• No results found

63 Behandelteam plaatsvindt.

5.3 Reflectie op het onderzoeksproces

De Lange, et al (2011), zegt dat actieonderzoek een goede strategie is voor professionals die een problematisch aspect van hun werk willen verbeteren of vernieuwen aan de hand van een

systematische aanpak. Voor mij is dit een goede gelegenheid geweest om bij te dragen aan de verbetering van de praktijk en was het tevens een goede gelegenheid om uit hoofde van de opleiding Master Social Work, de beroepsrol van praktijkonderzoeker te oefenen en de daarbij behorende competenties te ontwikkelen. Het was geen eenvoudige klus, simpelweg omdat ik als onderzoeker te maken had met twee praktijken die met elkaar in verbinding staan door een gezamenlijk behandelbod, maar waar geografisch gezien, een afstand van ongeveer 8000 kilometers tussen de instellingen ligt. Daarnaast heeft elk van de instellingen een eigen organisatiestructuur en een eigen bedrijfscultuur. Wat voor mij hierin een verbindende factor is geweest, is dat ik in het verleden onder de vlag van PCS, toen ’s Lands Psychiatrische Inrichting (LPI) geheten, ben opgeleid tot verpleegkundige en daarna twee jaar werkzaam ben geweest binnen de instelling. Daardoor ken ik de structuur en de cultuur binnen de instelling vrij goed. Dit heb ik als een voordeel ervaren.

Ik heb gedurende mijn onderzoek zelf mijn onderzoeksagenda kunnen bepalen. Deze keuze paste binnen mijn professionaliseringsstrategie, om de regie van mijn onderzoek in eigen had te hebben. Uiteraard ben je ook van anderen afhankelijk, als het bijvoorbeeld gaat om onderzoek te doen in de collega-instelling en om afspraken van de grond te krijgen met de actoren daar, die ook hun andere werkzaamheden hebben. Dit is in grote lijnen naar grote tevredenheid verlopen.

Bij onderzoek kan het echter volgens Swanborn (2007) voorkomen dat er weerstanden optreden. In een geval heeft die weerstand ertoe geleid, dat er uiteindelijk onder het mom van een veel te drukke agenda (mijn eigen interpretatie) geen interview tot stand is gekomen. Voor het verder onderzoek heeft dit gelukkig geen vervelende gevolgen gehad. Ik ben als ‘groentje’ aan dit onderzoeksproces begonnen. Ik heb mij niet onzeker gevoeld. Ik kon altijd met mijn vragen terecht bij mijn critical-friends. Daarnaast heeft het aanschaffen van extra literatuur over onderzoek eraan bijgedragen dat ik mij verder kon verdiepen in deze materie. Toch was het regelmatig spannend, omdat collega’s bemerken dat je in een andere, dan de gebruikelijke rol zit, en niet meteen weten wat ze van je kunnen

verwachten. Ik heb de feedback die ik kreeg, gebruikt om mij verder te ontwikkelen als onderzoeker. Ik was zeer gevleid door de feedback die ik ontving van de counterpart van PCS. Hij gaf aan dat de manier waarop de evaluatie door mij in de praktijk is gebracht, zeer tot de verbeelding sprak, en wat hem betreft leidend zou moeten zijn voor de evaluatie van toekomstige projecten tussen de twee instellingen.

Verder ben ik nieuwsgierig welke impact dit evaluatierapport zal hebben binnen de twee instellingen. Ik ben eveneens benieuwd of ik vanuit de instelling vaker gevraagd zal worden, om bij te dragen aan onderzoek. Ik ben benieuwd naar de reacties, maar ook eventuele kritiek welke (mogelijk) geleverd zal worden en welke invloed dit evaluatierapport zal hebben op de samenwerking tussen Arkin en PCS.

Er is op geen enkele wijze druk op mij uitgeoefend om een bepaalde uitkomst van het onderzoek te bewerkstelligen. Ik heb geheel onbevangen dit onderzoek uitgevoerd. Ik had de ruimte om te bepalen hoe- en waar ik het onderzoek wilde uitvoeren. Verder verkreeg ik consensus met de opdrachtgever dat het onderzoek een procesevaluatie zou worden. De vraag om onderzoek toe doen naar de transitie van project fase naar reguliere fase is niet aan mij voorgelegd. Uiteraard leverde mijn onderzoek bruikbare data op, welke een rol van betekenis zou kunnen spelen bij de volgende objectverschuiving binnen CVZ, welke moet plaatsvinden. Deze informatie heb ik opgenomen in mijn aanbevelingen.

