• No results found

4. De rechtspositie van de zwangere vrouw

4.4 De verhouding tussen de beschermingsmaatregelen en de rechten van de vrouw

4.4.2 De rechten van de zwangere vrouw beperken de beschermingsmaatregelen

De rechten van de zwangere vrouw beperken andersom echter ook de bescherming die de maatregelen kunnen bieden aan het ongeboren kind. Bij een ondertoezichtstelling mag een schriftelijke aanwijzing niet in strijd zijn met de rechten van de zwangere vrouw.175 Een aanwijzing die bepaalt dat de zwangere vrouw tegen haar wil in een keizersnede of een medische behandeling moet ondergaan ten behoeve van haar ongeboren kind, vormt een inbreuk op haar recht op bescherming van de lichamelijke integriteit en is in strijd met artikel 7:450 BW.176 Het is de vraag of dit ook geldt voor een aanwijzing die inhoudt dat de vrouw een gynaecologische of een verloskundige controle moet ondergaan. Uit de

                                                                                                               

174 A.J.K. Hondius e.a., ‘Wet Bopz toegepast bij vroege zwangerschap van verslaafde’ NtvG 2012/156, p. 3.

175 Zie paragraaf 3.2.1.4.

176 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Prenatale kinderbescherming en de rol van

uitvoeringspraktijk blijkt dat dergelijke aanwijzingen wel eens worden gegeven, maar dat er nog niet een gerechtelijke procedure is gevoerd over de vraag of dit wel toelaatbaar is.177

De mogelijkheden van de GI om vervangende toestemming aan de kinderrechter te vragen voor een specifieke medische behandeling van het kind of om de kinderrechter te verzoeken om het gezag gedeeltelijk over te hevelen zodat de GI zelf toestemming kan geven voor een medische behandeling, worden ook beperkt door het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw. Het ongeboren kind bevindt zich nog in het lichaam van de vrouw, waardoor een medische behandeling van het kind automatisch een medische behandeling van de zwangere vrouw inhoudt. Hiervoor is toestemming van de zwangere vrouw nodig. Het is daarom niet mogelijk dat de rechter of de GI vervangende toestemming geeft voor een medisch noodzakelijke behandeling van het ongeboren kind tegen de wil van de vrouw in.178

De mogelijkheid om het ongeboren kind te beschermen via een gedwongen opname van de zwangere vrouw, wordt ook beperkt door haar recht op lichamelijke integriteit. Een dwangbehandeling is in beginsel niet mogelijk op grond van de Wet Bopz. Slechts onder bepaalde omstandigheden kan er een dwangbehandeling worden uitgevoerd.179 De Wet Bopz legitimeert echter de toepassing van somatische behandelingen niet. Een dwangbehandeling is in principe beperkt tot de toepassing van therapeutische middelen die de geestesstoornis behandelen. De behandeling op grond van de Wet Bopz heeft alleen maar betrekking op het zodanig verbeteren van de stoornis dat het gevaar wordt weggenomen.180 Het ondergaan van een medische behandeling om schade aan het ongeboren kind te voorkomen zal hier niet onder vallen en kan daarom niet op grond van Wet Bopz gedwongen worden uitgevoerd. Hiervoor gelden de regels van Boek 7, titel 7, afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 7:465 lid 6 BW is het mogelijk om een gedwongen medische behandeling uit te voeren, maar alleen indien dit noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de zwangere vrouw zelf te voorkomen. Er kan dus ook op grond van dit artikel geen gedwongen somatische behandeling ten behoeve van het ongeboren kind worden uitgevoerd.181

                                                                                                               

177 Mail van mw. mr. I.J.M. Schepens, advocaat Jeugdbescherming Gelderland, d.d. 16 juni 2017. Mw. Schepens heeft tijdens het landelijk overleg met juristen van andere GI’s deze kwestie besproken. 178 Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Prenatale kinderbescherming en de rol van

de overheid, Advies d.d. 15 juni 2015, p. 31.  

179 Zie paragraaf 3.3.1.5.

180 J. Legemaate, ‘De verhouding tussen de WGBO en de Wet Bopz’, TvGr 2004, afl. 7, p. 497. 181 Rb. ’s-Hertogenbosch 11 september 2000, BJ 2001/29, m.nt. de Roode.

4.5 Tussenbeschouwing

Op het moment dat bescherming wordt geboden aan het ongeboren kind, komen er een aantal belangrijke rechten van de zwangere vrouw in het geding, zoals het recht op zelfbeschikking en het recht op uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze geven de vrouw het recht om haar zwangerschap op eigen wijze in te vullen en zelf te bepalen hoe ze haar ongeboren kind wil verzorgen. Er kan alleen een inbreuk op deze rechten worden gemaakt indien de wet hiertoe een mogelijkheid biedt en voldaan is aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

De kinderbeschermingsmaatregelen en de gedwongen opname maken een inbreuk op de rechten van de zwangere vrouw. Deze inbreuk mag echter niet zo ver gaan dat er gehandeld wordt in strijd met haar recht op lichamelijke integriteit. Een zwangere vrouw mag niet via een schriftelijke aanwijzing van de GI of met vervangende toestemming van de rechter of de GI gedwongen worden om tegen haar wil in een medische behandeling te ondergaan ten behoeve van het ongeboren kind. Ook tijdens een gedwongen opname is het niet mogelijk om de vrouw tegen haar wil in een medische behandeling te laten ondergaan ten behoeve van haar ongeboren kind.

De mogelijkheden om het ongeboren kind te beschermen via een ondertoezichtstelling of via een gedwongen plaatsing van de zwangere vrouw in een psychiatrisch ziekenhuis worden dus in belangrijke mate beperkt door het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw. In dat opzicht weegt het recht op zelfbeschikking – in de zin van het recht om over het eigen lichaam te mogen beschikken - in Nederland zwaarder dan het recht op bescherming van het ongeboren kind.

Aangezien de wettelijke mogelijkheden om het ongeboren kind te beschermen worden begrensd door de rechten van de zwangere vrouw en door de - in het vorige hoofdstuk besproken - 24-wekengrens, rijst de vraag of er een wetsaanpassing nodig is voor een betere bescherming van het ongeboren kind. En zo ja, hoe zou deze wetsaanpassing er dan uit moeten zien? In het volgende hoofdstuk wordt daarom bekeken hoe het ongeboren kind in ons omringende landen wordt beschermd en of Nederland hier een voorbeeld aan zou kunnen nemen.

5. De bescherming van het ongeboren kind in het buitenland

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de rechtspositie van het ongeboren kind en de zwangere vrouw in een aantal ons omringende landen. Daarbij wordt onderzocht welke wettelijke maatregelen andere landen kennen om het ongeboren kind te beschermen indien de zwangere vrouw zijn belangen verwaarloost. In paragraaf 5.2 wordt gekeken naar het Duitse recht, in paragraaf 5.3 komt het recht van het Verenigd Koninkrijk aan de orde en tot slot wordt in paragraaf 5.4 het Belgische recht besproken. Aan de hand van deze rechtsvergelijkingen zal worden bekeken of Nederland aan deze landen een voorbeeld kan nemen voor een eventuele wetsaanpassing voor een betere bescherming van het ongeboren kind.