• No results found

Aan

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de heer A. Nuis

Postbus 25000 2700 1.Z Zoctermeer

Onderwerp

criteria RJ. Schimmelpennincklaan 3

Postbus 61243 2506 AE Den Haag Telefoon 070- 310 66 86 Telefax 070-36147 27

Zeer geachte Staatssecretaris, E-mailcuituur^cuiwur.ni

De commissie Wet Behoud Cultuurbezit van de Raad voor Cultuur is op i6 juli 1997 plenair bijeengeweest om in het kader van de evaluatie van de Wet tot behoud van cultuurbezit van gedachten te wisselen over de criteria van de wet.

Op I april j.1. heelt de commissie hierover verder gesproken. De uitkomsten van beide vergaderingen biedt de Raad u hierbij, zoals atgesproken, graag aan ten behoeve van de inmiddels door u ingestelde Adviescommissie WBC, die belast is met de evaluatie van de wet.

Datum

23 april 1998

Nummer

wbc-98.7435/1

Overweging voornf

Voorop moet worden gesteld dat de Raad er van uitgaat, dat bij elke concrete toepassing van de criteria van de Wet tot behoud van cultuurbezit, mede in verband met de verschillende implicaties die een aanwijzing kan hebben, de nodige terughoudendheid wordt betracht. Die terughoudendheid is geheel conlorm de oorspronkelijke doelstelling van de wet. Het gaat immers steeds om een afweging tussen maatschappelijke en particuliere belangen. De Raad zou het derhalve goed vinden, als bij de evaluatie wordt nagegaan of de wijze waarop de criteria in de loop der tijd zijn gehanteerd nog strookt met de destijds beoogde terughoudendheid.

Samenvatting en conclusie

Tijdens genoemde vergaderingen is met name ingegaan op de inhoudelijke hanteerbaarheid van de criteria, zoals die in het bij de wet gevoegde Besluit behoud cultuurbezit zijn geformuleerd.

In algemene zin kan worden geconstateerd is dat de deskundigen van de

commissie WBC, die in de praktijk het meest te maken hebben met de toepassing en interpretatie van de criteria, goed uit de voeten kunnen met de huidige critetia. De critetia sluiten goed op elkaar aan waardoor niet (te)veel zaken tussen wal en schip lijken te vallen. Er zijn echter twee uitzonderingen: waar het gaat om ensembles van roerend en onroerend erfgoed in situ bepleit de Raad een

toevoeging van dit begrip aan de criteria. De wet voorziet daar thans niet in.

Daarnaast werd ook geconstateerd dat de onheldere scheidslijn tussen wat tot het roerende en wat tot het onroerende erfgoed behoort nog steeds tot

onduidelijkheden leidt. Dit probleem verdient nadere bestudering.

Raad voor Cultuur

Beide punten zullen hierna verder worden uitgewerkt (zie patagraat 1-2).

Daarnaast plaatst de Raad nog een aantal opmerkingen, die hij u in het kader van de evaluatie graag in overweging geett (paragraaf 3-6).

1. Verzamelingen en ensembles

De belangrijkste conclusie van de besprekingen van de commissie over de criteria was, dat een uitbreiding van het begrip verzameling, zoals dat thans in het Besluit behoud cultuurbezit is geformuleerd, noodzakelijk is. Het begrip verzameling is te beperkt, in die zin dat er geen verband wordt gelegd met de plaats waar de verzameling zich bevindt en waarmee een sterke (historische ot materiële) relatie bestaat. Indien er in situ sprake is van een duidelijke eenheid tussen een roerend deel, de verzameling, en een onroerend deel, de verblijfplaats, zou gesproken moeten worden van een ensemble.

De Raad pleit er voor het begrip ensemble en het criterium ensemblewaarde toe te voegen aan het besluit. Door deze toe te voegen wordt naar zijn mening een verduidelijking en nuancering ten aanzien van het begrip ‘verzameling’

aangebracht en kan een lacune - vooral waar het betreft de relatie met de (oorspronkelijke) omgeving waar de verzameling zich bevindt - worden opgevuld.

