• No results found

De Hoge Raad heeft in de baanbrekende Kolom-beschikking aanvaard dat werknemers onder omstandigheden aanspraak kunnen maken op een gedeeltelijke transitievergoeding bij deeltijdontslag. In de voorgaande hoofdstukken is de juridische grondslag van de gedeeltelijke transitievergoeding onderzocht. Dat de verschillende varianten van deeltijdontslag allemaal aanspraak kunnen geven op een gedeeltelijke transitievergoeding volgt allerminst eenduidig uit de wet. De Hoge Raad heeft het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding aanvaard op grond van het wettelijk stelsel. Daarnaast zijn onder het mom van de hanteerbaarheid van het recht voorwaarden voor de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding geformuleerd. Het moet gaan om een substantiële arbeidsduurvermindering van minstens twintig procent en de arbeidsduurvermindering moet naar redelijke verwachting duurzaam zijn. Onduidelijk blijft waarom is gekozen voor die twintig-procentnorm. De beslissing is daardoor niet alleen in arbeidsrechtelijke zin van betekenis. Het is ook de vraag of de Hoge Raad vanuit staatsrechtelijk perspectief bevoegd is om zelfstandig te kiezen voor het formuleren van een dergelijke norm.

Wanneer bezwaren worden geuit tegen de mate waarin de Hoge Raad aan autonome rechtsvorming doet, wordt vaak teruggegrepen op het argument van de trias politica. De zeer beperkte rol die volgens de klassieke trias politica voor de rechter is weggelegd op het terrein van rechtsvorming, wordt in de moderne rechtsstaat een stuk ruimer opgevat. De bevoegdheid om aan rechtsvorming te doen kan worden afgeleid uit artikel 81 RO. De grenzen aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad volgen echter niet uit de wet. Het is dan ook het rechtscollege zelf dat de grenzen van zijn eigen bevoegdheid afbakent. De grenzen van die bevoegdheid worden bijvoorbeeld bereikt als een beleidskeuze of politieke keuze gemaakt dient te worden. Dat de Hoge Raad zelf de grenzen stelt, betekent niet dat die grenzen niet overschreden kunnen worden. Ook ten aanzien van zijn eigen rechtsvormende taak kan de rechter dwalen.

In de Kolom-beschikking heeft de Hoge Raad zijn rechtsvormende taak zeer ruim opgevat. Met de aanvaarding van het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding zijn de grenzen van die taak nog niet overschreden. Die oplossing is namelijk gevonden in het systeem van de wet. Op het moment dat de Hoge Raad overgaat tot het formuleren van een norm zonder wettelijke-, of enige andere

grondslag, zoals de voorwaarden in de Kolom-beschikking, worden de grenzen die het rechtscollege zelf in eerdere rechtspraak heeft gesteld echter overschreden.

Vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt acht ik de Kolom-beschikking rechtvaardig. Werknemers verliezen nu niet hun ‘opgebouwde’ aanspraak op een transitievergoeding als ze, om wat voor reden dan ook, gedwongen worden minder te gaan werken. Ook worden de nadelige gevolgen van het deeltijdontslag nu op gelijke wijze gecompenseerd als voor werknemers die geheel worden ontslagen. Ondanks de rechtvaardige uitkomst heb ik bezwaren tegen de beslissing geuit ten aanzien van de wijze waarop de Hoge Raad tot dit oordeel is gekomen.

Naar mijn mening hangt de aanvaardbaarheid van een beslissing niet (enkel) af van de vraag of de uitkomst in concrete gevallen rechtvaardig is. De Hoge Raad behoort de grenzen van zijn rechtsvormende taak in ogenschouw te nemen. Indien ik bezwaren heb tegen de inhoudelijke uitkomst van een beslissing, ligt de sleutel van de aanvaardbaarheid in de juridische grondslag en de motivering. Wanneer een beslissing juridisch juist is en voorzien van een deugdelijke motivering zal de beslissing aanvaardbaar zijn, ongeacht of ik het eens ben met de uitkomst in concreto. In de Kolom-beschikking is het tegenovergestelde aan de hand. De beslissing mist deels een juridische grondslag en is onvoldoende gemotiveerd, maar de uitkomst acht ik rechtvaardig. Rechtvaardigheid is mijns inziens echter niet voldoende om deze beslissing te legitimeren. Ook de rechtszekerheid is een belangrijk uitgangspunt in het recht. Door de grenzen van zijn rechtsvormende taak uit het oog te verliezen ondermijnt de Hoge Raad het gezag van de Kolom-beschikking, hij valt in het zwaard van zijn eigen dynamiek.134 Het is aan de wetgever de Hoge Raad terug te fluiten door zelf voorwaarden te stellen voor het recht op de gedeeltelijke transitievergoeding. Aan de Hoge Raad nu de opdracht om de grenzen van diens rechtsvormende taak te herijken.

