• No results found

4. Resultaten

4.2 Resultaten oudercontactmedewerkers

In deze paragraaf worden de resultaten uit de enquête voor de medewerkers (zie bijlage II) en de gesprekken met hen beschreven. Allereerst wordt aangeven welke motivatie zij hebben om het programma te geven en wat ze ermee willen bereiken. Daarna worden achtereenvolgens de visie van de OCM’ers over de deelnemende ouders, de taal die gesproken moet worden, de inhoud en vorm van het programma beschreven. Als laatste worden de door hen verwachte resultaten beschreven. Niet alle vragen zijn door alle ondervraagden ingevuld. Bij het bespreken van de resultaten is telkens het totale aantal responsen voor de desbetreffende vraag aangeven.

4.2.1 Reden

De oudercontactmedewerkers (n=30) geven VVE Thuis, TOLK, Opstapje of Uk & Puk Thuis omdat hun organisatie voor dat programma gekozen heeft (33,3%) (zie tabel 18). Maar hebben ze ook andere redenen om het programma te geven? Ruim een kwart (26,7%) van de OCM’ers geeft aan het programma te gebruiken om de ouders te stimuleren meer met hun kind te doen.

Sommige OCM’ers (16,7%) geven het programma vanwege de reden ‘het sluit aan bij het vve- programma’. Andere redenen zijn: een snellere, betere ontwikkeling van het kind (13,3%); de betrokkenheid van de ouders vergroten (13,3%), ouders bewust maken van en inzicht geven in de ontwikkeling van hun kind (10%) en de afstand tussen school en thuis verkleinen (10%), waardoor de ouders sneller naar de leidsters durven te stappen.

51

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

Tabel 18: Wat motivatie is van de OCM’ers (in %) (vraag 7)

GEGEVEN ANTWOORDEN ALLE OCM’ERS

(N =30)

Verplicht 33,3

Stimuleert ouders om thuis meer te doen met het kind 26,7

Sluit aan bij het vve-programma 16,7

Vergroot de betrokkenheid van de ouders 13,3

Zorgt voor een snellere en betere ontwikkeling bij het kind 13,3

Verkleint de afstand tussen school en thuis 10,0

Maakt ouders bewust van de ontwikkeling van het kind 10,0

Het doel

Bij de vraag wat de OCM’ers (n=33) willen bereiken, noemen de medewerkers vooral doelen met betrekking tot de ouders (zie tabel 19). Een derde (33,3%) hoopt dat ouders in de toekomst meer met hun kind gaan ondernemen. Ongeveer een vijfde (21,2%) wil met dit programma meer

betrokkenheid van de ouder bereiken. Of dit betrokkenheid bij het kind is of bij de school wordt niet vermeld. Bijna een tiende (9,1%) van de medewerkers wil inzicht geven in de ontwikkeling van het kind en in een goede opvoeding. Ouders moeten ook in gesprek gaan met hun kind (12,1%). Daarnaast moeten ze leren dat ze hun kind spelenderwijs vaardigheden kunnen aanleren (6,1%) en hun kind zelfvertrouwen geven door het gezinsklimaat te stimuleren.

Tabel 19: Wat de OCM’ers willen bereiken met een ouderprogramma (in %) (vraag 26)

GEGEVEN ANTWOORDEN ALLE OCM’ERS

(N =33)

Ouders meer laten doen met het kind 33,3

Grotere betrokkenheid ouders 21,2

In gesprek gaan met het kind 12,1

Inzicht in de ontwikkeling van het kind 9,1

Inzicht over hoe goed op te voeden 9,1

Dreigende ontwikkelingsachterstand tegengaan 6,1

Ouders laten inzien dat activiteiten met het kind leuk is 6,1

Het kind zelfvertrouwen geven 3,0

4.2.2. Ouders

Alle ouders kunnen ongeacht hun achtergrond meedoen aan het programma, volgens de OCM’ers (n=35) (antwoord op vraag 18). Drie medewerkers geven aan dat ouders dit wel vrijwillig moeten doen, maar dat ouders dit niet altijd zo ervaren. In gesprekken geven twee OCM’ers aan dat het gedwongen gevoel bij sommige ouders een drempel vormt om mee te doen aan het programma.

