• No results found

7. Intuïtie; 'Pluis' of 'Niet-pluis'?

7.3 Vragenlijsten & Verantwoording van de gestelde vragen

7.3.1 CATPCA Analyse (2 e niveau)

Rew (2000) heeft gebruik gemaakt van een eendimensionale Principale Component Analyse (PCA) om de zeven stellingen te ordenen. Dat is een wiskundige procedure (uitgevoerd via software) die mogelijk correlerende variabelen omzet in een reeks waardes (‘loadings’) die

principale componenten worden genoemd. De resultaten geeft zij weer middels ‘factor 1 loadings’

van de zeven stellingen. Ik heb een twee dimensionale Categorische Principale Component Analyse (CATPCA) uitgevoerd in SPSS 17.0 waarbij de zeven stellingen van Rew zijn voorgelegd aan vijftien informanten. Het verzoek aan de respondenten was om op een vijf-punts schaal, per stelling, de mate aan te geven waarin zij het eens zijn. Met behulp van de CATPCA worden de vijftien informanten en de zeven stellingen in dezelfde ruimte afgebeeld. De 'Component Loadings' van de stellingen in twee dimensies zijn vergelijkbaar met Rew's ‘factor 1 loadings'. De twee dimensies van mijn analyse verklaren in totaal tachtig procent van de variantie in mijn data. De ladingen van Rew (2000) en mijzelf heb ik in een tabel samengevoegd om de verbanden te analyseren. Hieronder is deze tabel weergegeven.

Rew’s stellingen Rew’s PCA ‘Factor 1 Loadings’ Van Gool’s CATPCA ‘Component Loadings’ Dim. 1 Dim. 2 1. Ineens weten 0.721 0.88 7 - 0.322 2. Plotseling inzicht 0.724 0.59 9 - 0.662 3. Onmiddellijk begrijpen 0.837 0.65 7 0.70 7 4. Weten wat er gaat gebeuren 0.879 0.86

5 0.23 6 5. Besluit overkomt me 0.846 0.41 7 - 0.700 6. Weten over patient 0.759 0.56

5 0.77 0 7. Actie om complicatie te voorkomen 0.734 0.74 8 - 0.175 Tabel 2: Vergelijking ‘factor loadings’ Rew en Van Gool

Rew (2000) maakte een eendimensionale schaling die op een schaal loopt van links naar rechts, maar heeft de schaal niet verder benoemd. Deze eerste dimensie is in mijn eigen oplossing de belangrijkste en daarom vergelijk ik deze met de resultaten van Rew (2000). Als ik haar ‘factor 1 loadings’ van hoog naar laag ga ordenen krijg ik de stellingen in de volgorde: 1 2 7 6 3 5 4. Mijn eigen schaal (in de eerste dimensie) loopt van links naar rechts als volgt: 5 6 2 3 7 4 1. Het eerste dat opvalt is de grotere mate van spreiding over de schaal bij mijn groep. Wat ook direct opvalt is dat stelling één bij Rew (2000). het meeste links staat en bij mijn onderzoek het meest rechts. Het omgekeerde geldt voor stelling vijf die bij Rew in verhouding ver naar links staat en bij mijn onderzoek ver naar rechts. Stelling vier en zeven liggen bijna gelijk bij beide onderzoeken: vier ligt bij Rew op 0.897 en bij mij op 0.865, stelling zeven ligt bij Rew (2000). op 0.734 en bij mij op 0.748.

Wanneer ik de schaal wel benoem en kijk naar de volgorde van Rew’s stellingen zie ik twee groepen; links (1 2 7) en rechts (3 5 4). De groep links meet vooral handelingen (weten wat te doen, besluiten nemen, actie ondernemen). De groep rechts meet de situatie waarin intuïtie zich aandient (onmiddellijk begrijpen wat te doen, het gevoel hebben te weten wat er gaat gebeuren en momenten dat een besluit je overkomt). Dit zegt over de erkenning van intuïtie dat met name het spontane karakter waarin intuïtieve kennis zich aandient relevant is. De resultaten van de analyse van Rew (2000). loopt van ‘doen’ naar ‘plotseling weten’. De schaal met mijn resultaten kan ik verdelen in de groepen (5) (6 2) (3 7) en (4 1); de groepering is meer paarsgewijs. Mijn analyse in de eerste dimensie loopt vanaf de linkergroep ‘besluiten nemen’ (zonder concrete data, besluit overkomt me en besluiten op basis van plotseling inzicht) naar ‘momenten waarop gevoel iets weet’ (momenten dat ik ineens weet en momenten dat ik het gevoel heb te weten). Deze analyse geef ik hieronder schematisch weer:

