• No results found

140 13. Ontvangen reacties en adviezen

13.1 Gemeenten, cliënten en veldpartijen

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de consultatie is verwerkt in het wetsvoorstel? Welke voorstellen zijn overgenomen en welke niet? En welke redenen liggen aan die beslissing ten grondslag. De leden van SP-fractie vragen in dit verband een onderbouwde toelichting op de reactie van gemeenten die aangeven dat de consultatieversie van het wetsvoorstel onvoldoende sturingsmogelijkheden voor gemeenten bevat. De leden van SP-fractie vragen ook te reageren op de kritische punten van veldpartijen en van het Samenwerkend Toezicht Jeugd. De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op de reactie van het veld van jeugd-ggz op de

voorgenomen decentralisatie.

De regering is de organisaties van cliënten, gemeenten, professionals, jeugdhulpaanbieders en andere betrokkenen erkentelijk voor hun reactie op het conceptwetsvoorstel zoals dat medio juni 2012 in consultatie is gebracht. De belangrijkste aandachtspunten van de verschillende

organisaties zijn als volgt verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel:

a) Sturingsmogelijkheden gemeenten

De verantwoordelijkheid van gemeenten is in hoofdstuk 2 ten opzichte van de consultatieversie meer in resultaatstermen geformuleerd. Dit is in lijn met gemeentelijke beleidsvrijheid bij decentralisatie: het wetsvoorstel regelt zoveel mogelijk het ‘wat’ en het ‘hoe’ wordt zoveel overgelaten aan gemeenten en de uitvoering. Het voorliggende wetsvoorstel is in de loop van 2013 meermalen met de VNG besproken. De VNG is positief over de wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn doorgevoerd ten opzichte van de consultatieversie. Onder verwijzing naar het Regeerakkoord pleit de VNG voor voldoende beleidsruimte om de efficiencytaakstelling te kunnen halen en uit dien hoofde af te zien van extra eisen en nadere regels.

b) Landelijk kwaliteitsregime.

Mede naar aanleiding van reacties van cliëntenorganisaties én van jeugdhulpaanbieders is in het wetsvoorstel (anders dan de consultatieversie) één landelijk uniform kwaliteitsregime opgenomen, waarop landelijk toezicht plaatsvindt. De regering heeft daarbij een balans gezocht tussen landelijke waarborgen en gemeentelijke beleidsruimte. Verder zijn op grond van het ontvangen commentaar de bepalingen rond medezeggenschap en klachtrecht

aangescherpt. Ook de bepalingen rond pleegzorg zijn aangepast op grond van het ontvangen commentaar.

c) Landelijk toezicht

Het Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) vindt het in de consultatieversie voorgestelde toezichtsregime te complex en pleit voor landelijk toezicht om calamiteiten te voorkomen. Het in het wetsvoorstel voorgestelde landelijk kwaliteitsregime met daarin gekoppeld landelijk toezicht komt in belangrijke mate tegemoet aan de bezwaren van de STJ tegen de eerdere versie van het wetsvoorstel.

d) Decentralisatie jeugd-ggz

Koepel- en brancheorganisaties in de gezondheidszorg hebben in de consultatie hun bezwaren geuit tegen de voorgenomen decentralisatie van de jeugd-ggz naar gemeenten omdat hierdoor naar het oordeel van deze organisaties een ‘knip’ met de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen en de somatische gezondheidszorg ontstaat.

Met dit wetsvoorstel wordt alle jeugd-ggz tot 18 jaar uit zowel de AWBZ als de ZVW

gedecentraliseerd naar gemeenten om integrale hulp aan jeugdigen en hun ouders mogelijk te maken Dat is in lijn met het rapport van de parlementaire werkgroep en het Regeerakkoord.

Op grond van de ontvangen commentaren is het wetsvoorstel op een aantal punten aangevuld en verhelderd. Zo is aangepast dat de huisarts niet alleen meer naar de jeugd-ggz mag doorverwijzen, maar naar alle vormen van jeugdhulp; dat geldt ook voor de jeugdarts en de medisch specialist. De regering is zich bewust van de zorgen die bij genoemde organisaties leven. Rijk en VNG werken daarom samen met koepel- en brancheorganisaties aan een verantwoorde decentralisatie van de jeugd-ggz naar gemeenten. Zie verder de beantwoording in paragraaf 7.1 van deze nota.