52

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

Vier medewerkers geven echter aan de bijeenkomsten verplicht te willen maken, opdat er meer ouders komen. Een medewerker denkt dat het eerder informeren van ouders, het duidelijk maken dat de informatie wetenschappelijk ondersteund wordt en het belonen van ouders kan bijdragen aan een hogere opkomst. Een andere medewerker denkt dat het gebruik van filmpjes waarin de eigen kinderen te zien zijn dit kan bewerkstelligen. Bij sommige organisaties zijn de bijeenkomsten al verplicht. Deelnemers moeten een contract tekenen waarin staat dat ze naar alle bijeenkomsten komen. Andere scholen ‘verplichten’ de ouders om te komen. De ouders krijgen alleen een boekje als ze naar een bijeenkomst zijn geweest. Sommige vroeg- en voorscholen hebben echter alleen in de leveringsvoorwaarden staan dat ouders actief moeten deelnemen aan voorschoolactiviteiten, maar de vraag is of het bijwonen van de ouderbijeenkomsten daaronder valt.

Bij sommige organisaties mogen niet alle ouders meedoen. Zij hanteren een bepaald aantal deelnemers. Deze ouders worden dan geselecteerd op basis van hun achtergrond of de leidsters beoordelen welke kinderen en ouders het programma het beste kunnen gebruiken.

Twee OCM’er merken op dat vooral moeders meedoen aan het programma, maar een van hen ziet steeds vaker vaders op de bijeenkomsten verschijnen. Ze denkt dat dit ligt aan de emancipatie van de vrouw, waardoor mannen een steeds grotere rol spelen bij het huishouden en het opvoeden van de kinderen.

De medewerkers (n=34) denken dat alle ouders voordeel kunnen ondervinden van het programma (antwoord op vraag 19). Voordelen zijn onder andere: beter op de hoogte zijn van schoolactiviteiten, zelfvertrouwen krijgen, bevestiging krijgen, inzicht krijgen in de ontwikkeling van hun kind en tips om het kind te ondersteunen, stimuleren en begeleiden.

Hoewel alle ouders voordeel kunnen hebben van deelname, nemen niet alle ouders deel aan het programma. Deze ouders zijn in vier groepen in te delen: ouders die geen tijd hebben, waaronder werkenden en mantelzorgers, ouders die het nut er niet van inzien, hoogopgeleiden en ouders die de Nederlandse taal niet of op een laag niveau beheersen. Onder deze ouders bevinden zich ook veel doelgroepouders, ouders die veel van het programma kunnen leren.

Mochten deze ouders wel allemaal deelnemen, dan moeten ze gemengd een bijeenkomst

bijwonen. Dit geven de OCM’ers in de gesprekken aan. Ouders krijgen zo meer contact met elkaar en kunnen van elkaar leren. Bij een gescheiden bijeenkomst krijgen de laagopgeleide ouders daarnaast een (negatief) stempel opgedrukt.

53

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

Verschil deelnemende en niet-deelnemende ouders

Meer dan de helft (81,3%) van de OCM’ers (n=32) verwacht na afloop een verschil te zien tussen wel en niet deelnemende ouders (antwoord op vraag 20). Dertien OCM’ers zien nu al verschil tussen deze ouders. De deelnemende ouders zijn meer betrokken bij hun kind en bij de school. Daarnaast zien leidsters nu al dat hun kinderen een kleine voorsprong hebben op de andere kinderen. De OCM’ers verwachten verder dat deelnemende ouders actiever zijn met het uitvoeren en bedenken van activiteiten, meer structuur kunnen aanbieden, beter inspelen op de behoeften van het kind en meer inzicht en kennis hebben over de ontwikkeling van hun kind. Volgens de medewerkers die geen verschil verwachten, is er geen verschil omdat sommige niet-deelnemende ouders ook veel met hun kind ondernemen.

Behoeften ouders

De meeste OCM’ers (n=34) denken dat het thuisprogramma aansluit bij de behoefte van hun ouders omdat de programma’s laagdrempelig zijn en praktische tips bieden (antwoord op vraag 21). Bij VVE Thuis zorgen de diverse werkvormen voor de lage drempel, bij TOLK is dat het kijken van filmpjes die als voorbeeld kunnen dienen. Twee OCM’ers denken echter dat een thuisprogramma wel aan de behoeften van de laagopgeleide ouders, maar niet aan die van de hoogopgeleide voldoen.

