• No results found

4. De rechtspositie van de zwangere vrouw

5.2 Duitsland

5.2.1 De rechtspositie van het ongeboren kind en de zwangere vrouw

Artikel 1 lid 1 van het Grundsgesetz (GG) – de Duitse Grondwet – bepaalt dat de menselijke waardigheid onschendbaar is. De Staat heeft de plicht de menselijke waardigheid van ieder te respecteren en te beschermen. In artikel 2 lid 2 GG is neergelegd dat ieder het recht op leven en lichamelijke integriteit heeft. Deze rechten mogen alleen door de wet worden beperkt. De Duitse Grondwet bevat geen artikel waaruit blijkt of het ongeboren kind deze rechten toekomt. In de rechtspraak is echter duidelijk gemaakt dat dit wel zo is.

Uit de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht – het Duitse Constitutionele Hof – blijkt dat het leven al begint bij de bevruchting. Het embryo ontwikkelt zich volgens het Hof niet tot een mens, maar als een mens. Het ongeboren kind komt daarom het recht op leven en menselijke waardigheid toe.182 Het recht op leven van het ongeboren kind houdt niet alleen in dat de Staat zich moet onthouden van inbreuken op het recht op leven van het ongeboren kind, maar het recht bevat ook een positieve verplichting voor de Staat om het recht op leven van het ongeboren kind te beschermen.183 De positieve verplichting geldt ook tegenover de zwangere vrouw. Volgens het Hof weegt het recht op bescherming van het leven

                                                                                                               

182 J.A. Peters e.a., Het recht op leven in de Nederlandse Grondwet, een verkennend onderzoek, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009, p. 34; BVerfG (Duitsland) 28 mei 1993, 88, 203, par. D.1; BVerfG (Duitsland) 25 februari 1975, 39, 1, par. A.II.2.

183 BVerfG (Duitsland) 25 februari 1975, 39, 1, par. A.II.2; BVerfG (Duitsland) 28 mei 1993, 88, 203, par. D.1.

van het ongeboren kind gedurende de hele zwangerschap zwaarder dan het zelfbeschikkingsrecht van de zwangere vrouw.184

Het ongeboren kind kan volgens het Hof alleen maar beschermd worden indien de wetgever het de zwangere vrouw verbiedt om haar zwangerschap te beëindigen. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen de rechten van de zwangere vrouw rechtvaardigen dat de zwangerschap wordt beëindigd.185 Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien het leven of de gezondheid van de vrouw ernstig gevaar loopt als zij de zwangerschap moet uitdragen.186 Deze gedachtegang van het Hof is terug te vinden in het Strafgesetzbuch – het Duitse Wetboek van Strafrecht –, waarin het strafbaar is gesteld om een zwangerschap af te breken na de innesteling van de bevruchte eicel in de baarmoeder.187 Indien echter binnen twaalf weken op verzoek van de vrouw, na deskundig advies, een arts de zwangerschap afbreekt, is de zwangerschapsafbreking niet onrechtmatig.188 Ook kan de zwangerschap rechtmatig worden afgebroken indien er sprake is van een gevaar voor de gezondheid of het leven van de zwangere vrouw.189 Daarnaast kan een zwangerschap binnen 22 weken worden afgebroken indien de zwangere vrouw zich in een noodsituatie bevindt.190

5.2.2 Maatregelen ter bescherming van het ongeboren kind

5.2.2.1 Kinderbeschermingsmaatregelen

In artikel 6 GG staat dat ouders het recht en de plicht hebben op verzorging en opvoeding van hun kinderen. Dit is primair een taak van de ouders en de overheid waakt hierover.191 Als er bij het Jugendamt – de Duitse Raad voor de Kinderbescherming – serieuze aanwijzingen binnenkomen dat een kind in zijn welzijn wordt bedreigd, dan zal een aantal deskundigen een inschatting maken van het risico en bekijken welke stappen moeten worden ondernomen om het gevaar af te wenden. Als het bieden van steun geschikt is om het risico te voorkomen, dan

                                                                                                               

184 BVerfG (Duitsland) 25 februari 1975, 39, 1, par. A.II.2. 185 BVerfG (Duitsland) 28 mei 1993, 88, 203, par. D.2.

186 J.A. Peters e.a., Het recht op leven in de Nederlandse Grondwet, een verkennend onderzoek, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009, p. 38.

187 Artikel 218 Strafgesetzbuch. 188 Artikel 218a lid 1 Strafgesetzbuch. 189 Artikel 281a lid 2 Strafgesetzbuch. 190 Artikel 281a lid 4 Strafgesetzbuch. 191 Artikel 6 lid 2 GG.

zal deze steun aan de ouders worden geboden.192 Indien het Jugendamt dit noodzakelijk acht, dan kan het Duitse familiegerecht worden ingeschakeld.193

Artikel 1666 Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) – het Duitse Burgerlijk Wetboek – bepaalt welke maatregelen de familierechter kan nemen ter afwending van het gevaar, indien het lichamelijke, geestelijke of morele welzijn van het kind in gevaar wordt gebracht en de ouders niet bereid zijn of niet in staat zijn om het gevaar af te wenden.194 De rechter kan bevelen dat de ouders en/of het kind openbare hulp moeten accepteren, dat de leerplicht moet worden nagekomen, hij kan een contact- of gebiedsverbod opleggen, hij kan vervangende toestemming verlenen of hij kan het ouderlijk gezag gedeeltelijk of volledig beëindigen.195 Daarnaast kan de rechter het kind uithuisplaatsen indien het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.196 Deze maatregelen maken een inbreuk op de ouderlijke rechten en kunnen alleen maar worden opgelegd als er eerst met vrijwillige hulp geprobeerd is het gevaar af te wenden. Als dat niet lukt of als de ouders niet meewerken kan een maatregel worden genomen.197 Indien er sprake is van een acute noodsituatie en de uitspraak van de familierechter niet kan worden afgewacht, dan is het Jugendambt bevoegd om voor het kind zorg te dragen.198

De maatregelen die de rechter op grond van artikel 1666 BGB kan opleggen zijn met name van toepassing op het reeds geboren kind en worden dan ook niet over het ongeboren kind uitgesproken. In artikel 1774 BGB is echter een kinderbeschermingsmaatregel neergelegd die specifiek ziet op het ongeboren kind. Op grond van dit artikel kan de rechter ambtshalve een kind al voor de geboorte onder voogdij stellen, indien het aannemelijk is dat het kind gelijk bij de geboorte een voogd nodig heeft. De voogdij vangt wel pas aan bij de geboorte.

5.2.2.2 Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis

Naast de kinderbeschermingsmaatregelen kent het Duitse recht op grond van de Psychischkrankengesetz ook de mogelijkheid tot gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis indien een persoon een geestelijke stoornis heeft en een gevaar voor zichzelf of                                                                                                                

192 Artikel 8a lid 1 Sozialgesetzbuch VIII. 193 Artikel 8a lid 2 Sozialgesetzbuch VIII. 194 Artikel 1666 lid 1 BGB.

195 Artikel 1666 lid 3 sub 1-6 BGB. 196 Artikel 1666a BGB.

197 Fachverband Drogen und Rauschmittel, Positionspapier Drogen-Schwangerschaft-Kind, Hannover: Fachverband Drogen und Rauschmittel e.V. 2009, p. 9.

een ander vormt. Opname van een zwangere vrouw ten behoeve van het ongeboren kind is echter niet mogelijk omdat het kind niet als ‘een ander’ wordt beschouwd.199