• No results found

5. Geboorterituelen

6.6 Reflectie op de bevindingen

De resultaten van de vragenlijst geven een tendens weer: er lijkt een groep holisten (natuur) en een groep biomedici (cultuur) onder de respondenten. Dit komt zowel naar voren uit de vragen met betrekking tot het geboortemodel, als in het gedeelte over medische interventies. De niet- conventionele houding (rugligging) vertoont correlatie met variabelen die de moeder een belangrijke rol toedienen tijdens de baring. De rugligging en het actieve coachen van de zwangere waren gebruikelijk tijdens mijn veldwerk. Praten tegen een zwangere activeert echter de neo-cortex. Volgens de franse gynaecoloog Odent (2009) is het voor de bevalling juist nodig

dat moeder de neo-cortex (het actieve deel van haar hersenen) zo min mogelijk stimuleert omdat stimulatie de baring negatief beïnvloedt. Het is dus duidelijk dat de communicatie tussen de zorgverleners en de moeder (en baby) de bevalling beïnvloedt. Dit was bijvoorbeeld te zien in het eerder aangehaalde voorbeeld, case 5. Het ligt voor de hand dat eigen inspraak hier een belangrijke rol speelt. Het is ook niet voor niets dat aankomende ouders tegenwoordig vaak een ‘geboorteplan’ opstellen waarin ze hun wensen kenbaar maken. Uit de correlaties blijkt dat diegene die de geboorte niet perse definiëren als een natuurlijke gebeurtenis, ook van mening zijn dat specifieke wensen van de moeder geen echte optie zijn. Ook hier keert het thema van de rol van de moeder in de eigen bevalling terug.

Er komen drie elementen naar voren die een rol spelen bij het op gang brengen van de bevalling. De baby wordt verantwoordelijk geacht voor de afgifte van hormonen. De zwangere wordt in verband gebracht met de vliezen, en een opvallend resultaat is dat de baarmoeder wordt genoemd als verantwoordelijk voor de ontsluiting en de weeën. De baarmoeder wordt een eigen identiteit toegekend.

Er bestaat een tendens die indiceert dat er onder verloskundigen een voorkeur bestaat voor de rugligging van de zwangere (tijdens de uitdrijving of het persen). Volgens Odent (2009) is onze culturele constructie van de geboorte er verantwoordelijk voor dat er nog zelden een fetus- ejection-reflex kan ontstaan. Deze reflex bestaat uit oncontroleerbare weeën in combinatie met het zich compleet afsluiten van de moeder. De moeder heeft geen controle meer over haar lichaam, dat de baby zelf naar buiten duwt. Wanneer deze reflex door omstandigheden niet kan ontstaan zal het lichaam volgens hem als noodoplossing overgaan op persdrang.

Het hormoon dat de activiteit van de neo-cortex doet afnemen heet melatonine. ‘Bij mensen is de natuurlijke productie van melatonine door de pijnappelklier direct gekoppeld aan de blootstelling aan licht van bepaalde receptoren in het netvlies van de ogen. Bij de aanwezigheid van blauwachtig licht (uit zonlicht of uit kunstlicht, televisie of computer) wordt de productie van melatonine geremd. Neemt de blootstelling aan licht af, dan komt de natuurlijke productie van melatonine weer op gang. Voor het lichaam is dit het signaal om de dagactiviteiten te verminderen en zich voor te bereiden op de nacht.26 Dit is relevant omdat zwangeren volgens Odent, wanneer ze zichzelf durven laten gaan, zoeken naar manieren om visuele prikkels te vermijden. Ze willen vaak een schemerige plek en het zitten op handen en knieën (in de verloskunde ook wel ‘all fours’ genoemd). De zwangeren hadden tijdens mijn veldwerk tijdens de ontsluiting meer inspraak in het managen van de bevalling, dan tijdens het persen. Er werd gefluisterd en indien gewenst werden de ramen verduisterd. Maar naast licht (daglicht, lampen televisie), wordt de neo-cortex ook gestimuleerd door praten. Volgens Odent (2009) is het belangrijk dat verloskundigen leren hun mond te houden, en niet steeds ‘coachen:’ ‘stilte is een sleutelwoord voor een natuurlijke bevalling.’ De keuze van veel Nederlandse vrouwen voor de slaapkamer is niet onlogisch: het is haar eigen territorium. Wanneer een moeder bevalt in een ziekenhuis is ze op het territorium van de klinisch verloskundige, verpleegkundigen, studenten en gynaecologen. De hoge scores op de variabelen moeder moet aansturen en handen en knieën heeft mij verbaasd omdat het niet overeenkomt met wat ik heb geobserveerd.

6.7 Samenvatting

De gegeven antwoorden leveren geen keihard bewijs, maar zijn wel een waardevolle toevoeging op de observaties. Ondanks het kleine aantal respondenten heb ik nu een indicatie van de manier waarop er over geboorte wordt gedacht. Ik kan op basis van de resultaten van het veldwerk, de vragenlijsten en de literatuur concluderen dat de zwangere meer inspraak moet krijgen in haar eigen bevalling en minder gecoacht en gepusht moet worden. Niet de verloskundige zou de regie moeten hebben maar de moeder. Een veilig gevoel draagt bij aan een gevoel van controle over de situatie. Door standaard handelingen wordt dit deels bereikt maar deze zijn vooral prettig voor het personeel. Een groter gevoel van veiligheid beïnvloedt de

productie van melatonine en zal positief bijdragen aan het verloop van de bevalling. Het instinct en de mening van moeder moeten meer op de voorgrond.

Gebaseerd op mijn veldwerk lijkt de kennis die een vrouw over haar eigen lichaam heeft ondergeschikt aan de medische kennis van verloskundigen en gynaecologen. Het is wel zo dat er op ideologisch niveau geluisterd wordt naar de (aanstaande) moeder. Vooral wanneer een zwangere aangeeft de situatie niet te vertrouwen is dat reden voor verloskundigen en gynaecologen om onderzoek te doen naar mogelijke complicaties. Maar zoals uit mijn observaties blijkt, is het lang niet altijd zo dat de kennis die een barende vrouw heeft over haar eigen lichaam en baby enige vorm van gezag heeft.