Ouders zijn, volgens de medewerkers, wisselend enthousiast over de ouderprogramma’s. De ene OCM’er merkt dat ouders enthousiaster worden naarmate er meer bijeenkomsten verstreken zijn, de andere ziet juist dat ouders minder enthousiast worden naarmate er meer bijeenkomsten zijn

geweest.

De meeste ouders zijn volgens de OCM’ers wel tevreden met hun deelname. Ze krijgen gratis (knutsel)spullen en kunnen ervaringen uitwisselen. Veel ouders willen zelfs in groep 1 doorgaan met het programma. Een medewerker geeft aan dat het niveau van de ouders steeds hoger wordt, waardoor de OCM’er meer geprofessionaliseerd moet worden. Een kritiekpuntje van christelijk gereformeerde ouders over VVE Thuis is dat een heksje de leidraad vormt. Zij vinden dat niet fijn.

Hoog- en laagopgeleid

Hoog- en laagopgeleiden behoeven verschillende aanpak zeggen OCM’ers in de gesprekken. De hoogopgeleiden hebben meer behoefte aan een goed voorbeeld en wetenschappelijke informatie,

54

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

terwijl laagopgeleiden meer bewust gemaakt moeten worden dat ze een rol hebben in de ontwikkeling van hun kind en beter geïnformeerd moeten worden over hoe het schoolsysteem in Nederland in elkaar zit. Hierdoor moet de medewerker bij hoogopgeleiden vooral informatie en bij de laagopgeleiden meer uitleg aanbieden. Volgens een OCM’er moeten zowel hoog- als

laagopgeleide ouders ervaren dat ze hun kind kunnen helpen. Als de ouders dit niet ervaren, gaan ze thuis hun kind niet helpen met de ontwikkeling.

4.2.3 Taal

De geobserveerde bijeenkomsten werden alle in het Nederlands gegeven. Volgens 30 van de 35 OCM’ers (85,7%) moet dit ook zo zijn (zie tabel 20). Drie medewerkers (8,6%) vinden dat zowel het Nederlands als de moedertaal van de ouders gesproken moet worden, terwijl twee medewerkers (5,7%) vinden dat de bijeenkomst enkel in de moedertaal plaats moet vinden. Een van deze

medewerkers werkt met Opstapje, waarin de OCM’er idealiter de moedertaal van de ouders spreekt. In de gesprekken geeft een OCM’er aan het lastig te vinden dat ze niet dezelfde taal spreekt als sommige ouders. Sommige medewerkers lossen dit op door andere ouders te vragen te tolken of door deze ouders later extra uitleg te geven. Een OCM’er vindt dat de ouders aangespoord moeten worden om Nederlands te leren, waardoor ze het programma beter begrijpen en thuis de activiteiten kunnen uitvoeren. Een van de medewerkers vindt dat het programma ook in het Engels beschikbaar moet zijn. Zij geeft aan dat de ouders thuis de opdrachten niet uitvoeren, omdat ze moeite hebben de tekst te begrijpen.

Tabel 20: Wat de OCM’ers vinden welke taal de docent behoort te spreken (in %) (vraag 10)

ANTWOORDOPTIES ALLE OCM’ERS

(N =35) VVETHUIS (N =31) OPSTAPJE (N =2) TOLK (N =1) UK &PUK THUIS (N =1) Nederlands 85,7 87,0 50,0 100,0 100,0 Moedertaal 5,7 3,2 50,0 0,0 0,0 Beide 8,6 9,7 0,0 0 0,0

Thuis moeten de ouders volgens 50% van de OCM’ers (n=34) zowel Nederlands als hun moedertaal spreken (zie tabel 21). Dit komt overeen met wat de OCM’er denken dat ouders nu spreken met hun kind (zie tabel 22). Volgens 35% moeten ouders alleen hun moedertaal spreken, gevolgd door 8,8% ‘alleen Nederlands’ en 5,9% ‘de taal die de ouder het beste spreekt’. Dit komt niet overeen met wat de OCM’ers denken dat de ouders spreken: 23,5% denkt dat ouders thuis alleen hun moedertaal

55

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

spreken, terwijl eveneens 23,5% denkt dat ouders thuis de taal spreken die ze het beste kennen. Of de beste taal de moedertaal of de Nederlandse taal is, geven de medewerkers niet aan. Eén OCM’er denkt dat de ouders thuis Nederlands spreken.

