• No results found

2.4 Discussie

2.4.2 Reflectie naar het theoretisch kader

Ondanks het feit dat alle artikels handelen over de beleving van zorgprocessen en daarbij een patiëntgerichte zorgbenadering centraal staat, valt het op dat het merendeel van de studies handelt volgens het traditionele dyadische zorgmodel. Slechts een aantal erkennen het belang van de niet-professionele zorgpersonen; de derde actoren binnen de triade voor patiëntgerichte zorg (Boesen et al., 2007; Campolmi et al., 2011; Fischbeck et al., 2015; Kristanti et al., 2019; Lemonade et al., 2016; Nemati et al. 2018; Stenberg et al., 2014). Al betekent dit niet dat zorgverlening daardoor gebeurt volgens het triadisch zorgmodel (Correa, 2018; Pensiero, 1995). Keeling et al. (2018) verklaarden dit gegeven door het ontbreken van een conceptueel kaderwerk.

Keeling et al. (2018) gingen eveneens na of de betrokkenheidsrolinvulling en –structuren veranderden doorheen de tijd. Hierbij werd vastgesteld dat patiënten en naastbetrokkenen mondiger worden naarmate zij verder in het zorgproces zitten. De auteurs verklaren dit doordat deze actoren enerzijds matuurder kunnen omgaan met de ziekte vanuit hun ervaringen en verworven kennis en anderzijds omdat de zorgverstrekkers hen ook de ruimte geven om meer inspraak te hebben in het zorgproces. Carman et al. (2013) kwamen tot dezelfde bevindingen.

Daarnaast onderzochten Keeling et al. (2018) ook of de mate waarin en de ernst van de aandoening van een patiënt effect heeft op de triade. Aandoeningen kunnen acuut of chronisch zijn. Bij acute gezondheidsproblemen vindt het zorgproces plaats op korte termijn, acute aandoeningen zijn bijvoorbeeld borstkanker en prostaatkanker. Chronische

aandoeningen, bijvoorbeeld diabetes, slepen langer aan waardoor dit een zorgproces is op lange termijn. Binnen dit onderzoek werden er grote verschillen opgemerkt. Bij borstkanker, als acute aandoening, bleek dat patiënten en naastbetrokkenen veel meer in interactie gingen met de zorgverstrekkers dan het geval was bij prostaatkanker, nochtans ook een acute aandoening. Bij diabetes, als chronische aandoening, droeg de naastbetrokkene dan weer weinig tot niets bij aan de consultatie. Een verklaring vonden de auteurs niet voor hun bevindingen. Vermoed wordt dat de betrokkenheid van alle actoren afhankelijk is van de aard van de aandoening en hoe de ziekte het gezins- en individueel leven beïnvloedt. Reblin et al. (2016) kwamen tot dezelfde vermoedens als mogelijke verklaring voor het omgaan met kanker, een acute aandoening, door patiënten en naastbetrokkenen.

2.4.2.2 Triadische betrokkenheid

De literatuur geeft noden weer van zowel de patiënten en naastbetrokkenen binnen het belevingsproces van de zorg (Augustin et al., 1997; Beesely et al., 2015; Bird et al., 2015; Boesen et al., 2007; Campolmi et al., 2011; Carman et al., 2013; Eggly et al., 2013; Fischbeck et al., 2015; ; Hetz & Tomasone, 2012; Inhestern et al., 2016). Deze noden kunnen onderverdeeld worden in de verschillende betrokkenheidscomponenten van Keeling et al. (2018). Zo valt de nood aan psychologische begeleiding om over gevoelens te kunnen praten die horen bij het ziekteproces onder de affectieve betrokkenheid (Inhestern et al., 2016; Ponsignon et al., 2018). De nood om meer informatie in te winnen over de gezondheidstoestand en de ziekte kan gekoppeld worden aan de cognitieve betrokkenheid (Carman et al., 2013; Correa, 2018; Eggly et al., 2013; Fischbeck et al., 2015; Kristanti et al., 2019; Lemonade et al., 2016; Nemati et al., 2018; Reblin et al., 2016). Hoe meer actoren zich informeren of geïnformeerd worden, des te meer kennis zij hieromtrent ontwikkelen en des te meer betrokken zij zijn bij het zorgproces (Carman et al., 2013; Keeling et al., 2018). Evenzeer kan deze informatiedrang gekoppeld worden aan de gedragsbetrokkenheid, doordat deze actoren meer kennis vergaarden over de gezondheidstoestand, kan er anders worden omgegaan met de ziekte (Keeling et al., 2018).

