• No results found

REGLEMENT «>p het bouwen en sloopen ter residentie- residentie-hoofdplaats Amboina en op de

In document Residentie AMBOINA. VERZAMELING (pagina 91-111)

afdeelings-hoofdplaatsen Neira (lîanda) en Saparoea.

Art. 1. Met uitzondering van de na te noemen in art. 2 vermelde werkzaamheden, is het verboden om binnen de grenzen van de residentiehoofdplaats Amboina en op de afdee-lingshoofdplaatsen Neira (Banda) en Saparoea, zonder schrifte-lijke vergunning van het betrokken Hoofd van Plaatselijk Be-stuur:

i°. eenig bouwwerk, hoegenaamd, te ondernemen;

20. verbouwingen, herstellingen of veranderingen aan bestaande gebouwen en wat daartoe behoort, als bijgebouwen en putten, goten, riolen en stallen en op zichzelf staande mu-ren, aan te brengen;

30. eenige slooping te bewerkstelligen.

De vergunning en de goedkeuring van het bouwplan worden niet geweigerd, dan op gronden, ontleend aan eenige algemee-ne verordening, aan dit reglement of aan eenige andere in de-ze residentie van kracht zijnde keur.

Ingeval van weigering moet de betrekkelijke schriftelijke be-schikking met redenen omkleed zijn en de wettelijke bepalin-gen vermelden waarop zij gegrond is. Van deze beschikking

6

— 82 —

wordt kosteloos een volledig afschrift aan den belanghebbende uitgereikt.

Art. 2. Zonder vergunning van het betrokken Hoofd van Plaatselijk Bestuur (of bemoeienis van den rooimeester) mag worden verricht:

a. al wat behoort tot het gewoon onderhoud, als pleisteren witten, teren en verven;

b. kleine herstellingen of vernieuwingen, waaronder gerekend worden herstellen of vernieuwen:

ie. van vloeren, mits zonder hooger leggen er van;

2e. van beweegbare deelen van ramen en deuren, beschie-ting, alsmede dakbedekking met inbegrip van panlatten en van dakribben van atappen daken, mits daarbij niets aan de inrichting van het dak worde veranderd en geen zwaardere soort van dekkingsmateriaal worde aange-bracht;

3c. van plafonds;

4c. van goten of alleenstaande muren, zonder iets aan de inrichting daarvan te veranderen;

c. het aanbrengen van kleine verbeteringen, als het verplaat-sen, aanbrengen en dichtmaken van lichtopeningen, van geene grootere hoogte en breedte dan van 25 centimeter en van afdaken en marquises door consoles gedragen niet meer dan 0.60 meter buiten den muur uitstekende en geheel binnen de rooilijn vallende;

d. het sloopen en het daarstellen van niet uit metselwerk bestaande en niet langs rooilijnen vallende erfscheidingen;

e: het sloopen van gebouwen, alleen uit hout, gaba-gaba, bamboe, kadjang en dergelijke materialen bestaande, waarbij muurtjes als bedoeld in art. V alinea 4 dakbedek-king van pannen, gegalvaniseerd ijzer en dergelijke buiten rekening blijven.

Art. 3. Het bepaalde bij art. 1 en het volgende artikel is niet van toepassing op woningen van Inlanders, welke gee-ne gemetselde fundeering hebben, welke in kampongs en

— 83 —

dessa's op grooteren afstand dan vijf meter van den naasten rijweg gelegen zijn en op die, welke niet geheel of gedeeltelijk van steen opgetrokken zijn, en eenvoudige op den grond liggende rollaag als metselwerk niet medegerekend.

Art. 4. Voor elk der in art. 1 bedoelde plaatsen wordt een rooimeester aangesteld.

De rooimeesters houden toezicht op den toestand der be-staande gebouwen en op het bouwen en sloopen in het al-gemeen en waken:

dat de bepalingen op het bouwen en sloopen niet worden overtreden;

dat de eigenaren van erven of perceelen, zooveel doenlijk zorgen voor eene behoorlijke afwatering op de erven of per-ceelen;

dat de bewoners van erven of perceelen, de goten, riolen en privaten tot die erven of perceelen behoorende in behoor-lijken staat houden.

De rooimeesters worden benoemd en ontslagen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur.

Bij ziekte of ontstentenis van den rooimeester wordt zoo noodig te Amboina door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur en te Neira en te Saparoea door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur der betrokken plaats tijdelijk een plaatsvervanger aan-gewezen.

