• No results found

Overzicht van de Lijst van beschermde voorwerpen WBC

Categorieën en aantallen

ICB/AE 13.08.98 update t.b.v. DCE

op 1.8.1998 waren er 171 dossiers met los geplaatste voorwerpen, inclusief samenhorende 'stellen' zoals twee pendant-schilderijen of een set meubelen. Er waren 25 verzamelingen (in evenzoveel dossiers). In totaal zijn er dus 196 dossiers.

In het onderstaande schema staat in de tweede kolom per categorie het aantal dossiers vermeld waarin dat soort voorwerpen voorkomt; sommige verzamelingen bevatten namelijk voorwerpen uit diverse categorieën (dit verklaart het hogere totale aantal dossiers in deze kolom).

categorie aantal

dossiers*

voorbeelden

1. schilderijen 49 Rembrandts Portret van Jan Six en Jan Brueghels Bloemstilleven

2. beelden 42 veel heiligenbeelden

3. prentkunst alle in verzamelingen, geen los geplaatste prenten 4. tekeningen 17 tekeningen geschutsgieterij: 50 stuks

cartons brandgeschilderde glazen: 51 stuks 5. handschriften

en gedrukte werken

14 Collectie Musica Neerlandica: ca. 54.000 stuks Bibliotheca Philosophica Hermetica: 16.703 stuks Librije St. Walburgiskerk: 762 stuks

Ets Haim: ca. 20.000 stuks

6. kunstnijverheid 110 w.o. 171 stuks edele metalen, 56 stuks onedele metalen, 52 stuks textiel, 19 stuks meubels

7. volkskunst draaiorgels: 5 stuks

gildebaren: 8 stuks

8. archeologie Zwaard van Jutphaas, 1 200 vC

9. wetenschappelijk materiaal

12 Collectie Staring (steenmonsters): 1.074 stuks Ooglijdersgasthuis: ca. 450 stuks

landbouwmodellen: 64 stuks

anatomische wasmodellen: 49 stuks

De 684 voorwerpen van de Schatkamer St. Servaes zijn nog niet in categorieën ingedeeld en dus niet meegeteld.

* het aantal dossiers betreft los geplaatste voorwerpen en verzamelingen

document: inhoudS.off

BJ^Uge

J36

Aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Advies nr. 62 inzake bescherming van ensembles

Rijswijk

2 NOV, 199^

Mijnheer de Staatssecretaris,

In de Commissie Wet Behoud Cultuurbezit, de vaste commissie van de Raad die de adviezen inzake de Wet tot behoud van cultuurbezit voorbereidt, is, naar aanleiding van een aantal zich voordoende gevallen, een discussie gevoerd over de mogelijkheid cultuurhistorisch belangrijke ensembles te beschermen.

De Wet tot behoud van cultuurbezit maakt het mogelijk beschermde voorwerpen en verzamelingen in Nederland te behouden, maar voorziet niet in de mogelijkheid verzamelingen, waarvan de cultuurhistorische waarde juist is gelegen in het bijeen zijn en blijven op één locatie (ensembles), in situ te beschermen. Bij dergelijke ensembles is vaak sprake van gebondenheid aan een als monument beschermd gebouw.

De gevoerde discussie, die mede was voorbereid door de Rijksdienst Beeldende Kunst (belast met de uitvoering van de WBC) en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (belast met de uitvoering van de Monumentenwet) heeft geleid tot een notitie die de Raad, met strekking en inhoud daarvan instemmend, hierbij ter overweging aan u voorlegt.

De Raad tekent daarbij nog het volgende aan.

Zoals in de notitie is uiteengezet zal voor de beoogde bescherming van ensembles in situ, (dit begrip wordt hier gehanteerd ter onderscheiding van het begrip "verzamelingen") een wijziging van de Wet tot behoud van het cultuurbezit en/of de Monumentenwet nodig zijn.

Nog afgezien van de suggestie vermeld in de conclusie van de notitie, om de bescherming van dergelijke ensembles onder één wettelijke regime te brengen (in uiterste consequentie zou dat kurmen inhouden één wet ter bescherming van het roerend én onroerend cultureel erfgoed), zal een wetswijziging een ingrijpende operatie zijn, waarvan de juridische, praktische en financiële consequenties op dit moment nog niet zijn te overzien. Het verdient daarom aanbeveling deze materie, ter voorbereiding van een eventuele wetswijziging, nader in studie te doen nemen. In dit verband komt ook de vraag naar de opportuniteit op. Indien het aantal ensembles dat eventueel voor bescherming in aanmerking zou komen, gering in aantal blijkt te zijn en limitatief is aan te duiden, kan de vraag worden opgeworpen of, alléén omwille van de bescherming van ensembles, een wetswijziging een verantwoorde weg is en of het in dat geval niet eenvoudiger zal zijn de beoogde bescherming te bereiken via ad hoe oplossingen.