141

Voor een verdere toelichting op de wijze waarop de resultaten van de consultatie zijn verwerkt, wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van de memorie van toelichting. Het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie over de preventieve rol van jeugdartsen is gegeven in paragraaf 4.5 van deze nota.

13.2 Adviezen Actal en Cbp

Verschillende fracties vragen om een toelichting op de regeldrukeffecten en om een reactie op het advies van Actal. De leden van de VVD-fractie vragen naar de berekening van de regeldrukeffecten en hoe de verhoging van regeldruk wordt voorkomen gezien de eisen ten aanzien van informatie- en verantwoordingsverplichtingen voor gemeenten? Hoe gaat de regering met het advies van Actal om tot één set van verantwoordingsinformatie met uniforme en heldere definities te komen, die zowel door het Rijk als door de lokale overheid moet worden gebruikt? Is het Rijk hierover in gesprek met de VNG en wat zijn de resultaten? De leden van de PvdA-fractie vragen of het, gezien het terugdringen van de administratieve lasten, nodig is om naast het wettelijk vastgelegde

jaardocument ook het in artikel 4.3.1 genoemde verslag over de kwaliteit van de jeugdhulp evenals de werking van cliëntenrechten vast te stellen. Hoe kunnen gemeenten sturen op een verlaging van de administratielast in de praktijk? Wordt er een nulmeting van de administratielast uitgevoerd in de praktijk en een monitor op de medewerkerstevredenheid uitgevoerd om dit monitoren? De leden van de SP-fractie vragen de regering te reageren op de alle genoemde kritische

aandachtspunten en problemen die Actal heeft geconstateerd en welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen. Tevens vragen de leden van de SP-fractie om een reactie op de alle genoemde kritische aandachtspunten en problemen die het Cbp heeft

geconstateerd en welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen.

Actal vindt dat het voorstel voor een nieuwe Jeugdwet de jongere en het gezin onvoldoende centraal zet en te veel is gericht op de uitvoerende instanties. Het doel van de Jeugdwet is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Door ontschotting van budgetten krijgen

gemeenten meer mogelijkheden voor betere samenwerking en innovaties in ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen. Zo krijgen gemeenten met de Jeugdwet de kans om het aantal hulpverleners rond gezinnen – en daarmee de ervaren regeldruk van gezinnen – sterk te

verminderen. Hierdoor hoeven jeugdigen en ouders niet aan verschillende hulpverleners telkens hetzelfde verhaal te vertellen en worden ze beter geholpen. De bepalingen in de Jeugdwet ten aanzien van gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar Actal op doelt zijn nodig en vormen ook de randvoorwaarden om het jeugdstelsel in het belang van jeugdigen en ouders beter te laten functioneren.

Aan de Jeugdwet is géén landelijke kwantitatieve doelstelling van vermindering regeldruk gekoppeld (zoals Actal adviseert), evenmin als aan de andere decentralisaties (decentralisatie AWBZ naar Wmo en de Participatiewet). Het is een kabinetsdoelstelling om de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals per 2017 structureel met 2,5 miljard te verlagen. Het uitgangspunt is dat de decentralisaties gepaard gaan met een beperking van de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals. Regeldruk wordt vooral ervaren door de manier waarop de regels worden uitgevoerd en vertaalt zich vaak in administratieve lasten. De inspanning van Rijk en gemeenten is er op gericht de regeldruk zoveel mogelijk te beperken, echter de exacte gevolgen voor de regeldruk van de wetsvoorstellen zijn mede afhankelijk van de gemeentelijke uitvoering.

Zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 dragen bij aan de vermindering van administratieve lasten.

142

Meer ruimte voor professionals en vermindering van regeldruk is expliciet een doel van de Jeugdwet (zie hoofdstuk 1 memorie van toelichting). Veel ervaren regeldruk van professionals hangt echter niet direct samen met rijksregels, maar met interne voorschriften van

jeugdhulpaanbieders. De afgelopen jaren zijn met het landelijk project RAP (regeldruk aanpak) mogelijkheden en best practices voor regeldrukvermindering in kaart gebracht. Het Rijk zal deze goede voorbeelden blijven verspreiden via de website voordejeugd.nl en via de

transformatieagenda die samen met de VNG in voorbereiding is.

