• No results found

4. Rechtsvorming door de Hoge Raad

4.5 Rechtsvorming in de Kolom-beschikking

In de Kolom-beschikking heeft de Hoge Raad beslist dat werknemers bij een gedeeltelijke beëindiging van hun arbeidsovereenkomst recht hebben op een gedeeltelijke transitievergoeding. Deze beslissing wordt gemotiveerd met een beroep op het systeem van de wet. Daarnaast heeft de Hoge Raad precieze voorwaarden geformuleerd voor het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding. Het moet gaan om een substantiële arbeidsduurvermindering van minstens twintig procent en de arbeidsduurvermindering moet naar verwachting duurzaam zijn. Deze precisering breng de Hoge Raad aan ten behoeve van de hanteerbaarheid van het recht.

Door het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding te aanvaarden heeft de Hoge Raad aan rechtsvorming gedaan. De wijze waarop de Hoge Raad op dit punt invulling heeft gegeven aan zijn rechtsvormende taak sluit aan bij de methode van Quint/Te Poel.131 Er een aanvulling op de wettelijke regeling gemaakt door een oplossing te vinden die naar het oordeel van de Hoge Raad binnen het systeem van de wet past. Zoals ik in hoofdstuk 3 aangaf, acht ik dat een juist oordeel. Aangezien de gevolgen van een gehele beëindiging volgens het wettelijk stelsel van de transitievergoeding niet voor rekening van de werknemer komen, is niet te rechtvaardigen dat die gevolgen bij een gedeeltelijke beëindiging wel voor rekening van de werknemer behoren te komen. De wettelijke regeling van de transitievergoeding is van recente datum, maar de wetgever heeft dit probleem niet onder ogen gezien. Naar mijn mening is de Hoge Raad hier niet expliciet tegen de bedoeling van de wetgever ingegaan, maar heeft daar juist aansluiting bij gezocht. Dit onderwerp is niet dusdanig politiek gevoelig dat de Hoge Raad zich van dit oordeel had behoren te onthouden. Evenmin acht ik de gevolgen niet te overzien.132 Weliswaar zijn in de literatuur veel vervolgvragen opgeworpen, maar de gevolgen lijken mij goed te overzien gelet op het reeds geldende recht op een volledige transitievergoeding bij

131 HR 30 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AI600, NJ 1959/458, m.nt. D.J. Veegens

(Quint/Te Poel).

132 Dat ik meen dat de gevolgen te overzien zijn wil niet zeggen dat die gevolgen gering zijn.

Voor werknemers en werkgevers die met deeltijdontslag te maken hebben zijn de gevolgen van groot belang.

ontslag. Bovendien is het inherent aan (rechterlijke) rechtsvorming dat een leerstuk vragen oproept en verfijning behoeft.133

Hoewel ik meen dat de grenzen van de rechtsvormende taak hier niet zijn overschreden vind ik dat de Hoge Raad zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechter is niet democratisch gelegitimeerd. Op het moment dat aan rechtsvorming wordt gedaan berust de legitimatie dus ergens anders op. Die legitimatie is naar mijn mening mede gelegen in een gedegen motivering. Dat is van groot belang op het moment dat de rechter een autonome rol inneemt, omdat dan voor een oplossing wordt gekozen die niet vanzelfsprekend is en daarom toelichting behoeft.

Het preciseren van de voorwaarden voor het recht op een gedeeltelijke vergoeding gaat nog een stap verder. De door de Hoge Raad aangebrachte verduidelijking van een structurele vermindering in arbeidsduur lijkt mij weinig problematisch. Er moet sprake zijn van daadwerkelijke gedeeltelijke beëindiging, anders behoeft de werknemer geen compensatie voor de beëindiging, noch ondersteuning in het zoeken naar vervangende arbeid. De wijze waarop de Hoge Raad het begrip substantiële vermindering van de arbeidsduur verduidelijkt vind ik echter niet meer passen binnen de grenzen van zijn rechtsvormende taak.