In dit verband wijst de Raad ti nog eens op het advies van 2 november 1994 van de voormalige Raad voor het Cultuurbeheer, waarin uitvoerig op de definiëring van beide begrippen en de problematiek is ingegaan. Een standpuntbepaling van uw kant naar aanleiding van dit advies heeft, voor zover bij de Raad bekend, niet plaatsgevonden.

2. Roerend en onroerend

Al bij de totstandkoming van de wet is er volop discussie geweest over de niet altijd duidelijke scheidslijn tussen wat tot het roerende en wat tot het onroerende erfgoed behoort. De Raad constateert dat in een aantal gevallen nog steeds niet duidelijk is waarom bepaalde objecten beschermd worden op grond van de Monumentenwet en andere onder de Wet behoud cultuutbezit vallen. Dit leidt soms tot een overlap en soms tot lacunes in bescherming. Een punt van aandacht in dit verband is de hierboven bepleite eventuele toevoeging van het begrip ensemble(waarde) aan de criteria.

De Raad is van mening dat het goed is als in het kadet van de evaluatie de bescherming van het roerend en onroerend erfgoed nog eens grondig wordt bekeken. Over de juridische aspecten van deze kwestie is naar verluidt in opdracht van de Inspectie Cultuurbezit een rapport in voorbereiding. De Raad neemt aan dat dit rapport door de Adviescommissie in haar overwegingen wordt betrokken.

j. Presentatiewaarde

Een punt van discussie was voorts de vraag ol het criterium ‘presentatiewaarde’

(d.w.z. het object wordt dikwijls of langdurig getoond in rijdclijke opstellingen) misschien toegevoegd zou moeten worden aan de criteria. In aansluiting daarop is naar voren gebracht of de mate waarin een voorwerp een openbaar leven leidt en daardoor als het ware tot het publieke domein is gaan behoren - een criterium dat in Engeland wel bij de beoordeling wordt betrokken - ook met toegevoegd

Pagina 1 Nummer

wbc-98.7435/1

Raad voor Cultuur

zou moeten worden, De Raad acht dit een interessante invalshoek. Hij wil u in overweging geven de beperkte uitleg van het begrip symboolwaarde uit te breiden door het bovenstaande in de toelichting bij dit criterium op te nemen.

4. Reikwijdte van de wet en Europa

Een andere vraag die in de vergaderingen aan de orde kwam betrof de reikwijdte van de wet. Met andere woorden: hoe ‘nationaal’ moet met de wet moet worden omgegaan ?

De Wet tot behoud van cultuurbezit is indertijd ingesteld om er voor te zorgen dat voorwerpen van grote cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die aangemerkt kunnen worden als onvervangbaar en onmisbaar, behouden blijven voor het Nederlands cultuurbezit. Ook in de criteria komt de binding met Nederland sterk tot uiting. Bij de commissie kwam de vraag op hoe moet worden omgegaan met de toepassing van een dergelijke wet in een tijd van steeds

verdergaande Europese samenwerking en eenwording. Het behoud van waardevol cultuurbezit voor ons land is van groot belang, maar het is voor de Raad daarbij wel een punt van discussie of er, zo dat mogelijk zou zijn, bij eventuele vervreemding van op de lijst geplaatste voorwerpen, geen onderscheid zou moeten worden gemaakt in wat eventueel in Europa zou moeten blijven en wat niet.

In het kader van de evaluatie wil de Raad u derhalve in overweging geven te bekijken of de criteria in bovengenoemde zin aangepast zouden moeten worden, zodat ze in de toekomst wellicht meer in een Europees verband bekeken en gehanteerd kunnen worden.

