• No results found

5. Conclusie

5.1 Beantwoording van de hoofdvraag

Welke verschillen zijn er in de mate van ouderbetrokkenheid, huiswerkproblemen en de

voltooiingsgraad van wiskundehuiswerk wanneer leerlingen al dan niet interactief wiskundehuiswerk krijgen?

Deze vraag is beantwoord door 3 hypothesen te onderzoeken.

Hypothese 1: Bij leerlingen in de experimentele conditie is de mate van

ouderbetrokkenheid bij wiskundehuiswerk hoger dan bij leerlingen in de controle conditie.

Ouderbetrokkenheid is in het onderzoek op verschillende manieren getoetst: door middel van de schaal ouderbetrokkenheid, enkele afzonderlijke items met betrekking tot

ouderbetrokkenheid in de vragenlijsten van de leerlingen, door op het huiswerk van de experimentele groep betrokkenheid en feedback van ouders te vragen en door de vragenlijsten van ouders.

Schaal ouderbetrokkenheid

In dit onderzoek hebben wij geen onomstotelijk bewijs voor de eerste hypothese kunnen vinden. Er is geen significant verschil gevonden tussen de gemiddelde scores van de controle en experimentele groep op de schaal ouderbetrokkenheid. In beide condities ligt het

schaalgemiddelde onder 2.5, dat betekent dat de leerlingen bij het maken van wiskundehuiswerk niet vaak hulp krijgen van hun ouders.

Verschil ouderbetrokkenheid op afzonderlijke items

Toch is er op het niveau van enkele afzonderlijke vragen met betrekking tot

ouderbetrokkenheid uit de vragenlijsten wel verschil tussen de groepen. De experimentele groep krijgt significant vaker hulp dan de controlegroep met huiswerk. Ook hebben

leerlingen in de experimentele conditie significant meer huiswerkbladen besproken met hun ouders dan leerlingen uit de controleconditie. Dit resultaat laat zien dat het geven van een aanwijzing om ouders te betrekken, helpt om dat ook te doen.

Opvallend is echter dat hoewel de ouders van de experimentele groep meer bladen besproken hebben, zij niet significant meer tijd besteden aan het bespreken van de opdrachten dan de ouders van de controlegroep.

Alleen bij huiswerkblad 5 is er een significant verschil tussen de groepen gevonden in het gemiddeld aantal gemaakte huiswerkbladen. Dit werkblad is door procentueel meer leerlingen in de experimentele groep (75%) gedaan dan in de controlegroep (44%). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat het blad vanwege de verdieping

moeilijker was dan de vorige bladen en dat leerlingen die hulp van hun ouders kregen, meer opgaven konden maken, dan leerlingen die geen hulp kregen.

Feedback ouders op huiswerkbladen

Op de huiswerkbladen van de experimentele groep werd betrokkenheid van ouders

gevraagd. Van de experimentele groep hebben 17 leerlingen een of meer bladen ingeleverd. Niet bij alle leerlingen en niet op alle bladen is de gevraagde feedback van hun ouders aangetroffen. In het begin van het experiment geven 15 ouders hun feedback, maar met elke volgend huiswerk vermindert dit aantal. Bij het laatste huiswerkblad zijn nog maar 6 ouders over. Ook bestaat het vermoeden dat sommige leerlingen deze feedback zelf hebben

geschreven. Hieruit kan echter niet geconcludeerd worden dat ouders de huiswerkbladen niet gezien of besproken hebben met hun kind.

In de feedback vroegen ouders om verheldering van een bepaalde opdracht of wilde ze een bevestiging dat hun oplossingsstrategie juist was en gaven ze een toelichting waarom het kind geen hulpmiddelen had gebruikt. Twee ouders schreven dat zij niet verplicht wilde worden om het kind met het huiswerk te helpen. Er was een ouder die bezwaar had tegen de onderwerpskeuze en ongenoegen te uitte over een beslissing van de school ten aanzien van het kind. Beide zaken lagen buiten de invloedssfeer van het onderzoek. Twee ouders gaven aan blij te zijn met het onderzoek, omdat zij daardoor beter wisten wat hun kind bij

wiskunde leerde.

