• No results found

2.4 Het recht op een eerlijk proces

2.4.4 Overige eisen aan de behandeling van een zaak

2.4.4.4 Recht op bijstand

Artikel 18 lid 1 GW garandeert het recht op rechtsbijstand. Op grond van dit lid kan iedereen zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan. Hoewel de plaats in de Grondwet doet vermoeden dat het hier een sociaal grondrecht betreft is dat voor het eerste lid bepaald niet het geval.72 Beperkingen zijn mogelijk – vooral ten aanzien van de vraag door wie men zich mag laten bijstaan – maar uit de grondwetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat deze beperkingen niet van dien aard mogen zijn dat iemand feitelijk van dit recht wordt uitgesloten.73 Het recht op rechtsbijstand worden in het EVRM (art. 6 lid 3 onder c) en het IVBPR (art. 14 lid 3 onder b) alleen expliciet gegarandeerd ten aanzien van de strafrechtspleging. Het tweede lid van artikel 18 GW moet wel worden beschouwd als een sociaal grondrecht.74 Het bevat een opdracht aan de wetgever om regels te stellen omtrent gefinancierde rechtsbijstand. Het recht vloeit ook voort uit de verdragen. In artikel 47 Handvest grondrechten EU wordt gefinancierde rechtsbijstand geplaatst in de sleutel van de toegang tot de rechter door te stellen dat: “[r]echtsbijstand wordt verleend aan diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.” Het EVRM noemt de mogelijkheid van gefinancierde bijstand niet expliciet, maar in de jurisprudentie van het EHRM kunnen voorbeelden worden

71 EHRM, 15 februari 2015, zaaknr. 68416/01 (Steel & Morris v UK) 72 Zo ook Barkhuysen e.a. (2009), p. 14-15 en Fleminx (2013), par. 1. 73 Kamerstukken II 13873, 3, p. 8-9.

aangetroffen waarin uit het recht op feitelijke toegang tot de rechter een dergelijk recht wordt gedestilleerd.75

Als gezegd, het EHRM is in het verleden ook langs het beginsel van equality of

arms (weliswaar in uitzonderlijke gevallen) op een recht op gefinancierde

rechtsbijstand uitgekomen. In Steel & Morris – VK oordeelt het EHRM dat het beginsel van equality of arms in beginsel geen plicht tot het verlenen van kosteloze rechtsbijstand met zich brengt. In de specifieke omstandigheden van het geval stelde het Hof echter dat gefinancierde rechtsbijstand wel op zijn plaats was geweest, gezien de omvang en gecompliceerdheid en de vrijheid van meningsuiting die in de zaak centraal stond.76

In Nederland biedt de Wet op de rechtsbijstand de invulling van de in artikel 18 lid 2 GW gegeven wetgevingsopdracht. Deze wet voorziet in de instelling van de Raad voor de rechtsbijstand en bevat de regels omtrent de verlening van gefinancierde rechtsbijstand. Gelet op de kosten die gefinancierde rechtsbijstand met zich brengt, bestaat momenteel discussie over de vraag of het stelsel kan worden herzien.

2.4.4.5 Relevantie voor ADR?

De in de vorige subparagraaf behandelde beginselen zijn besproken tijdens de expertmeeting. Daarbij werd duidelijk dat openbaarheid voor de meeste vormen van ADR niet als een relevante waarborg werd beschouwd. Voor een deel werd zelfs het tegendeel betoogd. De vertrouwelijke setting waarbinnen partijen – vooral in het kader van mediation – werken aan de oplossing van hun geschil werd door de meeste deelnemers aan de expertmeeting als zodanig wezenlijk ervaren dat openbaarheid in veel gevallen niet alleen irrelevant, maar ook onwenselijk werd geacht. Dat laatste geldt ook bij arbitrage, waarvoor in veel gevallen – bijvoorbeeld in verband met bedrijfsbelangen – nu juist wordt gekozen vanwege het niet-openbare karakter ervan.

Ten aanzien van motivering werd aangegeven dat de noodzaak daarvan mede afhankelijk is van de rol van de ADR-aanbieder. Is deze een geschilbeslechter (bijvoorbeeld een arbiter of iemand die bindend advies geeft), dan ligt enige mate van motivering voor de hand. Vervult de ADR-aanbieder de rol van procesbegeleider, dan ligt het bepaald niet in de rede dat het op diens pad ligt om de door partijen bereikte uitkomst van een motivering te voorzien.

Geschiloplossing binnen redelijke termijn werd door vrijwel alle deelnemers aan de expertmeeting van belang geacht, zij het dat dit bij ADR thans – naar het oordeel

75 EHRM 9 oktober 1979, (Airey – Ierland), NJ 1980/376. Zie ook Redactioneel, “Goede gefinancierde rechtshulp: een noodzakelijke voorwaarde voor effectieve toegang tot de rechter en een eerlijk proces”, NJCM-Bulletin 2008, p. 1113-1115.

76T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, ‘Rechtsbescherming tegen de overheid en het EVRM’,

van de deelnemers – in de praktijk reeds betere resultaten oplevert van bij reguliere rechtspraak. Mede daarom werd behandeling binnen een redelijke termijn niet gezien als een beginsel dat in het verloop van dit onderzoek een prominente rol zou hoeven spelen. Tevens geldt hier, dat naarmate partijen meer zeggenschap hebben over het proces en de uitkomst van ADR – en die is bij mediation bij uitstek veel groter dan bij de beide andere vormen – het minder in de rede ligt dat anderen zich met de redelijkheid van de termijn die partijen zich gunnen om ‘eruit te komen’ zouden moeten bemoeien.

Het beginsel van equality of arms is op verschillende manieren in de discussie betrokken. Vrijwel alle deelnemers waren het erover eens dat de meer formele aspecten van equality of arms – hoor en wederhoor, het recht om (tijdig) elkaars stukken in te zien etc. – eveneens relevant zijn voor ADR. Daarnaast is de vraag aan de orde gekomen of in het kader van ADR niet ook een meer materiële invulling van equality of arms van belang is. Daarbij zou het gaan om een zekere mate van ongelijkheidscompensatie in die gevallen waarin één van beide partijen in een zodanig minder sterke uitgangspositie verkeert, dat de machtsverhouding tussen partijen in termen van middelen en vermogens sterk uit balans is. Deelnemers verschilden van opvatting over de mate waarin hier een rol voor de ADR-aanbieder is weggelegd. Wel werd aangegeven – zeker in de sessie die werd afgenomen met ADR-aanbieders zelf – dat hiermee in de praktijk wel degelijk rekening gehouden wordt.

Ten aanzien van het recht op bijstand (begrepen als het recht van partijen om zich te laten bijstaan door een ander dan de ADR-aanbieder zelf), ten slotte, werd aangegeven dat dit bij sommige vormen van ADR standaard geregeld is. Bij minder strak gereguleerde vormen van ADR werd dit vooral gezien als een onderwerp waarover partijen onderling overeenstemming dienden te bereiken. Financiering van deze vorm van bijstand was voor de meeste deelnemers aan de expertmeeting niet aan de orde.