Pagina

3

Nummer wbc-98.7435/1

ƒ. Bescherming van andere categorieën objecten

Naar aanleiding van en onder verwijzing naar zijn advies van 16 februari j.l.

inzake de voordracht tot plaatsing van drie sleepboten merkt de Raad op een discussie over de bescherming via de wet van andere categorieën objecten dan de meer traditionele voorwerpen van kunst en wetenschap nodig te achten. Voor het opstarten van die discussie wil hij echter eerst de uitkomsten van de evaluatie van de wet afwachten. Niet uitgesloten moet worden dat de toepassing van de wet op andere terreinen de formulering van nadere criteria vergt.

6. Aankopen in het kader van de Wet behoud cidtuurbezit

Als laatste punt wil de Raad een opmerking maken over de financiële prioriteiten.

Op 12 maart 1996 heeft de Raad u naar aanleiding van zijn advies over de mogelijke vervreemding van het beschermde schilderij ‘Paysagepres d'Aix avec la Tour César'vtsn Cézanne een brief geschreven over de eventuele aankoop van beschermde voorwerpen. Het punt in deze brief betrof met name de financiële consequenties van de plaatsing van voorwerpen op de lijst en de vraag of die consequenties uitsluitend ten laste van het cultuurbudget zouden moeten komen.

Daarnaast bracht de Raad u op 14 november 1997 advies uit over de

aankoopbudgetten van de Nederlandse musea. In dat advies werd tevens gepleit voor de instelling van een substantieel fonds voor de aankoop van voorwerpen in het kader van de Wet behoud cultuurbezit.

De Raad wil dit punt nogmaals onder uw aandacht brengen en verwacht dat, zolang er geen apart fonds is voor de aankoop van voorwerpen die op de lijst staan, bij eventuele verkoop van voorwerpen door u alles in het werk zal worden gesteld deze te behouden voor het Nederlands cultuurbezit.

Raad voor Cultuur

De Raad hoopt de Adviescommissie in het kader van de evaluatie met deze opmerkingen enige handvatten te hebben aangereikr voor verdere discussie.

Dit advies werd voorbereid door de commissie Wet Behoud Cultuurbezit onder voorzitterschap van de heer J. Jessurun. Het secretariaat was in handen van drs E.J. Hendrikse.

Raad voor Cultuur

Aan

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Naar aanleiding van de laatste vergadering van de commissie Wet Behoud Cultuurbezit op 9 juni jl. wil de Raad graag uw aandacht vragen voor het volgende.

De Raad voor Cultuur is in zijn advies van 23 april 1998 over de criteria van de wet onder meer ingegaan op de bescherming van ensembles. De Wet tot behoud van cultuurbezit geeft thans niet de mogelijkheid ensembles van roerend en onroerend erfgoed in situ te beschermen. Hiervoor is uitbreiding van het begrip verzameling, zoals dat thans in het Besluit behoud cultuurbezit is geformuleerd, noodzakelijk. Tijdens de laatste vergadering van de commissie WBC is, naar aanleiding van een aantal gevallen uit de praktijk, deze problematiek verder aan de orde geweest. Vanuit de commissie is benadrukt dat het van groot belang is dat de in Nederland nog aanwezige ensembles goed gedocumenteerd worden. De vraag is, gezien het grensvlak van roerend/onroerend waarop ensembles zich bevinden, in welke mate dat door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gebeurt. De Raad wil u de suggestie meegeven de documentatie van ensembles echter mee te laten nemen in het zogenaamde Interieurproject (Manifestatie Interieurjaar), dat sinds enige tijd bij de RDMZ loopt.

R.J. Schimmelpennincklaan 3 Posthui6U43

2S06 AE Den Haag Telefoon 070 -310 66 36 Telefax 070 - 361 47 27

Tijdens genoemde vergadering is ook gesproken over de bescherming van historische transportmiddelen. Zoals u bekend is, heeft de Raad eerder dit jaar nader geadviseerd (advies d.d. i6 februari 1998) over de voordracht voor plaatsing van drie stoomsleepboten. In zijn eerste advies met betrekking tot dit onderwerp van 27 mei 1997 heeft de Raad aangeboden met u verder te willen denken over de bescherming van het roerend industrieel erfgoed en het varend erfgoed in het bijzonder. De discussie over de bescherming van dit erfgoed loopt al vele jaren.