Een belangrijk knelpunt welke naar voren kwam, was het verstrekken van medische informatie vanuit Arkin aan PCS, betreffende patiënten die geen kandidaat zijn van CVZ. De houding die Arkin hierin inneemt, roept irritatie op bij PCS, terwijl PCS de verwachting heeft dat je als goede

samenwerkingspartners, daarin een extra inspanning hoort te verrichten om die informatie te verschaffen. Hoewel dit samen met de problemen over verzekeringskwesties van patiënten die eveneens geen deelnemers zijn van CVZ, veelvuldig aan bod kwamen, ben ik van oordeel dat Arkin en PCS hier afspraken met elkaar over moeten maken. Ik heb ook hiertoe een aantal aanbevelingen opgenomen in dit evaluatierapport. Swanborn (2007) zegt dat er bij procesevaluatie de gebruikelijke kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek aan de orde zijn. Hij geeft verder aan dat met

65

gevoeligheid, een onderzoeker in staat is om die effecten, neveneffecten, knelpunten en oplossingen te ontdekken, die daadwerkelijk een rol spelen. Ik ben van mening dat ik tijdens mijn ‘ontdekkingsreis’, deze knelpunten zoals bovengenoemd, heb kunnen exploreren.

De voor-en nadelen van evaluatieonderzoek zoals door mij ervaren in de praktijk

Voordelen Nadelen

Het evaluatieonderzoek kende binnen het uit te voeren plan weinig en eenvoudige stappen.

Het is tijdrovend.

Als onderzoeker had ik weinig ruimte om het proces nadelig te kunnen beïnvloeden.

Er is veel data vergaard, dus dat betekent dat een forse tijdsinvestering om de data te verwerken en analyseren.

Het evaluatieonderzoek kende in principe weinig beperkingen

Vanwege de forse tijdsinvestering (was

overigens niet mijn doel) bleek het sowieso voor mij binnen de beschikbare tijd niet mogelijk om een productevaluatie te koppelen aan mijn onderzoek.

Wat kwam ik tegen tijdens mijn praktijkonderzoek

Actieonderzoek Evaluatieonderzoek

Ik was als onderzoeker in de praktijk rechtstreeks bij het proces betrokken.

Als onderzoeker was ik achteraf bij betrokken. Als voorbeeld noem ik de evaluatie in Suriname. Als onderzoeker heb ik kunnen bijdragen aan

een directe verbetering van de beroepspraktijk.

De resultaten waren niet perse gericht op een directe verbetering van de beroepspraktijk, maar waren vooral een verantwoording richting de opdrachtgever en leiding van beide instellingen, over het verloop van het samenwerkingsproces. Het is een primair en elementair onderdeel van

praktijkgericht onderzoek.

Evaluatieonderzoek kan onderdeel uitmaken van zowel kwalitatief- als kwantitatief onderzoek. Binnen mijn onderzoek was het primair

onderdeel van kwalitatief onderzoek. Ik heb van weinig kwalitatieve elementen binnen mijn onderzoek gebruik gemaakt.

Mijn onderzoeksresultaten zijn in een beperkte mate van generaliseerbaarheid.

Binnen evaluatieonderzoek is er sprake van een iets grotere generaliseerbaarheid.

Omdat er collega’s van Arkin en PCS betrokken waren bij het onderzoek, is de kans klein dat experts de onderzoeksresultaten niet als relevant beschouwen.

Binnen evaluatieonderzoek is de kans in ruime mate aanwezig dat de onderzoeksresultaten niet als relevant worden ervaren.

Actieonderzoek is bevorderend gebleken in de richting van de betrokken medewerkers, daar waar het om empowerment ging.

Bij evaluatieonderzoek hoeft dat niet perse empowerment in de hand te werken.

Het kost veel tijd, energie en middelen. Het kost minder tijd energie en middelen.

Swanborn (2007) merkt op dat Donker (1990) van mening is, dat de effecten van evaluatieonderzoek in de geestelijke gezondheidszorg inwerken op de individuele dragers van de interventie: de

uitvoerenden en het management. Bij de uitvoerenden en het management wordt vaak een grotere bewustwording van de eigenlijke doelstellingen en een verhoogde motivatie gezien, aldus Swanborn (2007). Ik hoop met dit evaluatierapport bij te dragen aan een veel scherpere bewustwording van de doelstellingen binnen beide organisaties. Het heeft nu reeds geleid tot een betere communicatie en misverstanden uit het verleden werden uit de weg gewerkt. Ik heb tijdens dit onderzoek kunnen bijdragen in de oplossing van sluimerende problemen en kleine conflicten binnen het arbeidsproces, waarbij niet noodzakelijkerwijs hoefde te worden afgewacht op de conclusies in dit eindrapport.