De Hoge Raad roept de grens van twintig procent in het leven in het belang van de hanteerbaarheid van het recht. De hanteerbaarheid van het recht is een reden om over te gaan tot verduidelijking, maar verklaart op geen enkele wijze de keuze die hier wordt gemaakt om die grens op twintig procent te stellen. Het maken van een dergelijke keuze ligt misschien niet zozeer politiek gevoelig, doch het betreft hier wel een beleidskeuze. Er is weinig terug te zien van de gewenste staatsrechtelijke terughoudendheid waar de Hoge Raad in het arrest Arbeidskostenforfait nog van repte. Opmerkelijk in dit kader is ook het recente oordeel in Allianz Benelux. Daarin overweegt de Hoge Raad dat het verhogen van de wettelijke aansprakelijkheidslimiet zijn rechtsvormende taak te boven gaat, omdat geen objectieve factoren voorhanden zijn waar aansluiting bij kan worden gezocht. In de Kolom-beschikking worden geen objectieve factoren naar voren gebracht op basis waarvan de Hoge Raad voor een minimum van twintig procent heeft gekozen. Dit onderdeel van de beslissing krijgt daardoor een willekeurig karakter. De grenzen aan de rechtsvormende taak die de

Hoge Raad zelf heeft geformuleerd worden hier onmiskenbaar overschreden. Dat de motivering ook op dit punt te wensen over laat, doet bovendien af aan de legitimiteit van het oordeel. Dit wringt bij het stellen van de twintig-procentnorm nog meer dan bij het aanvaarden van het recht op de gedeeltelijke transitievergoeding, omdat hier een beleidskeuze wordt gemaakt die niet uit het systeem van de wet volgt.

4.6 Deelconclusie

De afbakening tussen wetgever en rechter volgens de traditionele trias politica wordt thans niet meer zo strikt geïnterpreteerd. Het primaat van rechtsvorming berust bij de wetgever, maar in de moderne Nederlandse rechtsstaat is ook voor de rechter een rol weggelegd op dat gebied. De bevoegdheid om bij te dragen aan de rechtsontwikkeling volgt uit artikel 81 RO. De meningen verschillen of daaruit ook de bevoegdheid volgt om aan autonome rechtsvorming te doen, maar vast staat dát de rechter aan rechtsvorming doet. De wet stelt weinig expliciete beperkingen aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. Het is dan ook het rechtscollege zelf dat de grenzen van zijn eigen bevoegdheid stelt. De mate waarin autonoom aan rechtsvorming wordt gedaan verschilt per geval, maar de Hoge Raad heeft zeker oog voor zijn staatsrechtelijke rol ten opzichte van de wetgever. Soms neemt hij een stap terug onder verwijzing naar de gewenste staatsrechtelijke terughoudendheid. In andere gevallen balanceert hij op de grenzen van zijn rechtsvormende taak. Dat de Hoge Raad zelf de grenzen stelt, betekent niet dat die grenzen niet overschreden kunnen worden. Een rechter kan dwalen, ook ten aanzien van zijn eigen rechtsvormende taak.

In de Kolom-beschikking heeft de Hoge Raad zeer ruim invulling gegeven aan zijn rechtsvormende taak. De aanvaarding van het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding past binnen de grenzen van die taak. Die oplossing is namelijk gevonden in het systeem van de wet. De grenzen die de Hoge Raad zelf in eerdere rechtspraak heeft gesteld zijn in deze beschikking echter overschreden op het punt dat hij overgaat tot formulering van een norm zonder wettelijke-, noch enige andere grondslag. De motivering waarmee het oordeel gelegitimeerd had kunnen worden is gebrekkig. Daardoor ondermijnt de Hoge Raad het gezag van zijn eigen beslissing. De twintig-procentnorm die de Hoge Raad in het leven heeft geroepen komt mij

willekeurig voor; naar mijn mening een van de ergste verwijten dat een rechterlijk oordeel kan treffen.