Tabel 21: Wat de OCM’ers vinden welke taal de ouders met hun kind moeten spreken (in %) (vraag 9)

ANTWOORDOPTIES ALLE OCM’ERS

(N =34) VVETHUIS (N =30) OPSTAPJE (N=2) TOLK (N =1) UK &PUK THUIS (N =1) Nederlands 8,8 10,0 0,0 0,0 0,o Moedertaal 35,3 30,0 50,0 100,0 100,0 Beide 50 36,7 50,0 0,0 0,0

De taal die ze het beste spreken

5,9 23,3 0,0 0,0 0,0

Tabel 22: Antwoorden op wat de OCM’ers denken welke taal de ouders met hun kind spreken (in %) (vraag 8)

ANTWOORDOPTIES ALLE OCM’ERS

(N =34) VVETHUIS (N =31) OPSTAPJE (N =1) TOLK (N =1) UK &PUK THUIS (N =1) Nederlands 3,0 3,2 0,0 0,0 0,0 Moedertaal 23,5 25,8 0,0 0,0 0,0 Beide 50,0 54,8 0,0 0,0 0,0

De taal die ze het beste spreken

23,5 16,1 100,0 100,0 100,0

4.2.4 Inhoud

Ouders moeten in een ouderprogramma, volgens een grote meerderheid van de OCM’ers (n=35), leren hoe ze hun kind betrekken bij alledaagse bezigheden (97,1%), hoe ze het beste met hun kind kunnen praten (91,4%) en hoe ze met hun kind moeten spelen (88,6%) (zie tabel 23). Bijna driekwart (71,4%) van de medewerkers vindt dat de ouders tips moeten krijgen over voorlezen. Verder vindt meer dan de helft dat de ouders meer kennis van het Nederlands (62,9%) en van de Nederlandse cultuur (57,1%) aangeboden moet worden. ‘Het kind helpen met huiswerk’ vindt 40% belangrijk, gevolgd door ‘op school helpen’ (37,1%), ‘praten over opvoeden’ (34,3%), ‘kinderen helpen met het Nederlands’ (34,3%) en ‘kennis geven over de Nederlandse manier van opvoeden’ (28,6%). OCM’ers geven ook aan dat ouders moeten leren tijd vrij te maken voor hun kind (2,9%), structuur aan te bieden (2,9%) en met de leidsters over hun kind te praten (2,9%).

De medewerkers vinden het fijn dat het programma aansluit bij het vve-programma. De TOLK- medewerker ziet echter dat de filmpjes niet altijd aansluiten bij het vve-programma. Daarnaast ogen de filmpjes volgens haar oud. Deze kritiek wordt ook door de ouders gegeven.

56

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

Tabel 23: Wat de OCM’ers denken dat de ouders moeten leren met een ouderprogramma (in %) (vraag 17)

ANTWOORDOPTIES ALLE OCM’ERS

(N =35)

Het kind bij alledaags betrekken 94,3

Praten met het kind 91,4

Spelen met het kind 88,6

Goed voorlezen 71,4

Beter Nederlands 62,9

Nederlandse cultuur 57,1

Kinderen helpen met het huiswerk 40,0

Op school helpen 37,1

Praten over opvoeden 34,3

Kinderen helpen met het Nederlands 34,3

Nederlandse opvoeding 28,6

Overig: Tijd maken voor het kind 2,9

Overig: Het kind ondersteunen en stimuleren 2,9

Overig: In gesprek gaan met de leerkracht over het kind 2,9

Overig: Het kind structuur aanbieden 2,9

4.2.5 Vorm

De OCM’ers (n=33) vinden het belangrijk dat ouders goede voorbeelden van interactie te zien krijgen (72,7%) (zie tabel 24). Daarnaast zouden de medewerkers toelichting moeten geven op de