2.4.2.3 Triadische betrokkenheidsrollen

De triadische betrokkenheidsrollen welke Keeling et al. (2018) bespreken in hun triadisch kaderwerk kunnen eveneens in de literatuur herkend worden, al worden deze niet zo benoemd. Wel concluderen verschillende studies dat voor de realisatie van een ultieme patiëntgerichte, kwalitatieve en efficiënte zorg het nodig is dat de patiënt een zo actief mogelijke rol inneemt in dit zorgproces (Carman et al., 2013; Correa, 2018; Eggly et al., 2013; Fischbeck et al., 2015; Kristanti et al. 2019; Lemonade et al., 2016; Nemati et al., 2018; Reblin et al., 2016). Hiermee wordt dus de transformationele rolinvulling bedoeld. Carman et al. (2013) somden enkele factoren op die de betrokkenheid van de patiënt zouden beïnvloeden. Op individueel vlak zouden dit de motivatie, de wil om betrokken te zijn, het algemene betrokkenheidsgevoel zijn. Deze algemene betrokkenheid is volgens de auteurs afhankelijk van de kennis over de ziekte, de houding en de overtuigingen hieromtrent. Ook blijken de ervaringen binnen het gezondheidszorgsysteem, de functionele capaciteit van een persoon, het niveau van health literacy en de gezondheidsstatus elementen te zijn die de betrokkenheidsrollen beïnvloeden. De invulling van deze elementen wordt mede beïnvloed door socio-economische, biologische en psychosociale risicofactoren zoals een lage inkomensklasse, een beperkt opleidingsniveau, een beperkte talenkennis, ouderen, mensen met een lage health literacy en een beperkt cognitief vermogen (Boesen et al., 2007; Carman et al., 2013). 2.4.2.4 Triadische betrokkenheidsstructuren

Verschillende studies toonden aan dat de zorgverstrekkers inspanningen dienen te doen om een optimale patiëntgerichte zorg te vrijwaren (Carman et al., 2013; Eggly et al., 2013; Kreimer, 2018; Kristanti et al., 2019; Tsianakas et al., 2012). De inspanningen die hiervoor geleverd moeten worden zijn te vergelijken met de gedeelde besluitvormingsstructuur die Keeling et al. (2018) adviseren. De zorgverstrekkers moeten ruimte creëren die toestaat dat de patiënt en diens naastbetrokkene actief deelnemen aan de zorggesprekken en inspraak hebben in de zorgbeslissing.

Carman et al. (2013) stelden dat naast de zorgverstrekkers ook twee andere organen (de organisatie en de beleidsmakers van de samenleving) de betrokkenheidsstructuur kunnen beïnvloeden. Het creëren van een zo actief mogelijke betrokkenheid van patiënt en

naastbetrokkene is ook hierbij het uitgangspunt. Allereerst moet een organisatie duidelijk maken een familiaal beleid te voeren door middel van toegankelijke bezoekuren, een open communicatie met de toepassing van bedside briefing, patiëntcentralisatie en de implementatie van een elektronisch medisch dossier. Ook kunnen de patiënt en naastbetrokkene als kwaliteitsverbeteraar optreden door te zetelen in gecentraliseerde zorgraden die adviezen geven aangaande patiëntveiligheid en het foutenbeleid. Ten tweede mogen de invloeden van de samenleving zoals de sociale normen, regelgeving en beleidsvoering op verschillende bestuurlijke niveaus niet miskend worden. Organisaties, en dus ook patiënten en naastbetrokkenen, bevinden zich steeds binnen een sociaal-politieke omgeving. Door bijvoorbeeld de terugbetalingsmechanismen af te stemmen op de inkomsten heeft dit invloed op de zorgconsumptie van de patiënten omdat dit direct betrekking heeft op hen. Beleidsvoerders dienen verder een mechanisme te ontwikkelen welke publieke beleidsvoering naar voor draagt. Deze publieke beleidsvoering heeft als doel om patiënten en naastbetrokkenen actief te betrekken bij het beleid. Dit kan door mandaten uit te delen waarbij deze actoren als raadgevers zetelen binnen adviescomités in ziekenhuizen (Carman et al., 2013). Deze benadering van de betrokkenheidsstructuren is uitgebreider dan binnen het kaderwerk van Keeling et al. (2018) werd gesteld. Dit kan verklaard worden daar dit kaderwerk zich specifiek toespitst op de triadische zorgbenadering welke zich afspeelt op microniveau (de zorgverstrekkers) en op mesoniveau (de faciliteiten van een zorginstelling). Eveneens gaven Keeling et al. (2018) aan dat de betrokkenheidsstructuur beleidsmatig ook aangestuurd werd, al werd daar hier binnen deze paper niet verder op ingegaan (Keeling et al., 2018). De bovenstaande bevindingen van Carman et al. kunnen dus mogelijks als uitbreiding aanschouwd worden op het conceptueel kader.