Wat heb ik gedaan om mensen aan de praat te krijgen? Bij de meeste respondenten was er enige schroom, dat er geluidsopnames van de gesprekken zou worden gemaakt, maar gelukkig ging

66

iedereen na duidelijke uitleg over het doel, hiermee akkoord. Wat verder goed heeft gewerkt, is het feit dat ik met iedereen een voorgesprek had en de vragen doornam, en uitleg gaf over de begrippen die niet bekend waren. Hierdoor leken de respondenten zich meer op hun gemak te voelen en konden zij niet verrast worden door mijn vragen en de door mij gehanteerde begrippen. In gesprek met de collega’s in Suriname heb ik rekening gehouden dat er op cultuurspecifieke gronden, meer woorden gebruikt dan tijdens gesprekken met de Nederlandse collega. Afkappen was wat mij betreft ethisch gezien, ‘not done’, de wijze van uitdrukken hoort bij de cultuurverschillen tussen de twee landen, daar toonde ik respect voor, door dit als zijnde aan cultuurverschil, te duiden.

Ondanks het feit dat dit onderzoek een tweeledig doel had (afronding opleiding Master Social Work en het opmaken van een evaluatierapport over CVZ) is mijn kritische constatering, dat de tijd die ik van de werkgever kreeg (2 tot 4 uur per week), zich niet verhoudt met de tijd welke door mij is

geïnvesteerd om dit onderzoek uit te voeren. De totstandkoming van dit eindrapport kon ik borgen door vakantie op te nemen om het onderzoek te kunnen uitvoeren in Suriname. Bij een volgende gelegenheid zal ik beter op toezien, dat de randvoorwaarden in verhouding staan, met datgene, dat er van mij wordt verwacht.

Een beperking welke ik heb ervaren tijdens het onderzoek, is het tijdsverschil ( van 4 tot 5 uur) en de reisafstand tussen de twee landen. De reisafstand was in die zin een beperking omdat dit extra druk met zich meebracht, bij mijn bezoek aan Suriname, omdat ik genoodzaakt was om alles in een keer goed te moeten doen. Ik zou niet zomaar een reis kunnen boeken om bijvoorbeeld mijn focusgroep opnieuw te doen plaatsvinden.

Welke rol heeft de DNA van mijn droom een rol gespeeld? Het heeft geholpen om te helpen bepalen, wat ik met dit onderzoek voor ogen had/heb en in de toekomst wil gaan uitvoeren.

5.4 Conclusie

Mijn organisatie is een lerende en transparante organisatie. Arkin is enthousiast en geïnspireerd geweest om de grenzen van de samenwerking op te zoeken door met PCS in zee te gaan. Eén van de producten die in deze samenwerkingsrelatie werd ‘geboren’ is Continuïteit Van Zorg. Dit

behandelaanbod is erop gericht, om de in Nederland geleverde psychiatrische zorg van mensen met psychiatrische problemen, die naar Suriname reizen, te waarborgen. Om dat voor elkaar te krijgen hebben Arkin en PCS de handen ineen geslagen om dit project te ontwikkelen en van de grond te krijgen. Het project CVZ is een innovatief veranderproces. Binnen dit behandelaanbod ligt de nadruk op het preventief te werk te gaan om zodoende zoveel mogelijk terugval tijdens het verblijf en in de periode na terugkeer in Nederland, te voorkomen. Door dit behandelaanbod ontstaat een

paradigmawisseling. Dat wil zeggen dat men op een geheel nieuwe wijze gaat denken over een oud onderwerp, in dit geval patiënten die zonder goede vervolgzorg naar Suriname vertrokken.