Behalve recente voorbeelden als het Fokker-erfgoed en de drie Rotterdamse stoomsleepboten verwacht de Raad de komende jaren meer van dergelijke voordrachten. Een en ander is vergelijkbaar met de problematiek van de jongere bouwkunst op het gebied van de monumentenzorg. Hij acht het derhalve van groot belang, en de Raad wil dat hier nogmaals benadrukken, dat de discussie over de bescherming van het roerend industrieel erfgoed op korte termijn fundamenteel wordt aangepakt. De Raad wil u daarbij graag behulpzaam zijn.

15 juni 1998, MU 31/97.537 N’‘Jdiv;wtx:

evaluatie WBC

Ministerie van OCenW/DCE t.a.v. de heer drs. C. van 't Veen Postbus 25000

2700 LZ ZOETERMEER

Geachte heer Van 't Veen,

In uw brief van 22 mei jl. heeft u de Mondriaan Stichting gevraagd opgave te doen van de subsidies die zijn verstrekt voor het behoud van voorwerpen die geplaatste zijn op de lijst van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit (WBC).

Eigenaren van WBC-objecten kunnen binnen de kaders van het Deltaplan voor niet- rijksinsteilingen ondersteuning aanvragen voor het behoud ervan. Dit betekent dat de conservering van deze objecten ondersteund kan worden, de restauratie echter niet. Binnen het Deltaplan nemen deze objecten een uitzonderingspositie in. In de eerste plaats kan de conservering ervan tot maximaal 607o van de kosten worden ondersteund ('gewone'

Deltaplanprojecten slechts tot 407o), daarnaast is het vanaf 1 januari 1997 geldende minimum van f 15.000,- totaalkosten van een behoudsproject niet op WBC-objecten van toepassing, evenmin als de verzwaarde toegankelijkheidseisen. Probleem voor het behoud van de WBC- objecten is dat het Deltaplan na 2000 niet meer zal bestaan, waarmee de mogelijkheid tot het verkrijgen van ondersteuning bij het behoud ervan vervalt.

De Mondriaan Stichting voert vanaf 1994 het Deltaplan voor niet-rijksinstellingen uit.

Daarvoor berustte de uitvoering bij het toenmalige Ministerie van WVC. Voorzover wij hebben begrepen zijn de gegevens over WBC-behoudssubsidies van de periode voor 1994 binnen het kader van het Deltaplan niet bewaard gebleven. Het Instituut Collectie Nederland heeft echter een aantal gegevens over 1993 kunnen leveren. De Mondriaan Stichting beschikt over volledig materiaal tot heden, waarbij men echter wel moet bedenken dat wij alleen het cultuurbezit in niet door DCE ondersteunde instellingen in behandeling hebben genomen.

Bijvoorbeeld zijn de collecties in beheer van het Joods Historisch Museum buiten

beschouwing gebleven, evenals de collectie Six. Met de Inspectie Cultuurbezit is overlegd om tot een prognose voor de onmiddellijke toekomst te komen.

Met deze beperkingen volgt hierna een overzicht van de verstrekte behoudssubsidies.

1993 (gegevens voormalig Rijksdienst Beeldende Kunst (niet volledig)) Kasteel Amerongen, 2 gueridons f 18.493,- Museum van Loon, schilderij f 2.100,- Parochie St. Gertrudis, houten beeld f 4.800,- Stichting Slot Zuylen, wandtapijten f 21 7.7^ 7,-

subtotaal { 243.110,-

MU 31/97.537, pagina 2

1994

Prov. Overijssels Museum, 1 beeld St. Petrus' Bandenkerk Venray, beelden draaiorgel 'De Turk'