Bronvermelding

Literatuur

C.S.M. Allegra, Deeltijdontslag en transitievergoeding: is bij deeltijdontslag de gehele transitievergoeding verschuldigd?, AR 2016/13.

G. van Amstel, Partiële ontbinding van de arbeidsovereenkomst, AR 1995/54.

B. Barentsen & S.F. Sagel, Kroniek van het sociaal recht, NJB 2018/1876.

D.J. Buijs, Transitievergoeding bij deeltijdontslag: een jurisprudentiële regel, TRA 2018/110.

P. De Casparis, Flexibele Arbeidsrelaties, C.40.8.2, Deventer: Wolters Kluwer 2018.

C.E. Drion, Rechtsvinding bij de Hoge Raad, NJB 2017/2276.

R.A.A. Duk, De Hoge Raad en rechtsvorming in het arbeidsrecht, ArA 2002/3.

R.A.A. Duk, De Hoge Raad en rechtsvinding in het arbeidsrecht, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2013.

R. de Graaff, Zestig jaar Quint/Te Poel: ruimte voor rechterlijke rechtsvorming in het verbintenissenrecht, NTBR 2019/2.

J.J. Groen, Gedeeltelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, art. 1639w BW verder in het moeras?, Prg. 1989, p. 513-516.

K. Hakvoort, De gedeeltelijke transitievergoeding volgens de Hoge Raad, AR 2018/51.

C.J.H. Jansen & C.J. Loonstra, Grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter in het privaatrecht en het arbeidsrecht, ArA 2012/11.

W.M.T. Keukens & M.C.A. van den Nieuwenhuizen, Raad en daad, Over de

rechtsvormende taak van de Hoge Raad, Nijmegen: Ars Aequi 2008.

E. Korthals Altes & H.A. Groen, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Procesrecht. 7. Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Wolters Kluwer 2015.

P. Kruit, Recht of rechtvaardigheid: over de pro rato transitievergoeding bij ‘deeltijdontslag’, AR Updates 2018/516.

C.J. Loonstra, Partiële opzegging en partiële ontbinding van de arbeidsovereenkomst, NJB 1995, p. 204-210.

R.L.J. Van der Meer, Partiële ontbinding van de arbeidsovereenkomst, AR 1995/73.

S.K. Martens, De grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter, NJB 2000/14.

D. Pinedo & V. Bij de Vaate, De pro rato transitievergoeding bij gedeeltelijk ontslag: de Hoge Raad gaat ‘off-road’, TvO 2019/1.

P. Scholten, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel*, Zwolle: Tjeenk Willink 1974 (derde druk).

M.V. Ulrici, De partiële ontbinding van de arbeidsovereenkomst, AR 1994/28.

J.B.M. Vranken, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel**, Deventer: Kluwer 1995.

J.B.M. Vranken, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel***, Deventer: Kluwer 2005.

G.J. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, Zwolle: Tjeenk Willink 1988 (derde herziene druk).

D.J.B. De Wolff, Hoge Raad legitimeert wijzigingsontslag, AR 2011/14.

D.J.B. de Wolff & E. Verhulp (red.), Flexibele arbeidsrelaties (Monografieën Sociaal Recht nr. 25), Deventer: Wolters Kluwer 2017.

Jurisprudentie

Hoge Raad

HR 30 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AI600, NJ 1959/458, m.nt. D.J. Veegens (Quint/Te Poel).

HR 12-10-1984, ECLI:NL:PHR:1984:AG4874, NJ 1985/230 m.nt. W.C.L. van der Grinten.

HR 30 mei 1986, NJ 1986/688, m.nt. PAS.

HR 12-05-1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA2756, NJ 2000/170, m.nt. A.R. Bloembergen (Arbeidskostenforfait).

HR 17 December 2008, JAR 2009/15 (Maatzorg De Werven/Van der Graaf).

HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2419, NJ 2012/494 m.nt. E. Verhulp (B/Woonzorg).

HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729, NJ 2018/376, m.nt. K.F. Haak (Allianz Benelux).

HR 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1617, AR-updates.nl 2018/1037 m.nt. J.P.M. van Zijl, JAR 2018/257 m.nt. J. Dop, JIN 2018/198 m.nt. D.P. van Straten, TRA 2018/110 m.nt. D.J. Buijs (Stichting Kolom).

Gerechtshof

Hof Amsterdam 7 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:752 (Kolom).

Rechtbank

Ktr. Wageningen 06-04-1988, ECLI:NL:KTGWAG:1988:AL1907

Ktr. Deventer 13-10-1988, ECLI:NL:KTGDEV:1988:AI8052

Ktr. Amsterdam 1 november 1993, JAR 1994/20.

Ktr. Utrecht 3 april 1995, JAR 1995/102.