Tijdens mijn onderzoek heb ik onderzocht hoe de samenwerking is verlopen, wat de knelpunten waren en heb ik aanbevelingen gedaan voor de toekomst. Ik heb daartoe de privilege gehad om zowel in Nederland, als in Suriname onderzoek te kunnen doen. Swanborn (2007) zegt dat procesevaluatie vrijwel altijd kwalitatief onderzoek is waarin de onderzoeker allerlei databronnen gebruikt en de resultaten met elkaar confronteert, waarbij veel aandacht is voor de verhalen van betrokkenen. Het bezoeken van beide praktijken heb ik als een toegevoegde waarde voor mijn onderzoek ervaren. Door niet vanaf een afstand onderzoek te doen, kon ik van nabij mijn ogen richten op de praktijk in

Suriname en kon ik rechtstreeks in gesprek treden met de belangrijkste actoren binnen PCS. Hierdoor kon ik de verhalen beter met elkaar vergelijken.

De activiteitstheorie van Yryo Engeström (Miedema & Stam, 2010) is grotendeels leidend geweest bij de analyse van de praktijk. Het is voor mij een prima instrument gebleken, om langs de zes

componenten de analyse aangaande CVZ te verrichten. Daardoor heb ik binnen de

objectverschuiving het samenwerkingsproces en de daarmee samenhangende belemmerende- en bevorderende factoren, in kaart kunnen brengen.

De wijze waarop uitvoering is gegeven aan de praktijk, heeft een hot spot doen ontstaan. Het bruist van de energie, er wordt met passie samengewerkt en beide instellingen dagen elkaar uit om hogere doelen te bereiken. Er zijn ook obstructies die het proces vertragen. Eén daarvan is de promotie van CVZ. Een goede promotie zal ongetwijfeld aanleiding geven tot meer aanmeldingen. Daarnaast moet

67

secuurder worden omgegaan met de registraties en declaraties om te voorkomen dat inkomsten worden misgelopen.

Tijdens de Week van de Psychiatrie gehouden in april 2011, in Amsterdam, waar Arkin en PCS aan deelnamen, vroeg master of ceremony, Jorgen Rayman zich hardop af, of beide instellingen zich niet zouden moeten inspannen om een verblijfplaats te regelen voor patiënten die niet in staat zijn dit zelf te regelen. Vragen zoals deze, zullen een uitdaging vormen in de toekomst, om te komen tot verdere vernieuwing van CVZ. Maar allereerst zal er een plan moeten worden gemaakt aangaande de transitie van projectfase naar reguliere fase. Vragen zoals, hoe de communicatielijnen zullen lopen en wie er zullen terugtreden, zullen nog beantwoordt moeten worden. Ook blijft het voor de toekomst interessant om te kijken welke nieuwe partijen zich zullen melden om te participeren binnen de samenwerking. Dit past goed bij vernieuwend denken en werken, en het vergroten van het totaalaanbod, maar daarover zal eerst overeenstemming tussen beide instellingen moeten zijn. Tot op heden hebben vertrouwen in elkaar, duurzaamheid, loyaliteit, wederkerigheid en respect ertoe geleid, dat de samenwerking met CVZ als een van de paradepaardjes, een groot succes is geworden.

Tot slot, De Lange et al., 2011 zegt dat met evidence-based practice datgene wat men nastreeft in de praktijk, wat men beweert of claimt, of wat men wil invoeren als behandeling, bij voorkeur gebaseerd zou moeten zijn op empirische ondersteuning. Ik meen middels dit onderzoek, de evidence te hebben aangeleverd voor de goede samenwerking in het kader van CVZ. Ik ben er van overtuigd dat de resultaten van mijn onderzoek zullen leiden tot verdere verbetering en vernieuwing van de praktijk. Daarnaast ben ik trots, dat ik aan de wieg heb mogen staan en verschil heb kunnen maken in het kader van dit in Nederland vrij uniek project en bijzondere vorm van internationale samenwerking tussen Arkin en PCS. Ik hoop hiermede tevens de toon te hebben gezet binnen de instelling, voor het verrichten van meer praktijkgericht onderzoek en voor verdere professionalisering en profilering van de Master Social Work binnen het sociale domein, waar de geestelijke gezondheidszorg, ook deel van uit maakt.

68

Literatuurlijst:

Berselaar, V. van den (2009). Bestaansethiek. Normatieve professionalisering en de ethiek van identiteits-, levens- en zingevingsvragen. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Bre, J. de (2006). Culturele compententies als de X-factor, in: Sozio – vakblad voor sociale en pedagogische beroepen, nr 73, pag. 20-26.

Boeije, H. (2005). Soorten van Onderzoek: de grote parade, in: Hart, M., Hox,J., Boeije, H. (red) Onderzoeksmethoden, Amsterdam: Boom onderwijs. (hoofdstuk 1, 2, pag. ).

