• No results found

Rapportages en waarheidsvinding

48 5. Jeugdbescherming en jeugdreclassering

5.5 Rapportages en waarheidsvinding

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de wet bevordert dat

kinderbeschermingsmaatregelen worden uitgevoerd op basis van correcte en feitelijke informatie.

Ook de PVV-fractie wil weten of waarheidsvinding niet verplicht moet worden, ongeacht de vorm van jeugdzorg. De leden van de PVV-fractie vragen verder waarom een beslissing in de jeugdzorg

‘in principe’ feitelijk onderbouwd moet zijn. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil reageren op het artikel van M. van Zanten en A.F.M. Brenninkmeijer over waarheidsvinding in de jeugdbescherming (FJR, 2011/76) en in hoeverre deze werkwijze nu van voldoende wettelijke waarborgen is voorzien.

20 Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector.

63

De Jeugdwet ziet op het vereenvoudigen en efficiënter maken van het jeugdstelsel en niet op de feitelijke onderbouwing van rapportages in de jeugdbescherming.

De Kamer heeft de Kinderombudsman verzocht een onderzoek uit te voeren over dit punt. De regering ziet zijn bevindingen met interesse tegemoet en spreken graag naar aanleiding van dit rapport met uw Kamer over dit onderwerp. Vooruitlopend op deze discussie willen we in reactie op deze vragen het volgende melden. Het is uiteraard van belang dat rapporten van de raad voor de kinderbescherming en het AMHK zoveel mogelijk feitelijk onderbouwd worden. Deze rapporten kunnen de basis kunnen vormen voor ingrijpende maatregelen, zoals een

kinderbeschermingsmaatregel al dan niet met uithuisplaatsing. Het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming is dan ook gericht op het vinden en analyseren van concrete en feitelijke informatie. Ook voor het AMHK is het belangrijk dat de feiten kloppen en op waarheid gebaseerd zijn. Indien er concrete signalen zijn dat de jeugdige in onmiddellijk gevaar verkeert, is direct ingrijpen vereist. Op dat moment gaat de veiligheid van het kind voor en werken het AMK en de raad voor de kinderbescherming met de informatie die op dat moment bekend is.

In een artikel van M. van Zanten en A.F.M. Brenninkmeijer over waarheidsvinding in de

jeugdbescherming, geven de auteurs aan dat waarheidsvinding in de jeugdbescherming steeds moet berusten op een zorgvuldige afweging van twee belangen: enerzijds bescherming van jeugdigen en anderzijds het zorgvuldig omgaan met de relatie met zo mogelijk beide ouders. De regering onderschrijft dit. Evenals de auteurs vinden wij het van belang dat, binnen de

mogelijkheden, zoveel als mogelijk wordt gedaan om de waarheid te achterhalen wanneer de betreffende informatie doorslaggevend is bij het nemen van ingrijpende maatregelen. Het systeem is thans zodanig ingericht dat door verschillende partijen op verschillende momenten een oordeel wordt gevormd; het bevat derhalve adequate checks en balances.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken welke juridische

waarborgen momenteel voor ouders bestaan dat hun visie bij een beslissing over het opleggen of continueren van een maatregel van jeugdbescherming daadwerkelijk wordt meegewogen en dat kritische toetsing van rapportages van overheidsfunctionarissen en werknemers van gecertificeerde instellingen daadwerkelijk plaats vindt. Zij vragen een reactie op de knelpunten die door raadsheer Van Teeffelen zijn beschreven, en die door rechters met name worden ervaren wanneer

rapportages gebrekkig zijn (FJR, 2010, nr. 10, 248-249).

Een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming in verband met een mogelijke kinderbeschermingsmaatregel moet de situatie van het kind en zijn gezin duidelijk in kaart brengen. De raad voor de kinderbescherming voert daarom gesprekken met ouders, kinderen en anderen die bij het gezin betrokken zijn. Het onderzoek van de raad draait om de vraag wat het beste is voor het kind. Uiteraard stelt de raadsonderzoeker het gezin op de hoogte van het onderzoek.