Links op de schaal Rechts op de schaal

Rew Doen Plotseling weten

Van Gool Besluiten Gevoel is weten

Deze weergave is een indicatie dat een mogelijke voorzichtige conclusie kan zijn dat het onderzoek van Rew (2000). laat zien dat intuïtie een tegenstelling tussen doen (handelen) en

plotseling weten laat zien, terwijl mijn onderzoek een tegenstelling tusse

en gevoel als vorm van kennis, laat zien. Ten slotte is er nog stelling zeven: ‘Soms onderneem ik actie op iets dat ik ineens weet, om een complicatie te voorkomen, zelfs als ik de reden niet uit kan leggen,’ die op beide schalen op na

van de stelling: ‘een complicatie’ de reden dat de stelling in beide onderzoeken nagenoeg op dezelfde positie ligt. Respondenten gaven in de open vragen namelijk aan dat intuïtie vooral een rol speelt in situaties van angst en onzekerheid, dus misschien juist bij een complicatie.

De CATPCA levert ook plots van de Component ladingen in twee dimensie van ‘object points’ van de vijftien informanten (

betreft heb ik de gegevens niet in één dimensie gedwongen maar in twee dimensies bekeken. Het resultaat is een paarsgewijze verdeling van de stellingen, die enigszins lijkt te verschillen met de uitkomst van Rew. Wellicht houdt dit verband me

Desalniettemin is er een tendens waarneembaar.

Figuur 3: component ladingen in twee dimensies bij de stellingen van Rew

De hoek tussen de vectoren van de component ladingen geeft de mate aan waarin stellingen correleren (hetzelfde meten). Er zijn duidelijk drie paren te herkennen; stellingen zes en drie liggen bij elkaar; ‘ineens weten zonder bewijs’ en ‘onmiddellijk begrij

over ‘een patiënt.’ Stelling vier ‘het gevoel hebben te weten’ ligt alleen. Het volgende paar bestaat uit de stellingen zeven en één; ‘actie ondernemen op iets dat ik ineens weet’ en ‘ineens weten wat te doen, zonder te weten waar

plotseling weten laat zien, terwijl mijn onderzoek een tegenstelling tussen beslissingen nemen en gevoel als vorm van kennis, laat zien. Ten slotte is er nog stelling zeven: ‘Soms onderneem ik actie op iets dat ik ineens weet, om een complicatie te voorkomen, zelfs als ik de reden niet uit kan leggen,’ die op beide schalen op nagenoeg dezelfde positie ligt. Wellicht is de concreetheid van de stelling: ‘een complicatie’ de reden dat de stelling in beide onderzoeken nagenoeg op dezelfde positie ligt. Respondenten gaven in de open vragen namelijk aan dat intuïtie vooral een

lt in situaties van angst en onzekerheid, dus misschien juist bij een complicatie. De CATPCA levert ook plots van de Component ladingen in twee dimensies

‘object points’ van de vijftien informanten (fig. 4). Omdat het een explorer

heb ik de gegevens niet in één dimensie gedwongen maar in twee dimensies bekeken. Het resultaat is een paarsgewijze verdeling van de stellingen, die enigszins lijkt te verschillen met de uitkomst van Rew. Wellicht houdt dit verband met mijn kleine aantal respondenten. Desalniettemin is er een tendens waarneembaar.