Brinkman, J. (1988). Onderzoeksmethodologie voor de gezondheidszorg, Groningen, Wolters- Noordhoff.

Cox, S. (2008). SPV werk op St. Maarten. De politiecel als kliniek.Sociale Psychiatrie, vakblad sociaal

psychiatrich verpleegkunde, (88) 69.

Donkers, G.(2010). Grondslagen van veranderen, naar een methodiek zonder keurslijf, Den Haag , Boom Lemma Uitgevers.

Ewijk, van, H. (2006). De WMO als instrument in de transformatie van de welvaartsstaat en als impuls

voor vernieuwing van het sociaal werk, in: Sociale interventie, vol.3, pagina 5 – 16.

Giddens, A. (2009). Sociology: 6th edition, Polity Press, Cambridge.

Gratton, L. (2007). Hot Spots: Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Business Contact.

Haar, ter M. (2007). Professionals in de beleidsarena. Assen: Uitgeverij Van Gorcum.

Jong, M. de (2003). Interculturalisatie, van de psychosociale zorg en hulpverlening. Unpublished manuscript

Lange, R. de, Schuman, H. en Montesano Montessori, N. (2010). Praktijkgericht onderzoek voor

reflectieve professionals. Antwerpen: Garant. (inleiding en hoofdstuk 1-5, pag. 19-150).

333

Metz, J. (2008). ‘Anatomisch model van de civil society voor de WMO’, in: Journal of social intervention: Theory and Practice, volume 3, pagina 27 – 39.

Migchelbrink, F. (2001). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Miedema, W. & Stam, M. (2008). Leren van innoveren; wat en hoe leren docenten van het eigen

onderwijs. Assen: Van Gorcum

Oosterbaan, D., Stender, M.J., Geerling, B. (2008). Psychiatrie over de grens: Nederlandse GGZ

projecten in Ontwikkelingslanden. Zoetermeer: uitgeverij Free Musketeers.

Rohlof, H., Schwarz, R. en Snijdewind, A. (2005). Culturen zonder muren. Badhoevedorp: Uitgeverij Mension.

Smaling, A. (2009). ‘Generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek’, in: Kwalon- tijdschrift voor kwalitatief onderzoek, editie 42, jaargang 14, nr. 3, pag 5-11.

Swanborn P.G. (2007). Evalueren, Amsterdam Boom Lemma uitgevers, tweede druk, 2007.

69

Swieringa, A., Wierdsma W. (2011). Lerend organiseren en veranderen. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv.

Tonkens, E. (2009), Tussen onderschatten en overvragen: Actiefburgerschap en activerende

organisaties in de wijk, Amsterdam, SUN.

Tonkens, E. (2002), Mondige burgers getemde professionals. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep.

Yperen, T. van, Veerman, J.W. en Bijl B. (2008) ‘Praktijk, beleid en wetenschap verbinden’, in: Yperen, T. van, Veerman, J.W. Zicht op effectiviteit. Handboek voor praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburon. (Hoofdstuk 4, pag. 53-65).

Verhoeven, N. (2010) ‘Wat is onderzoek?’ Antwerpen – Apeldoorn, eerste druk 2010.

Vries, G. de, Haarloo, R.Th., Jintie, H., Jong, M. de, en Muntslag, I.R.S. (2012) Werkhervatting na

depressie. Unpublished manuscript.

Internet. http://www.amsterdam.nl/internationaal http://www.arkin.nl/ http://www.astri.nl/projecten/thema-1/rienk-prins-lector-bij-progresz-hogeschool-voor-sociale- zekerheid/) http://www.decocq-coach.nl/bedrijven/ http://home.planet.nl/~wdhaas/pka_kennis.htm http://www.moaweb.nl/kenniscentrum/digitaal-woordenboek/v/eisen-aan-de-vraagstelling http://www.pcs.sr/website/home.asp?menuid=2 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/algemene-wet-bijzondere-ziektekosten-awbz/vraag-en- antwoord/wat-is-de-algemene-wet-bijzondere-ziektekosten-awbz-en-wie-is-daarvoor-verzekerd.html http://www.scribd.com/doc/51900698/Activiteitensysteem-Van-Engestrom http://nl.wikipedia.org/wiki/Regulatieve_cyclus http://www.woorden-boek.nl/woord/impliciete%20kennis). http://www.zorgvoorbeter.nl/Zvb/Verbeteren-doe-je-zo-Organiseren-Wat-is-het.html

70