Alvorens hunne bediening te aanvaarden leggen de rooimees-ters en waarnemende rooimeesrooimees-ters naar de wijze hunner gods-dienstige gezindheid, te Amboina in handen van den Resident en te Neira en Saparoea in handen van het betrokken Hoofd van Plaatselijk Bestuur den eed af dat zij de hun bij dit re-glement opgedragen werkzaamheden met nauwgezetheid, onpar-tijdigheid, naar hun beste weten en zonder aanzien van per-sonen zullen uitoefenen.

Art. 5. Tot erlanging eener vergunning tot eiken bouw of elke verbouwing, dan wel slooping, omschreven in artikel 1, moeten belanghebbenden (voor zooveel aangaat Inlanders en

6*

•S-i

daarmede gelijkgestelden), door tusschenkomst hunner wijk-meesters zich onder overlegging van de noodige plannen en teekeningen, schriftelijk wenden tot het betrokken Hoofd van Plaatselijk Bestuur, dat, tot het inwinnen van advies, de aan-vrage in handen stelt van den rooimeester.

Ook kunnen belanghebbenden hun verzoek desverkiezende, door tusschenkomst van den rooimeester indienen, in welk ge-val deze het, vergezeld van zijn advies, aan het Hoofd van Plaatselijk Bestuur aanbiedt.

Waar het betreft woonhuizen van materialen, als omschreven in art. 2 sub c en tot eigen bewoning bestemd, kan de aan-vraag mondeling gedaan worden. Afsluitmuurtjes, niet hooger dan 0.25 M. op den vlakken grond te plaatsen en niet het ge-bouw geheel of gedeeltelijk dragende, brengen hierin geene verandering.

Art. 6. Het door den rooimeester uit te brengen advies gaat vergezeld van eene berekening der door belanghebbende te be-talen kosten.

Indien door den rooimeester tot het weigeren der vergun-ning wordt geadviseerd, moet hij mededeelen:

a. wat in de aanvraag, het plan enz., wordt afgekeurd;

b. de gronden van afkeuring.

Wanneer de belanghebbende zich met de afkeuring bezwaard acht, stelt het Ploofd van Plaatselijk Bestuur de aanvraag, zoo door den aanvrager het verlangen daartoe wordt te kennen ge-geven, in handen van eene commissie, samengesteld zooveel mogelijk uit bouwkundigen, van wie één te benoemen door den rooimeester, één door belanghebbende en de derde door de twee op voorschreven wijze benoemde deskundige of, bij verschil tusschen dezen door het betrokken Hoofd van Plaat-selijk Bestuur, ten einde door deze te worden onderzocht.

De aan dit verzoek verbonden kosten, zijnde ƒ 5 voor elk lid der commissie, komen ten laste van den aanvrager en moeten vooruit worden betaald.

De commissie zendt, binnen 8 dagen na ontvangst van het

- 8 5 _

besluit harer benoeming haar advies aan het Hoofd van Plaat-selijk Bestuur voor het nemen van eene beslissing op de aanvraag.

Van de aldus door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur geno-men beslissing kan de belanghebbende in beroep kogeno-men bij den Resident van Amboina, wanneer die beslissing in strijd is met het advies der duskundige commissie of van de meer-derheid daarvan.

Op de beschikking van den Resident op dat beroep is het bepaalde bij het laatste lid van artikel i van toepassing.

Art. 7. Indien binnen 6 maanden na den dag, waarop de vergunning, bedoeld in art. 1 en 6 is verleend, met het werk nog geen begin is gemaakt, wordt de vergunning als vervallen beschouwd, tenzij de redenen van vertraging door het Ploofd van Plaatselijk Bestuur genoegzaam gegrond worden bevonden om eene verlenging van den termijn toe te staan.

De vergunning zal als ingetrokken worden beschouwd, wan-neer bij het bouwen wordt afgeweken van de voorschriften van dit reglement of van een krachtens dit reglement of eenige andere verbindende verordening bij de vergunning gestelde voorwaarde.

In beide gevallen moet eene nieuwe vergunning gevraagd worden, wanneer men de voorgenomen bouwing of slooping nog wenscht uit te voeren.

Art. 8. Het bewijs der vergunning wordt aan den be-langhebbende niet. ter hand gesteld, dan nadat door hem is betaald hetgeen den rooimeester volgens art. XLII van dit reglement toekomt.

Geen werk, tot hetwelk eene vergunning noodig is, mag begonnnèn worden, dan nadat het betrekkelijk bewijs aan den belanghebbende is ter hand gesteld, die verplicht is te zorgen, dat het bewijs steeds bij liet werk voorhanden is en op eerste mondelinge of schriftelijke aanvraag aan den rooi-meester en de plaatselijke Europeesche ambtenaren of beamb-ten van politie vertoond wordt.