Figuur 3: component ladingen in twee dimensies bij de stellingen van Rew

De hoek tussen de vectoren van de component ladingen geeft de mate aan waarin stellingen correleren (hetzelfde meten). Er zijn duidelijk drie paren te herkennen; stellingen zes en drie liggen bij elkaar; ‘ineens weten zonder bewijs’ en ‘onmiddellijk begrijpen’, beide stelling gaan over ‘een patiënt.’ Stelling vier ‘het gevoel hebben te weten’ ligt alleen. Het volgende paar bestaat uit de stellingen zeven en één; ‘actie ondernemen op iets dat ik ineens weet’ en ‘ineens weten wat te doen, zonder te weten waarom’, beide stellingen gaan over het ondernemen van n beslissingen nemen en gevoel als vorm van kennis, laat zien. Ten slotte is er nog stelling zeven: ‘Soms onderneem ik actie op iets dat ik ineens weet, om een complicatie te voorkomen, zelfs als ik de reden niet uit genoeg dezelfde positie ligt. Wellicht is de concreetheid van de stelling: ‘een complicatie’ de reden dat de stelling in beide onderzoeken nagenoeg op dezelfde positie ligt. Respondenten gaven in de open vragen namelijk aan dat intuïtie vooral een

lt in situaties van angst en onzekerheid, dus misschien juist bij een complicatie.

s (fig. 3) en een plot ig. 4). Omdat het een explorerend onderzoek heb ik de gegevens niet in één dimensie gedwongen maar in twee dimensies bekeken. Het resultaat is een paarsgewijze verdeling van de stellingen, die enigszins lijkt te verschillen t mijn kleine aantal respondenten.

Figuur 3: component ladingen in twee dimensies bij de stellingen van Rew

De hoek tussen de vectoren van de component ladingen geeft de mate aan waarin stellingen correleren (hetzelfde meten). Er zijn duidelijk drie paren te herkennen; stellingen zes en drie pen’, beide stelling gaan over ‘een patiënt.’ Stelling vier ‘het gevoel hebben te weten’ ligt alleen. Het volgende paar bestaat uit de stellingen zeven en één; ‘actie ondernemen op iets dat ik ineens weet’ en ‘ineens om’, beide stellingen gaan over het ondernemen van

actie (iets doen). Tenslotte bestaat het derde paar uit de stellingen twee en vijf: ‘besluiten op basis van plotseling inzicht’ en ‘momenten dat een besluit me overkomt’, beide stellingen over iets ‘besluiten’. De eerste (6 en 3) en laatste (2 en 5) groep liggen in een hoek van bijna negentig graden met elkaar en correleren dus niet.

Groep 1 (6 en 3) Groep 2 (7 en 1) Groep 3 (2 en 5)

Tabel 3: benoemen van de schaling

Er is aantoonbaar geen verband tussen ‘het nemen van besluiten’ (in de meting naar de mate van het erkennen van het gebruik van intuïtie) en het ‘ineens weten zonder hier bewijs voor te kunnen leveren’ of met het ‘plotseling weten van iets’. Stelling vier;

gevoel heb te weten wat er met een patiënt gaat gebeuren, zonder dat ik uit kan leggen waarom’, is de enige stelling die gaat over iets dat in de toekomst zal gebeuren. Misschien verklaart dit waarom stelling vier helemaal apa

huidige situatie.

Uit het onderzoek van Rew

gebaseerd op het plotseling weten van iets, gerelateerd aan een voorafgaande ervaring en moeilijk uit te leggen. Tijdens mijn veldwerk en op basis van de open vragen die ik later in dit hoofdstuk behandel, blijkt een soort gelijke definitie van intuïtie; er zou

opgedane ervaring. Tot mijn verbazing bleek tijdens de CATPCA analyse echter dat ervaring geen enkel verband houdt met de rol die intuïtie speelt in de klinische besluit

Hieronder is het plot weergegeven van de verdeling van de erkenning van het gebruik van intuïtie gelabeld naar beroep en jaren ervaring. Op de afbeelding is te zien dat de informanten niet op systematische wijze zijn geordend. Ervaring en beroep k

houden geen verband met de mate waarin het gebruik van intuïtie erken

actie (iets doen). Tenslotte bestaat het derde paar uit de stellingen twee en vijf: ‘besluiten op basis van plotseling inzicht’ en ‘momenten dat een besluit me overkomt’, beide stellingen over iten’. De eerste (6 en 3) en laatste (2 en 5) groep liggen in een hoek van bijna negentig graden met elkaar en correleren dus niet.