Oudervragenlijsten

De betrouwbaarheid van de schalen met stellingen uit de oudervragenlijsten konden niet op betrouwbaarheid getest worden vanwege het geringe aantal respondenten. Van de 65 opgestuurde vragenlijsten waren slechts 14 bruikbaar (21.54%). Deze ouders, waarvan maar 2 uit de experimentele groep, hebben bovendien niet bij elke stelling hun mening gegeven (maximum aantal is N= 10, het minimum is N=7). Uit de beschrijvende statistiek komt wel naar voren dat ouders bij een zevental stellingen uit de posttest gemiddeld boven het schaalgemiddelde van 2.5 scoren. Ouders zijn dus meer dan gemiddeld van mening dat het huiswerk:

 duidelijk voor hun kind en henzelf was

 informatie gaf over wat het kind bij wiskunde leerde

 een goed idee was

En verder dat:

 het kind genoeg tijd had om het huiswerk te maken

 het kind hulp gaf om de vragen te begrijpen

 de rol van de ouder was hulp te bieden als het kind het vroeg.

Ouders vonden dat hun kind minder dan gemiddeld de huiswerkbladen afraffelden en dat de huiswerkbladen voor irritaties tussen hen en hun kind zorgden.

Opvallend is dat de ouders minder dan gemiddeld van mening zijn dat hun rol het bieden van hulp is bij het plannen van de opdrachten. Dit is niet in overeenstemming met wat uit het literatuuronderzoek komt, b.v. Patall et al. (2008; Van Voorhis, 2004), waar juist naar voren komt dat ouders ondersteunend zijn voor hun kinderen wanneer zij de autonomie van het kind ondersteunen en een duidelijke structuur bieden.

Ouders in het onderzoek vinden minder dan gemiddeld dat zij een controlerende rol hebben wat in overeenstemming is met de bevindingen uit de literatuur (b.v. Hattie, 2009; Jeynes, 2007; Hill & Tyson, 2009; Trautwein et al. , 2006) .

Deze resultaten moeten echter met een grote voorzichtigheid worden bekeken, omdat we over een gering aantal vragenlijsten beschikten, zeker in de experimentele conditie.

Hypothese 2: Leerlingen in de experimentele conditie vertonen minder huiswerkproblemen dan leerlingen in de controle conditie.

Schaal huiswerkproblemen

De schaal huiswerkproblemen heeft zowel in de experimentele als in de controleconditie een gemiddelde onder het schaalgemiddelde van 2.5. Leerlingen vinden dat ze niet zo vaak huiswerkproblemen hebben. Er blijkt geen significant verschil tussen leerlingen uit de controle en de experimentele conditie in de mate waarin zijn huiswerkproblemen ervaren.

Huiswerkbladen

Wanneer we naar de resultaten van de ingeleverde huiswerkbladen kijken en de informatie van de docent, dan blijkt een aantal leerlingen wel huiswerkproblemen te vertonen, zoals

vergeten van het huiswerk, overschrijven, het niet begrijpen van huiswerk en niet gebruiken van hulpmiddelen. Hierbij is geen verschil tussen de groepen gevonden.

De hypothese dat leerlingen in de experimentele conditie minder huiswerkproblemen vertonen dan in de controleconditie, kan verworpen worden.

Hypothese 3: Leerlingen in de experimentele conditie maken vaker het huiswerk af dan leerlingen in de controle conditie.

Schaal huiswerkvoltooiing

Het gemiddelde van de schaal huiswerkvoltooiing ligt boven het schaalgemiddelde met M = 3.57, SD = .47, N = 51. (Controle: M = 3.50, SD = .49, N = 35, experimenteel M = 3.72, SD = .41, N = 16). Leerlingen geven gemiddeld aan dat zij proberen vaak of altijd het huiswerk helemaal te maken en meestal het meeste of al het huiswerk gedaan hebben. Er blijkt geen significant verschil tussen de controle en de experimentele groep wat betreft de mate waarin zij het huiswerk voltooien.

De resultaten moet echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat de schaal een lage Chronbach’s alpha heeft van .55.

Er is verschil tussen wat de leerlingen op de vragenlijsten aangeven ten aanzien van de frequentie van afronding van het huiswerk en de afrondingsgraad van het huiswerk tijdens het onderzoek en de informatie van de wiskundedocent daarover. Bij alle huiswerkbladen rapporteerde de docent meer leerlingen die het huiswerk niet hadden ingeleverd dan uit de leerlingvragenlijsten naar voren kwam. Opvallend is dat na het eerste huiswerkblad bij elk volgend blad minder leerlingen het huiswerk hebben gemaakt. Mogelijk hebben leerlingen de bladen wel gemaakt, maar niet ingeleverd. Bij alle huiswerkbladen is geen significant verschil gevonden tussen de groepen met betrekking tot het gemiddeld aantal ingeleverde huiswerkbladen volgens de docent.

De hypothese dat leerlingen uit de experimentele groep vaker het huiswerk afmaken dan de leerlingen uit de controlegroep kan verworpen worden.