De raadsonderzoeker stelt tijdens zijn onderzoek een rapport op. Hierin beschrijft hij de aanpak en het verloop van het onderzoek en geeft hij antwoord op de onderzoeksvragen. Ook de informatie die ouders en kind hebben gegeven over de genoemde onderwerpen uit het onderzoeksplan komen in het rapport. Daarnaast wordt de informatie opgenomen die anderen hebben verstrekt. Het rapport wordt meestal afgesloten met een advies. De raadsonderzoeker bespreekt zijn voorlopige rapport met het gezin en afhankelijk van de leeftijd ook met de kinderen. Onjuist weergegeven feiten kunnen gewijzigd worden. Andere opmerkingen worden als bijlage aan het rapport toegevoegd.

De gecertificeerde instelling (tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel Jeugdwet: bureau

jeugdzorg) voert de kinderbeschermingsmaatregel uit nadat de kinderrechter deze maatregel heeft uitgesproken. De gecertificeerde instelling doet ook een verzoek tot verlenging van de

ondertoezichtstelling en moet dit onderbouwen in zijn verzoekschrift. In een notitie die beoogt discussie te initiëren voor een studiedag van de Vereniging voor Familie- en Jeugdrecht noemt Van Teeffelen drie knelpunten die het Hof ’s-Hertogenbosch ervaart:

a. Na uithuisplaatsing van een kind is niet duidelijk welke inspanningen BJZ pleegt om de kinderen weer thuis te plaatsen;

b. De rapportage van BJZ is vaak lang en een zoekplaatje;

c. BJZ heeft moeite met verantwoording over de invulling van de maatregel jegens het hof.

64

Het normenkader stelt onder meer de eis dat de gezinsvoogdijwerker methodisch – en dus systematisch - werkt. Hierdoor zal de gezinsvoogdijwerker zich ook beter kunnen verantwoorden over de invulling van de maatregel. De afgelopen jaren is reeds hard gewerkt aan de training van de professionals in een methodiek (Deltamethode) en is een belangrijke slag gemaakt. Het methodisch werken moet door de gemeente en de gecertificeerde instellingenverder vorm worden gegeven. Verder zal de gezinsvoogdijwerker ook moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in het wetsvoorstel Professionalisering.

5.6 Verbetering kinderbeschermingsmaatregelen

De leden van de fractie van de VVD en de SP vragen of het wetsvoorstel voldoende is afgestemd met het Wetsvoorstel verbetering kinderbeschermingsmaatregelen. Ook willen de SP-leden weten waarom de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen nog steeds bij de Eerste Kamer ligt en de behandeling zo lang op zich laat wachten.

De Jeugdwet regelt de organisatie van de jeugdzorg inclusief de jeugdbescherming en het kwaliteitssysteem (kwaliteitseisen en toezicht). Het wetsvoorstel herziening

kinderbeschermingsmaatregelen moderniseert de kinderbeschermingsmaatregelen door de

gronden aan te passen en te zorgen dat een maatregel efficiënter kan worden uitgevoerd. De twee wetsvoorstellen vullen elkaar daarmee goed aan. Wel zal in de Invoeringswet Jeugdwet de

verwijzing naar de artikelen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek worden aangepast, omdat door het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen de nummering enigszins wordt gewijzigd. Ook vraagt het volgende nadere overdenking. Bij het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen is het amendement maatregel van opgroeiondersteuning

aanvaard.21 In de praktijk is er een ontwikkeling gaande, passend bij dit wetsvoorstel, waarbij door intensieve inzet in het vrijwillige kader een kinderbeschermingsmaatregel en daarmee onnodig zwaar ingrijpen in het gezinsleven zo veel mogelijk wordt voorkomen. De innovatieve

vliegwielprojecten zijn hier een mooi voorbeeld van. Het is daarmee de vraag welke meerwaarde de maatregel van opgroeiondersteuning nog heeft en of deze maatregel in werking moet treden mede gezien de kosten die hieraan verbonden zijn.

In de Jeugdwet wordt nu verwezen naar de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek zoals die nu van kracht zijn. Wij hechten ook belang aan de modernisering van de kinderbeschermingsmaatregelen die met het wetsvoorstel kinderbeschermingsmaatregelen worden voorgestaan. Binnen enkele weken zal de nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer worden gestuurd en kan het wetsvoorstel plenair worden behandeld.

21Gewijzigde motie-Voordewind/Ypma over de inwerkingtreding van artikel 262a van de Wet herziening maatregelen kinderbescherming (33400-XVI, 33400-VI, nr. 95, was nr. 39).

65