‘ineens weten zonder bewijs’

‘onmiddellijk begrijpen’

‘actie ondernemen op iets dat ik ineens weet’

‘ineens weten, zonder te weten waarom’

‘besluiten op basis van plotseling inzicht’

‘momenten dat een besluit me overkomt’

Tabel 3: benoemen van de schaling

Er is aantoonbaar geen verband tussen ‘het nemen van besluiten’ (in de meting naar de mate van het erkennen van het gebruik van intuïtie) en het ‘ineens weten zonder hier bewijs voor te kunnen leveren’ of met het ‘plotseling weten van iets’. Stelling vier; ‘er zijn momenten dat ik het gevoel heb te weten wat er met een patiënt gaat gebeuren, zonder dat ik uit kan leggen waarom’, is de enige stelling die gaat over iets dat in de toekomst zal gebeuren. Misschien verklaart dit waarom stelling vier helemaal apart ligt van de andere stellingen, die allemaal refereren aan een (2000) bleek dat een intuïtief besluit volgens de respondenten is gebaseerd op het plotseling weten van iets, gerelateerd aan een voorafgaande ervaring en moeilijk uit te leggen. Tijdens mijn veldwerk en op basis van de open vragen die ik later in dit

behandel, blijkt een soort gelijke definitie van intuïtie; er zou een

opgedane ervaring. Tot mijn verbazing bleek tijdens de CATPCA analyse echter dat ervaring geen enkel verband houdt met de rol die intuïtie speelt in de klinische besluit

Hieronder is het plot weergegeven van de verdeling van de erkenning van het gebruik van intuïtie gelabeld naar beroep en jaren ervaring. Op de afbeelding is te zien dat de informanten niet op systematische wijze zijn geordend. Ervaring en beroep klonteren niet langs de as en houden geen verband met de mate waarin het gebruik van intuïtie erkend wordt.

actie (iets doen). Tenslotte bestaat het derde paar uit de stellingen twee en vijf: ‘besluiten op basis van plotseling inzicht’ en ‘momenten dat een besluit me overkomt’, beide stellingen over iten’. De eerste (6 en 3) en laatste (2 en 5) groep liggen in een hoek van bijna negentig

‘onmiddellijk begrijpen’

‘ineens weten, zonder te weten waarom’

‘momenten dat een besluit me overkomt’

Er is aantoonbaar geen verband tussen ‘het nemen van besluiten’ (in de meting naar de mate van het erkennen van het gebruik van intuïtie) en het ‘ineens weten zonder hier bewijs voor te ‘er zijn momenten dat ik het gevoel heb te weten wat er met een patiënt gaat gebeuren, zonder dat ik uit kan leggen waarom’, is de enige stelling die gaat over iets dat in de toekomst zal gebeuren. Misschien verklaart dit rt ligt van de andere stellingen, die allemaal refereren aan een bleek dat een intuïtief besluit volgens de respondenten is gebaseerd op het plotseling weten van iets, gerelateerd aan een voorafgaande ervaring en moeilijk uit te leggen. Tijdens mijn veldwerk en op basis van de open vragen die ik later in dit een verband zijn met opgedane ervaring. Tot mijn verbazing bleek tijdens de CATPCA analyse echter dat ervaring geen enkel verband houdt met de rol die intuïtie speelt in de klinische besluitvorming. Hieronder is het plot weergegeven van de verdeling van de erkenning van het gebruik van intuïtie gelabeld naar beroep en jaren ervaring. Op de afbeelding is te zien dat de informanten lonteren niet langs de as en

Figuur 4: Plot, verdeling van beroepen over intuïtie (Afkortingen: Gynaecoloog, ‘Gyn,’ Verloskundige, ‘Vlk’ en Verpleegkundige Obstetrie en Gynaecologie, ‘VO&G’)