RK-kerk Nieuwegein, beeld Rochus Librije Zutphen

St. Joseph Parochie Weert, kerststal cartons Goudse Glazen

St. Lambertus Horst, beelden

f 32.458,-

subtotaal f 523.087,- 1995

St. Lambertus Horst, Marianum f 21.502,-

1996

RK Kerk Nieuwegein, vervolgbehandeling Rochus f 4.025,- RK Kerk Nieuwegein, noodhelpersaltaar f 34.080,- vervolg cartons Goudse Glazen f 73.362,- subtotaal f 111.467,- 1997

collectie Willem Noske f 25.581,

In totaal komt het bedrag aan ondersteuning op f 924.747,- (i.v.m. de 60%-ondersteuning overeenkomend met werkelijke projectkosten van f 1.541.245,-). Gemiddeld gesproken komt dit neer op een jaarbedrag aan ondersteuning van ongeveer f 185.000,- (de totale

projectkosten zijn dan ruim f 3 ton). Dit nog altijd uitgaande van een 60%-ondersteuning.

Prognoses voor de komende jaren

Los van het kerkelijk kunstbezit (wat over het algemeen in de orde van grootte van f 20.000,- per object is) is er een aantal grote projecten te voorzien in de nabije toekomst. Deze zijn:

vervolg cartons Goudse glazen (tot 2020) boekenbezit Librije Zutphen

goudleerkamer Simon van Gijn collectie Willem Noske

In verband met de eigen bijdrage kunnen de bovenstaande projecten slechts uitgevoerd worden in het financiële tempo van de beheerders. M.n. zal dit parten spelen voor de cartons van de Goudse glazen (eigenaar de Hervormde Gemeente van Gouda), de collectie Willem Noske en de landbouwwerktuigenmodellen in Wageningen. De Librije in Zutphen heeft altijd de eigen bijdrage kunnen regelen en het tempo erin kunnen houden.

De Mondriaan Stichting pleit ervoor ook na het jaar 2000 financiële ondersteuning mogelijk te maken voor WBC-bezit. Het zou dan moeten gaan om een jaarbudget van ongeveer

f 350.000,-. Gezien de binnen het Deltaplan opgebouwde expertise lijkt de Mondriaan Stichting het aangewezen 'verdeelstation'.

Tenslotte geef ik u het volgende in overweging. Voordat het Deltaplan Cultuurbehoud van start ging was er vanwege het toenmalig ministerie van WVC de mogelijkheid het

MU 31/97.537, pagina 3

restaureren van objecten financieel te ondersteunen. De laatste jaren van het Deltaplan richt de Mondriaan Stichting in overleg met u zich op het conserveren van A en B objecten. Het zou in onze ogen wenselijk zijn wanneer in de nieuwe cultuurplan periode voor de top van de collectie Nederland, waaronder vanzelfsprekend de WBC-objecten, de mogelijkheid wordt geboden om ook restauratie te ondersteunen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat

ondeskundige restauraties zo veel mogelijk kunnen worden voorkomen. Immers bij de uitvoering van Deltaplan, actieve- en passieve conservering, worden de plannen vooraf getoetst en de uitvoering achteraf gecontroleerd.

Als overweging geef ik u tenslotte mee dat de op de WBC-lijst geplaatste objecten/collecties over het algemeen in (semi-) particuliere handen zijn. Voor particulieren is plaatsing van hun bezit op de WBC-lijst meestal nadelig gezien de beperkingen die eruit voortvloeien. Het zou in mijn ogen redelijk zijn als de overheid, die uit algemeen maatschappelijk belang de WBC (het voor Nederland behouden van het belangrijkste culturele erfgoed) uitvoert, de nadelen van plaatsing op de WBC-lijst enigszins zou 'compenseren' door een financiële bijdrage te verstrekken aan particulieren die goed voor hun WBC-erfgoed zorgen.

Ik wens u wijsheid bij uw evaluatie van de WBC.

Met vriendelijke groet, MONDRIAAN STICHTING

Melle Daamen directeur

bijlage 6

Verslag Symposium Evaluatie Wet tot behoud van cultuurbezit (WBC)