— 86 —

Het bewonen van stecnen woonhuizen mag eerst geschie-den, eene maand na de voltooiing.

Bij eene gedeeltelijke vernieuwing strekt zich dit verbod slechts tot het vernieuwde gedeelte uit.

Art. 9. Bij het verleenen van vergunning tot vernieuwing of herstelling wordt als voorwaarde gesteld, dat alles wat buiten de rooilijn mocht vallen daarbinnen wordt terugge-bracht, met uitzondering nochtans van wat op grond van de artikelen X en XII daarbuiten mocht vallen.

Art. 10. Vergunning kan worden verleend tot het aanbren-gen van buiten de rooilijnen over den openbaren weg uit-springende werken, mits minstens 3 meter boven den bega-nen grond en onder zoodanige voorwaarden, als voor het algemeen belang der algerneene veiligheid, in het belang van sierlijkheid en netheid of ter voorkoming van benadeeling der belangen van derden worden noodig geacht.

Tot alle thans bestaande dergelijke werken wordt geacht vergunning te zijn verleend.

Als algerneene regel geldt dat, tusschen gebouwen aan weerszijden van een openbaren weg of straat opgericht eene ruimte van minstents 8 meter onoverdekt moet blijven.

Art. 11. Ten behoeve van reparatiën, verbouwingen, nieu-wen aanbouw en sloopingen, mogen tijdelijke stellingen, stei-gers en schuttingen buiten de rooilijnen aangebracht worden, mits niet verder buiten de rooilijn, dan naar liet oordeel van den rooimeester voor het werk noodig is.

In die schuttingen mogen geenc naar builen openslaande deuren worden aangebracht.

In het belang der openbare veiligheid, kan het Hoofd van Plaatselijk Eestuur het plaatsen van schuttingen als bovenbe-doeld, bij verbouwingen, reparaties of andere werkzaamheden aan de gebouwen gelasten.

De in dit artikel bedoelde stellingen, steigers en schuttin-gen, moeten op aanzegging door of vanwege het Hoofd van

— 87

Plaatselijk Bestuur of anders na afloop der werkzaamheden onmiddellijk worden verwijderd en de weg weder hersteld worden.

Art. 12. Uitbouwingen buiten de rooilijn in of over een openbaar water kunnen door het Hoofd van Plaatselijk Be-stuur voor een bepaalden termijn of tot wederopzeggens wor-den toegestaan.

Tot alle thans bestaande dergelijke uitbouwingen wordt geacht vergunning te zijn verleend.

Art. 13. Het is verboden aan den openbaren weg te bou-wen, te verbouwen of de fundeering van gebouwen of muren te vernieuwen, anders dan met inachtneming van de door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur gedane aanwijzing van de rooi-lijn, vastgesteld door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur of bij gebreke van dien, overeenkomende met de bestaande.

Art. 14. Alle muren, kolommen, erfscheidsmuren, brugge-hoofden, brugpijlers enz. moeten op behoorlijke fundeeringen worden opgetrokken, volgens bepalingen door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur voorgeschreven of goedgekeurd.

Op bestaande of nieuw gebouwde fundeeringen mag niet gebouwd worden dan met vergunning van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur.

Die vergunning wordt niet geweigerd dan op gronden, ont-leend aan eenige algemeene verordening aan dit reglement of aan eenige andere in deze residentie van kracht zijnde keur.

Ingeval van weigering moet het besluit schriftelijk worden opgemaakt, met redenen omkleed zijn en de wettelijke bepa-lingen vermelden waarop de weigering gegrond is. Van dat besluit wordt kosteloos een volledig afschrift uitgereikt aan den belanghebbende.

Op die beschikking is het bepaalde bij de twee laatste alinea's van artikel VI van toepassing.

Art. 15. De minimum-zwaarte der muren van woon-en

pak-— 88 pak-—

huizen bedraagt bij uit gebakken steen of gehouwen berg-steen opgetrokken gebouwen van:

een verdieping één steen,

twee verdiepingen anderhalven steen, drie idem twee steenen.

vier idem twee en een halven steen enz.;

voor de onderste verdieping, kunnende in den regel bij elke hooger volgende verdieping, de zwaarte met een halven steen verminderd worden.

Voor binnenmuren en voor scheidsmuren, in welke geen balklagen gelegd worden, bedraagt de minimu ru-zwaarte een halven steen minder dan de bovengenoemde.

De minimum-zwaarte der muren bedraagt de helft meer dan boven is bepaald, ingeval zij geheel of gedeeltelijk uit onre-gelmatige stukken koraalsteen worden opgetrokken.

Bij kleine en lichte gebouwtjes zonder verdieping kan het gebruik van halfsteensdraag- en buitenmuren door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur worden toegestaan. In dit artikel wordt de „steen" gerekend een lengte te hebben van 0.26 meter.

Art. 16. Steenenmuren of kolommen mogen nimmer van beneden naar boven in dikte toenemen, tenzij met vergun-ning van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur.

Art. 17. In zoogenaamde pedakken en soortgelijke gebou-wen moeten de scheidsmuren niet hooger dan tot de balklaag-van het plafond worden opgemetseld.

Art. 18. Bij het bouwen, herbouwen, verbouwen of ver-nieuwen van kerken, schouwburgen, concert-muziek- of dans-zalen en in het algemeen van alle gebouwen, waarin vertrek-ken voorkomen van meer dan zes en dertig vierkante meter oppervlakte dan wel de gebouwen om andere redenen een buitengewoon groot weerstandsvermogen moeten bezitten, zijn de muren, de aard en de samenstelling der bouwstoffen, de verbinding en bevestiging zoowel der muren als der

bouw-_ 8 9

-stoffen aan elkander, op de steunpunten of de muren, aan de goedkeuring van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur onderwor-pen.

De deuren van kerken, schouwburgen, muziek-, dans- of vergaderzalen moeten naar buiten opendraaien, zonder over den openbaren weg te mogen uitkomen.

Art. 19. De vloeren van lokaliteiten, in steenen gebouwen en gebouwen met gemetselden onderbouw, tot bewoning of in den regel tot verblijf van menschen bestemd, moeten min-stens 0.25 meter boven de as van den hoogsten belendenden weg gelegen zijn.

Wanneer echter door deze bepaling de vloeren hooger dan 0.50 meter boven het onmiddellijk omliggend terrein zouden rijzen, kan door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur daarvan dispensatie worden verleend.

Op reals bestaande vloeren is dit alleen van toepassing, wanneer de eigenaar uit eigen wil de vloeren verhoogt of ver-laagt, of bij verbouwing van het geheele gebouw.

Art. 20. Waar ophooging van het bouwterrein noodig is, moet dit steeds met voor de gezondheid onschadelijke mate-rialen geschieden.

Indien er gegronde vrees bestaat, dat voor de gezondheid der bewoners nadeelige uitwasemingen van den bodem te verwachten zijn, dan moeten de grondslagen van nieuw op te richten gebouwen over de geheele oppervlakte van het gebouw, afgegraven en met voor de gezondheid onschadelijke materi-alen aangevuld en opgehoogd worden.

De diepte der afgraving en hoogte der aanvulling en ophooging worden door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur bepaald, na overleg, met den betrokken officier van gezond-heid belast met den civielen geneeskundigen dienst.

Art. 21. Alle. muren, welke tot bewoning of in den regel tot verblijf van menschen bestemde lokaliteiten insluiten, moeten voorzien zijn van trasramen, aanvangende minstens

— 9° —

0.20 meter beneden en 0.40 meter boven de vloeren der be-gane grondverdieping, te metselen van beste metselsteenen of natuurlijken steen in sterke tras- of Portlandcement-mortel.

Het metselwerk beneden het trasraam en waar dit niet wordt aangebracht tot 0.40 meter boven de vloeren der bega-ne grondverdieping en in het algemeen alle metselwerken in den grond of in het water moet gemetseld worden in geen slapper specie dan basterdtras.

Art. 22. Sterke trasmortel bestaat uit een deel steenkalk en twee deelen roode cement (brikkemeel), bij gebruik van Portlandcement, uit een deel Portlandcement en twee deelen zand.

Basterdtras bestaat uit één deel steenkalk, één deel zand en één deel roode cement of uit één deel Portlandcement en drie deelen zand.

Slappe basterdtras bestaat uit twee deelen steenkalk, één deel roode cement en drie deelen zand of uit één deel Port-landcement met vier deelen zand.

Kalkmörtel bestaat uit één deel steenklak en twee deelen zand.

Bij gebruik van koraalkalk wordt een en een vierde deel koraalkalk gelijkgesteld met een deel steenkalk.

Art. 23. Metselwerken, waarvoor geen trasmortels in deze verordening voorgeschreven zijn of in de vergunningen voorge-schreven worden, kunnen worden opgetrokken in kalkmortel.

Art. 24. Bij metselwerk in beton is de samenstelling van het te bezigen beton onderworpen aan de goedkeuring van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur.

Art. 25. Bij het optrekken der steenen muren van een gebouw mag het verschil in hoogte tusschen in aanbouw zijn-de muren niet meer dan 1 meter bedragen en bestaat dit verschil in vallende tanden en nimmer in staande tanden.

Bij muren in beton mag dat verschil niet meer dan 0.50 meter bedragen.

— g i

-In bijzondere gevallen kan met vergunning van het Hoofd van Plaatselijk Bestuur van deze bepaling afgeweken worden.

Art. 26. De afmetingen der binten en hunne onderlinge afstanden zijn aan de goedkeuring van het Hoofd van Plaat-selijk Bestuur onderworpen.

Elke bmtlaag in een gebouw met steenen muren moet om het andere bint met voldoende ijzeren ankers stevig in de muren, en ter plaatse waar zij tegen elkander gestuikt zijn met zwaluwstaartvormige koppelijzers of met voldoende hou-ten schroohou-ten bevestigd worden.

De afmetingen der ankers en koppelijzers zijn onderworpen aan de goedkeuring van den rooimeester.

Binten voor eene hoogere verdieping mogen niet gelegd worden, voordat de bmtlaag der lagere verdieping is verankerd en aangemetseld en door den rooimeester goedgekeurd.

De bintïagen moeten met een voldoend aantal kruis en an-dere zweepingen aan elkander gekoppeld worden en blijven, totdat de vloer of plafondplanken er op bevestigd zijn.

Art. 27. Alle in te metselen ijzerwerken moeten in Port-landcement-specie (zonder kalk) worden ingemetseld dan wel gegalvaniseerd of driemaal met ijzermenie geverfd zijn.

Art. 28. Daken mogen niet worden ingedekt, voordat de kappen en hunne verankeringen door den rooimeester zijn goedgekeurd.

Art. 29. Bruggedekken mogen niet gelegd worden alvo-rens de landhoofden, stroompijlen en liggers door den rooi-meester zijn goedgekeurd.

Dit artikel is niet toepasselijk op houten en brmboezen loopbruggen.

Art. 30. Het is verboden onvoldoende of slechte bouw-stoffen of bouwbouw-stoffen of samenstellingen die schadelijk zijn voor de gezondheid of die de veiligheid of de hechtheid van het gebouw zouden kunnen in gevaar brengen als versehe

92 —

koraalsteen, niet goed doorbakken metselsteenen en dakpan-nen, met zout- of brakwater gebluschte kalk er vermolmd of vervuurd timmerhout te gebruiken of op het bouwterrein te hebben.

Art. 31. Bij het bouwen van eene afscheiding tusschen erven zal, nadat de eigenaren der belendende erven zijn ge-hoord, de wijze en de hoogte der afscheiding met inachtne-ming van plaatselijke gebruiken door het Hoofd van Plaatse-lijk Bestuur worden vastgesteld.

Ook voor de afscheiding langs de rooilijnen zal de hoogte door hem worden aangegeven. Hij zal in de vergunningen tot het aanleggen of bouwen in de nabijheid van een gemeenen of niet gemeenen afscheidingsmuur, van putten, riolen, goten en privaten, als bedoeld in artikel 655 van het Burgerlijk Wetboek, eveneens met inachtneming van plaatselijke gebrui-ken, bepalen, welke ruimte tusschen gemelde inrichtingen en die gemeene of niet gemeene muren moeten gelaten worden, om schade voor naburige erven te voorkomen.

De hooger bedoelde afmetingen moeten door belangheb-benden bij het werk gevolgd worden.

Art. 32. De eigenaren van erven of perceelen zijn ver-plicht te zorgen:

a. dat, voor zoover het terrein en de omgeving daarvan zulks toelaten, eene behoorlijke afwatering op het erf of perceel bestaat;

b. dat de goten of riolen op de erven of perceelen in behoor-lijken staat worden gebracht en gehouden tot het afvoeren van het vuil- en van het hemelwater en, indien het Hoofd van Plaatselijk Bestuur zulks na ingewonnen geneeskundig advies in het belang der gezondheid noodzakelijk acht, worden overwelfd of met planken dan wel ijzeren platen gedekt;

c. dat, indien zij een gemetselden waterloop door een nabu-rig huis of over een nabunabu-rig erf hebben, daarin op de

c. dat, indien zij een gemetselden waterloop door een nabu-rig huis of over een nabunabu-rig erf hebben, daarin op de

In document Residentie AMBOINA. VERZAMELING (pagina 91-111)