei van een boom zal een deel van het wortelstelsel kunnen afsterven. In verband met de waterkeringtechnische eisen is dit ongewenst. Door regelmatig te snoeien kan dit worden voorkomen.

8.11.6 Perforaties van de kleilaag

Perforaties van de kleilaag, zowel binnen- als buitendijks, moeten worden voorkomen. Indien het onvermijdelijk is, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van grondonderzoek of de aanleg van kabels of leidingen, dient de kleilaag weer adequaat hersteld te worden.

8.11.7 Specifieke aandachtspunten

Specifieke aandachtspunten hebben betrekking op specifieke maatregelen of voorwaarden voor het beheer, die in het ontwerp zijn opgenomen. Hierbij kan gedacht worden aan:

- filterconstructies en

156 van 345

157 van 348

GERELATEERDE DOCUMENTEN