activiteiten (60,6%) die ouders met hun kind kunnen doen. Volgens 60,6% moeten de ouders ook op de hoogte gebracht worden van hoe kinderen Nederlands leren. Belangrijk is ook dat ouders kunnen discussiëren (54,4%) en goede voorbeelden van opvoeden te zien krijgen (45,5%). Bijna de helft van de medewerkers (48,5%) denkt dat huisbezoeken onderdeel van het programma moeten zijn. Dit zijn niet alleen de Opstapje-medewerkers, die als enige huisbezoeken moeten afleggen. Een OCM’er geeft aan op huisbezoek te willen gaan opdat gezinnen bij problemen eerder doorverwezen kunnen worden. Een andere OCM’er vindt huisbezoeken belangrijk omdat ouders dan moet laten zien dat zij zelf de activiteiten uit kunnen voeren, en dat niet de broers of zussen dit doen. Het leren van

Nederlands moet volgens 42,4% ook een onderdeel vormen. Sowieso moet de nadruk op taal liggen, volgens een medewerker. Zij vindt dat elke OCM’er bij elke opdracht het belang van taal moet benadrukken. Een andere medewerker geeft aan dat bijeenkomsten ervoor zorgen dat ouders hun buurt beter leren kennen. Door het maken van uitjes zien ze wat er in de buurt te doen is. Tevens zorgt een bijeenkomst volgens haar voor sociale contacten zowel tussen de ouders als tussen de kinderen.

57

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

Tabel 24: Antwoorden op wat de OCM’ers vinden dat de docent moet doen in de ouderprogramma (in %) (vraag 23)

ALLE OCM’ERS (N =33) VVETHUIS (N =31) OPSTAPJE (N =2) TOLK* (N =1) UK &PUK THUIS (N =1) Voorbeelden geven van goede interactie 72,7 23,0 50,0 - - Toelichting geven op de activiteiten 60,6 19,0 50,0 - -

Kennis geven over hoe kinderen Nederlands leren 57,6 18,0 50,0 - - Discussiëren 54,4 16,0 100,0 - - Huisbezoeken afleggen 48,5 15,0 50,0 - - Voorbeelden geven van goed opvoeden

45,5 14,0 50,0 - -

Nederlands geven 42,4 12,0 100,0 - -

* Deze OCM’er geeft aan dat de activiteiten allemaal zinvol kunnen zijn. Als OCM’er moet je aansluiten bij de vragen en mogelijkheden van de ouders.

Huidige activiteiten

De activiteiten die aangeboden worden zijn leuk en creatief volgens twee OCM’ers. Dit komt volgens een van hen doordat er verschillende werkvormen aangeboord worden. Een andere medewerker vindt de activiteiten soms juist eentonig, maar dit is volgens anderen door de begeleider zelf aan te passen.

Drie medewerkers geven aan de inhoud van het programma niet compleet te vinden. Ze vinden dat er meer aandacht moet zijn voor opvoedvragen en -problemen. Een medewerker geeft aan het goed te vinden als de ouders verteld wordt bij welke instanties ze terecht kunnen als er problemen zijn binnen het gezin. Een andere OCM’er heeft de mogelijkheid om een opvoedadviseur uit te nodigen, maar doet dit niet. Ze denkt dat dit wel aansluit bij de behoeften van de ouders, maar nodigt de adviseur niet uit omdat er kinderen bij de bijeenkomst aanwezig zijn die het verhaal kunnen verstoren. Daarnaast zien twee OCM’ers graag uitstapjes in het programma. Een van hen geeft aan hier subsidie voor te willen.

In de gesprekken geven vier OCM’ers aan te weinig tijd te krijgen om de bijeenkomsten voor te bereiden. Ze moeten daarnaast veel nieuwe afspraken met de niet gekomen ouders maken om hen de activiteiten uit te leggen. Ook organiseren veel scholen al uitstapjes voor de ouders. Dit moet de OCM’er regelen, wat veel tijd kost.

58

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

4.2.6 Verwachtingen

Bijna de helft (48,4%) van de OCM’ers (n=31) verwacht met het programma (indirect) te werken aan de taalontwikkeling van het kind (zie tabel 25), waaronder volgens 32,3% een grotere woordenschat. Verder ontwikkelen kinderen zich ook op andere gebieden (41,2%), raken ze gewend om met hun ouders activiteiten te ondernemen (19,4%) en hebben ze meer structuur opgelegd gekregen (9,7%). Daarnaast verwacht een enkele medewerker (3,2%) dat kinderen creatiever en zelfstandiger worden, ze meer zelfvertrouwen krijgen en hun geletterdheid ontluikt wordt.

Tabel 25 Wat de OCM’ers denken dat de kinderen leren (in %) (vraag 25)

ANTWOORDEN ALLE OCM’ERS (N=31)

Betere algemene ontwikkeling 41,2

Betere taalontwikkeling 48,4

Creatiever 3,2

Gewend aan meer structuur 9,7

Gewend om activiteiten met de ouders te doen 19,4

Meer zelfvertrouwen 3,2

Ontluiking van geletterdheid 3,2

Grotere woordenschat 32,3

Zelfstandiger 3,2

De medewerkers (n=30) verwachten dat als de ouders meer gaan ondernemen ze dit in het Nederlands zullen gaan doen (aan de hand van vragen 12, 13, 14, 15). De meeste winst zullen ‘spelletjes spelen’ en ‘naar de bibliotheek gaan’ behalen. De eerste activiteit zullen de ouders vaker dagelijks met hun kind gaan doen, terwijl meer ouders de bibliotheek wekelijks zullen gaan

bezoeken. De andere activiteiten zullen, volgens de OCM’ers, ook vaker gedaan worden, maar die worden nu al vaak dagelijks uitgevoerd. Alleen ‘een tijdschrift voorlezen’, ’knutselen’, ‘naar de bibliotheek gaan’ en ‘naar de speelotheek gaan’ worden niet dagelijks gedaan. Dit geldt ook voor de activiteiten die in de moedertaal gedaan worden. Het aantal ouders dat in de moedertaal dagelijks een tijdschrift gaat voorlezen en gaat knutselen zal licht stijgen, volgens de OCM’ers, maar voor beide activiteiten geldt dat de meeste ouders de activiteiten wekelijks zullen gaan uitvoeren.

Twee medewerkers verwachten ook dat de ouders hen door de bijeenkomsten eerder durven aan te spreken. Ook zullen de ouders op de gang meer contact hebben, omdat ze over diepere

59

Bregje Cruijsberg Ouders in de vve

4.2.7 Samenvatting Motivatie

De OCM’ers geven vooral aan een thuisprogramma te geven omdat de organisatie dat besloten heeft. Daarnaast geven ze het programma met het doel de ouders te stimuleren meer te doen en hun betrokkenheid te bevorderen.

Ouders

De medewerkers denken dat alle ouders voordeel kunnen hebben van het programma. Ouders kunnen bijvoorbeeld meer zelfvertrouwen krijgen, hun manier van opvoeden bevestigd zien en beter op de hoogte zijn van wat hun kinderen op de vroeg- of voorschool doen. Daarnaast verwachten de medewerkers dat deelnemende ouders beter op de behoeften van hun kind kunnen inspelen en dat hun kinderen een kleine voorsprong hebben op andere kinderen.

Niet alle ouders doen nu mee. Daartoe behoren ook doelgroepouders. Ouders doen niet mee omdat ze geen tijd hebben, het nut er niet van inzien of geen of te weinig Nederlands spreken. Ook hoogopgeleide ouders nemen vaak niet deel, volgens de OCM’ers. Tevens zijn het vooral de moeders die komen. De vaders zijn echter in opkomst.

Hoewel alle ouders voordeel kunnen ondervinden, moeten ouders vrijwillig komen. Sommige medewerkers vinden echter dat ouders verplicht moeten worden deel te nemen, bijvoorbeeld door ze te belonen of alleen een boekje te geven als ze komen. Dat laatste gebeurt bij sommige scholen al. Daarnaast moeten ouders bij sommige organisaties een contract tekenen als ze aan het programma willen deelnemen. In het contract geven ze aan dat ze elke bijeenkomst zullen bijwonen.

OCM’ers zijn ervan bewust dat hoog- en laagopgeleiden met een ander doel aan het programma