Actal signaleert regeldrukeffecten door certificering. Doel van certificering is het behouden en het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en

jeugdreclassering. Gekozen is voor certificering vanwege de aard van de activiteit: het ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het kind en zijn gezin. Dit ingrijpen dient met waarborgen omkleed te zijn waarbij de kwaliteit geborgd is. Vertrekpunt voor certificering zijn de huidige

praktijknormen, wettelijke kwaliteitseisen en best practices, bijvoorbeeld onderdelen van de Deltamethode, het Handboek Jeugdreclassering, de erkenningscommissie gedragsinterventies, de erkenningcommissie van het Nji. Ook is er aandacht voor actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het kader van het professionaliseringstraject binnen de jeugdzorgsector en de branchecode seksueel misbruik. Voor veel huidige aanbieders van jeugdbescherming en -reclassering is een certificeringssysteem overigens geen nieuw instrument. Verschillende bureaus jeugdzorg zijn momenteel al in een ander kader vrijwillig gecertificeerd en kennen het werken met een certificeringssysteem.

Tevens signaleert Actal regeldrukeffecten door het gebruik van centrale kwaliteitsregisters. De Jeugdwet voorziet in een landelijk uniforme set van kwaliteitseisen voor de gehele jeugdhulp die de huidige sectorale kwaliteitswetgeving vervangt. Door bij de invulling van de kwaliteitseisen aan te sluiten bij de VWS-kwaliteitswetgeving wordt voorkomen dat aanbieders van ondersteuning, hulp of zorg aan jeugdigen en aan volwassenen te maken hebben met twee verschillende sets aan kwaliteitseisen (een voor jeugd en een voor volwassenen).

Actal wijst op een mogelijk risico van stapeling van Rijkstoezicht, door onder meer de certificering, de kwaliteitseisen, de landelijke inspecties en de verantwoording van beleidsinformatie. Deze elementen moeten echter niet afzonderlijk, maar juist in samenhang met elkaar bezien worden. Zo zal de certificering de taak van de landelijke inspecties verlichten en zal op de landelijk gestelde kwaliteitseisen uniform toezicht gehouden worden door samenwerkende landelijke inspecties.

Jeugdhulpaanbieders krijgen dus niet te maken met een combinatie van landelijk en gemeentelijk toezicht.

Er wordt op verschillende wijzen informatie bij gemeenten en jeugdhulpaanbieders uitgevraagd.

Voor beleidsinformatie wordt allereerst periodiek informatie bij de bron (jeugdhulpaanbieders) opgevraagd en naar gemeenten en rijk gedistribueerd. Dat is winst in vergelijking met de getrapte informatie-uitwisseling in het huidige systeem. Voor een beperkt deel van de jeugdhulp,

jeugdbescherming en jeugdreclassering, zal het ministerie van VenJ aanvullende beleidsinformatie uitvragen. Artikel 4.3.1 is afgeleid van de verslag- en openbaarmakingverplichtingen uit de Kwzi, de Wkcz en de Wmcz. Het in navolging van de zorg voor de sector jeugd- en opvoedhulp onlangs ingevoerde Jaardocument, bevat nu reeds vragen rond klachtrecht en medezeggenschap. Verder zal er informatie voor jeugdbescherming en jeugdreclassering worden uitgewisseld op operationeel niveau, zodat gemeenten tijdig in kennis wordt gesteld als een cliënt vanuit dit kader weer

terugstroomt naar de gemeente. Bij alle initiatieven wordt gepoogd zo weinig mogelijk informatie op te vragen en waar mogelijk, gegeven nut en noodzaak alsmede de privacyvereisten, data te hergebruiken. Voor beleidsinformatie wordt bovendien zo goed mogelijk aangesloten bij andere decentralisaties in het sociaal domein.

143

Gemeenten kunnen door onderling afspraken te maken over de bekostiging en verantwoording de administratieve lasten bij instellingen, die vaak voor meerdere regio’s werken, beperken. Met handreikingen vanuit het transitiebureau worden gemeenten daarbij ondersteund. Een

medewerkerstevredenheidsonderzoek is in het algemeen een nuttig instrument, maar wordt uit oogpunt van beperking regeldruk niet voorgeschreven.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie over de door het Cbp genoemde aandachtspunten en problemen, verwijst de regering kortheidshalve naar paragraaf 13.2.2 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waar uitvoerig is ingegaan op het advies van het Cbp en de wijze waarop met de aanbevelingen is omgegaan.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

drs. M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven