• No results found

4 Resultaten

4.1 Resultaten vragenlijsten en huiswerkinterventie leerlingen

4.1.3 Resultaten schalen posttest

De schalen voor huiswerkproblemen, ouderbetrokkenheid en huiswerkvoltooiing met dezelfde gegevens als bij de pretest zijn ook opgenomen in de posttest, maar met minder proefpersonen, omdat een aantal leerlingen niet meer deelnam aan het onderzoek. Het gaat hier om de nieuwe variabelen van deze schalen die gevormd wordt door de somscores van de oorspronkelijk items waaruit de schalen in de pretest bestonden. (Zie tabel 25.)

Tabel 25: Gemiddelde somscores pretestschalen omgezet naar posttest Schaal N Aantal items Minimum Maximum M SD Ouderbetrokkenheid 54 2 1 4 2.13 .69 Huiswerkproblemen 55 12 1 2.25 1.50 .29 Huiswerkvoltooiing 51 2 2.50 4.00 3.57 .47

Met behulp van de Shapiro-Wilk test is getest of de data normaal verdeeld zijn. Indien sprake van een normale verdeling is gebruik gemaakt van de ongepaarde t test om te toetsen of er een significant verschil zit in de gemiddelde scores tussen de groepen. (Zie tabel 26.) Indien er geen sprake is van een normale verdeling is getest met de non-parametrische Mann Whitney U test voor verschil.

Tabel 26: Shapiro-Wilk test normaliteit schalen posttest Tests of Normality

conditie Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig. betrokkenheid 1.00 .146 35 .055 .934 35 .036 2.00 .258 16 .006 .877 16 .035 hwproblemen 1.00 .120 35 .200 * .981 35 .804 2.00 .188 16 .134 .874 16 .032 Huiswerkvoltooiing 1.00 .249 35 .000 .829 35 .000 2.00 .380 16 .000 .687 16 .000 *. This is a lower bound of the true significance.

a. Lilliefors Significance Correction

Schaal ouderbetrokkenheid

De gemiddelde score met betrekking tot ouderbetrokkenheid ligt onder het

schaalgemiddelde van 2.5 met M = 2.13 (SD = .69). Er is geen significant verschil gevonden tussen de gemiddelde scores van de controle (M = 2.15, SD = .71, N = 37) (M = 2.09, SD = .69, N = 17) en experimentele groep op de schaal ouderbetrokkenheid. De uitkomsten zijn niet normaal verdeeld. De meeste waardes zitten tussen 1 en 3. Er is één persoon die 4 gescoord heeft. De meeste leerlingen doen het huiswerk niet alleen. Er zijn echter weinig leerlingen die het huiswerk altijd samen met een ander doen.

In beide groepen is de Shapiro-Wilk test significant (in controleconditie: Shapiro-Wilk (df = 35) = .93,p = .036, in experimentele conditie: Shapiro-Wilk(df = 16) = .88, p = . 035, α < 0.05). Uit de Mann-Whitney U toets blijkt geen significant verschil tussen de groepen wat betreft de mate van ouderbetrokkenheid, M-W U = 306.50, z = -.153, p = .879, α < 0.05,

tweezijdige toetsing. De gemiddelde rangvolgordes verschillen nauwelijks (controle: 27.72, experimenteel: 27.03). (Zie tabel 27 in bijlage.)

Schaal huiswerkproblemen

De schaal huiswerkproblemen heeft een gemiddelde onder het schaalgemiddelde van 2.5 ( M = 1.50, SD = .29, N = 55). In de controleconditie is M = 1.54, SD = .27, N = 38 en in de experimentele conditie is M = 1.42, SD = .33, N = 17. Wat opvalt is dat de schaal scheef naar rechts verdeeld is. Dat komt omdat waardes boven 2.25 niet voorkomen. Leerlingen vinden dat ze niet zo vaak huiswerkproblemen hebben. De schaal is in de controleconditie normaal verdeeld (Shapiro-Wilk (df = 35)= .98, p =.804,α < 0.05), maar in de experimentele conditie niet (Shapiro-Wilk (df = 16)= .87, p = .032.,α < 0.05). We zien dit ook aan het histogram (rechts) in figuur 5:

Figuur 5: Histogrammen schaal huiswerkproblemen controle- en experimentele conditie

We kiezen daarom niet voor de t-toets, maar voor de Mann-Whitney U toets om te toetsen of er verschil is tussen de groepen. Er blijkt geen significant verschil M-W U = 225.50, z = -1.783, p = .075, α <0.05. De gemiddelde rangorde van de controlegroep is 38.57, de gemiddelde rangorde experimentele groep is 22.26. (Zie tabel 28 in bijlage.)

Schaal huiswerkvoltooiing

Het gemiddelde van de schaal huiswerkvoltooiing ligt boven het schaalgemiddelde met M = 3.57, SD = .47, N = 51. (Controle: M = 3.50, SD = .49, N = 35, experimenteel M = 3.72, SD = .41, N = 16). De meeste waardes zitten tussen de 3 en de 4. Leerlingen geven aan dat zij proberen vaak of altijd het huiswerk helemaal te maken en meestal het meeste of al het huiswerk gedaan hebben. In beide groepen is de Shapiro-Wilk test significant (in controleconditie: Shapiro-Wilk (df=35) = .83, p= .000, in experimentele conditie: Shapiro-Wilk(df=16)=.687, p= .000, α < 0.05). We kunnen dus niet uitgaan van een normale verdeling van de data. Er blijkt geen significant verschil tussen de controle en de experimentele groep wat betreft de mate waarin zij het huiswerk voltooien, M-W U= 209.50, z= -1.537, p= .124, α <0.05. De gemiddelde rangvolgorde van de controlegroep is 23.99 en van de experimentele groep is dat 30.41. Dit gegeven moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat de schaal een lage Chronbach’s alpha heeft van .55 laag vanwege het klein aantal items in de schaal. (Zie tabel 29 in de bijlage.)

Samenvattend kan gesteld worden dat met betrekking tot betrokkenheid van ouders, huiswerkproblemen en huiswerkvoltooiing bij de leerlingen er geen significant verschil tussen de groepen is gevonden.

Schalen ervaringen met de huiswerkbladen

De resultaten van de schalen over de ervaringen met de huiswerkbladen kwamen alleen in de posttest voor, omdat voor beantwoording van die vragenlijst leerlingen de

huiswerkbladen gedaan moesten hebben. Door middel van stellingen in de vorm van een vierpunts Likert-schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 4 (helemaal mee eens), is

gevraagd naar de ervaringen met de huiswerkbladen. Enkele vragen zijn omgepoold, zodat een hogere score op de vraag aangaf dat de leerling positiever was over dat aspect van de huiswerkbladen. Omgepoold zijn vraag 13: “De gele huiswerkbladen kon ik helemaal maken.” en 22 “De gele huiswerkbladen zorgden voor meer irritaties tussen mijn ouders en ik over het wiskundehuiswerk.” Uit een factoranalyse bleek dat deze vragen echter op geen van de schalen hoog laadden en zijn daarom in geen enkele schaal opgenomen. Er zijn drie schalen te onderscheiden: “oordeel werkbladen”, “ouderkindinteractie” en “feedback

huiswerk”. In tabel 30 en 31 zijn het minimum, maximum, de gemiddelde scores en standaardafwijking per schaal te vinden.

Tabel 30: Beschrijvende statistiek schalen ervaringen huiswerkbladen uit posttest Schaal N Aantal items Minimum Maximum M SD Oordeel werkbladen 46 6 1.17 3.67 2.24 .64 Ouderkindinteractie 52 3 1.00 3.67 2.32 .74 Feedbackhuiswerk 52 3 1.00 4 2.67 .75

Tabel 31: Beschrijvende statistiek schalen ervaringen huiswerkbladen per conditie Schalen ervaringen huiswerkbladen per conditie

Oordeelwerkbladen Ouderkindinteractie Feedbackhuiswerk controle N 32 36 37 M 2.26 2.25 2.52 Minimum 1.33 1.00 1.00 Maximum 3.67 3.67 4.00 SD .67 .77 .80 Experimenteel N 14 16 15 M 2.19 2.48 3.02 Minimum 1.17 1.00 2.33 Maximum 3.33 3.33 4.00 SD .61 .66 .44 Totaal N 46 52 52 M 2.24 2.32 2.67 Minimum 1.17 1.00 1.00 Maximum 3.67 3.67 4.00 SD .64 .74 .75

De schaal oordeel huiswerkbladen waarbij om inhoudelijke redenen items bij elkaar zijn

gevoegd, bestaat uit de items 8, 9, 11, 12, 14 en 20. Het gaat om stellingen zoals: “De gele huiswerkbladen zijn een goed idee.” of “De vragen in de gele huiswerkbladen waren duidelijk voor mij.” De schaal kent een redelijke betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha = .73). Het schaalgemiddelde ligt met M = 2.24 (SD = .64, N = 46) onder het schaalgemiddelde van 2.5. Dit betekent dat de leerlingen minder dan gemiddeld positief zijn over de werkbladen. De schalen blijken zowel in de controle als de experimentele conditie normaal verdeeld te zijn, Shapiro-Wilk test is in beide condities niet significant. (In controle p = . 129 en in experimentele conditie p = .797).(Zie tabel 32 in de bijlage.) Uit de ongepaarde t-toets is gebleken dat er geen significant verschil is tussen de leerlingen uit de controle (M = 2.26, SD = .67) en de experimentele conditie (M = 2.20, SD = .61) met betrekking tot hun oordeel over de huiswerkbladen, t(44) = .406, p = .738, 95 % CI [-.35, .49], α <0.05

. (Zie tabel 33 in de

bijlage.)

De schaal ouderkindinteractie bestaat uit de items 10, 19 en 21, geeft aan in hoeverre de

leerlingen de stelling onderschrijven dat deze vorm van huiswerk interactie tussen ouder en kind bevordert (M = 2.32, SD = 0.73, N = 42). Ook hier ligt het gemiddelde onder 2.5.

Leerlingen beschikken minder dan gemiddeld over de visie dat het prettig is om met hun ouders over het huiswerk te praten en hulp van ouders te vragen. De controlegroep is gemiddeld iets minder positief (M = 2.25, SD = .77, N = 36 ) dan de experimentele groep (M = 2.48, SD = .66,

N = 16). Bij deze conclusie is wel enige voorzichtigheid op zijn plaats, omdat de Chronbach’s alpha met .61 aan de lage kant is. Testverlenging zou de betrouwbaarheid van de schaal kunnen verhogen. Ongeveer de helft van de leerlingen geeft bij deze stellingen aan het er mee eens te zijn. Ongeveer 40 % van de leerlingen is het er echter helemaal niet mee eens of niet mee eens.De schaal “ouderkindinteractie” blijkt volgens de Shapiro-Wilks test in de controleconditie normaal verdeeld (p = .119), maar niet in de experimentele conditie (p = .004). (Tabel 32 in de bijlage.) Zie ook de histogrammen in figuur 6.

Figuur 6: Histogrammen schaal ouderkindinteractie in controle- en experimentele conditie

Ook in de controleconditie lijken de data (zie histogram) niet een ideale normaalverdeling te laten zien. We besluiten daarom de Mann-Whitney U toets te gebruiken om te zien of er verschil is tussen de groepen.

De gemiddelde score met betrekking tot de interactie tussen ouder en kind bij de Mann- Whitney U toets van de leerlingen uit de controleconditie wijkt niet significant af van de gemiddelde score van de leerlingen uit de experimentele conditie. De rangorde van de controlegroep is 24.86 en die van de experimentele groep is 30.19, M-W U = 229.00, z = -1.182, p = .237. (Zie tabel 34 in de bijlage.)

De Schaal feedback op huiswerk bestaat uit de items 16, 17, 18 met M = 2.67, SD = .75, N = 52. De Cronbachs alpha = .76. Het gaat om stellingen als: “Ik vond het prettig dat de

huiswerkbladen werden nagekeken.” Het gemiddelde ligt boven het schaalgemiddelde van 2.5. De leerlingen geven gemiddeld aan het met de stellingen van deze schaal eens te zijn. De Shapiro-Wilk toets blijkt voor de schaal feedbackhuiswerk zowel in de controle als de

experimentele conditie niet significant met een significantieniveau van p  (Conditie 1, W = .95, p = .066 en conditie 2, W=.924, p= .224). (Tabel 32 in bijlage.) Dit betekent dat de data van de schaal feedbackhuiswerk als normaal verdeeld kunnen worden beschouwd. Al is de normale verdeling niet perfect. Zie ook de histogrammen in figuur 7.

Figuur 7: Histogrammen schaal feedbackhuiswerk in controle en experimentele conditie

Uit de ongepaarde t-toets is gebleken dat er een significant verschil is tussen de leerlingen uit de controle conditie (M = 2.52, SD = .80, N = 37) en de experimentele conditie (M = 3.02,

SD = .44, N = 15) met betrekking tot het belang dat zij hechten aan feedback op de door hen

gemaakte huiswerkbladen, t(44.80) = 2.86, p = .006, 95% CI [.15, .85 ]. Zie tabel 35 in bijlage. De effectgrootte Cohens d = 0.77. Dit kan gezien worden als een vrij groot effect. r = 0.36, r2= . 13, 13 % van de variantie in feedbackhuiswerk kan worden toegeschreven aan de conditie.

Opmerkingen posttest vragenlijst Leerlingen

Aan het eind van de vragenlijst konden leerlingen opmerkingen noteren. Van de 55

leerlingen hebben 14 (25,5%) hier iets opgeschreven. Hiervan zaten 3 leerlingen (17.6 %) in de experimentele groep (N = 17) en 11 leerlingen (28,9%) in de controlegroep (N= 38). De

leerlingen die iets noteren zijn voornamelijk negatief over de huiswerkbladen. Er zijn vier leerlingen die een positieve opmerkingen ten aanzien van het onderzoek en of de

huiswerkbladen maakten tegenover 11 leerlingen die een negatieve opmerking maakten. 74,5 % van de leerlingen heeft hier geen opmerking opgeschreven. (Zie tabel 36 hieronder.)

Tabel 36: Opmerkingen leerlingen aan eind van de posttest