Blad HAAD VOOR HET

2

CULTUUR

Nummer

BEHEER

RCB-94-610

Hoewel theoretisch een wetswijziging de juiste weg lijkt, zou op praktische gronden een wetswijziging niet opportuun kunnen zijn.

De bijgevoegde notitie en de naar aanleiding daarvan in het voorgaande genoemde overwegingen, stellen het probleem van de bescherming van ensembles aan de orde en verkennen de mogelijkheden om tot een oplossing daarvan te komen. Gelet op het belang van het behoud van dit onderbelicht gebleven deel van het cultureel erfgoed, brengt de Raad deze problematiek gaarne onder uw aandacht.

Indien u met deze benadering van het probleem kunt instemmen en u een eventuele wetswijziging in overweging zou wUlen nemen, is de Raad gaarne bereid u over deze materie nader van advies te dienen.

e ziet de Raad met belangstelling tegemoet, tend,

voor het Cultuurbeheer

voorzitter algemeen secretaris

Secretariaat: Sir Winston Churchilllaan 362

Rijswijk

CULTUUR

Notitie over de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle "ensembles".

Inleiding

In de beraadslagingen ter voorbereiding van adviezen inzake de plaatsing van voorwerpen en verzamelingen op de lijst behorend bij de Wet tot behoud van cultuurbezit (lijst WBC), is de vraag gerezen in hoeverre het mogelijk en wenselijk is, ook "ensembles", - mits, als bijeen te houden gehelen, van cultuurhistorisch belang - onder wettelijke bescherming te brengen.

In deze notitie wordt ingegaan op de juridische en praktische problemen die daarbij zouden lamnen ontstaan.

Achtereenvolgens komen de volgende punten aan de orde:

1. Poging tot het geven van een werkbare omschrijving van het begrip "ensemble" ter onderscheiding van het in de WBC reeds bestaande begrip "verzameling".

2. Raakvlakken met de Monumentenwet.

3. Kunnen ensembles wel door middel van de WBC bij elkaar worden gehouden ? Wat kan de Staat doen als een deel van het ensemble biimen Nederland dreigt te worden verplaatst ? 4. Kan een ensemble nog als ensemble worden aangemerkt als het (ten dele) uit elkaar is

gevallen ?

5. Wat kan de Staat doen om het uiteenvallen van een ensemble tegen te gaan ? ad 1 Ensemble

Zoals bekend voorzin de WBC al in de mogelijkheid om een "verzameling" op de lijst te plaatsen.

Onder verzameling wordt daarbij verstaan: "roerende zaken die uit cultuurhistorisch of wetenschappe- lijk oogpunt bij elkaar horen."

In het Besluit Behoud Cultuurbezit wordt nog nader aangegeven dat een "verzameling" voor plaatsing in aaiunerking komt indien de verzameling als zodanig, danwel een of meer van de voorwerpen die er een wezenlijk onderdeel van uitmaken, voldoen aan de criteria voor plaatsing.

Hoewel het voor de cultuurhistorische waarde van de verzameling van belang is dat de voorwerpen bijeen blijven is de plaats waar deze bijeen blijven bij een "verzameling" zoals men deze bij de totstandkoming van de WBC voor ogen had, niet wezenlijk van belang (zie b.v. de collectie Bonger).

Verzamelingen als bijvoorbeeld een ameublement doelbewust door een (reeks van) opdrachtgever(s) of verzamelaar(s) als samenhangend geheel bijeengebracht, of een verzameling van portretten van leden van één familie, kunnen binnen deze definitie als "verzameling" op de lijst worden gq)laatst.

Hier is geen sprake van een uitbreiding van de reikwijdte van de WBC of van principiële koerswijziging in de advisering of het plaatsingsbeleid.

De in de inleiding gestelde vraag spitst zich toe op een simatie waarin plaatsing wordt overwogen van verzamelingen waarvan noch de voorwerpen op zich, noch de som van de voorwerpen voldoen aan

aan de locatie waar de verzameling zich bevindt. De voorwerpen met hun locatie tezamen vormen een cultuurhistorisch belangrijk geheel dat voldoet aan de criteria.

Aisdan zou een nieuw element worden geïntroduceerd en zou wellicht sprake kuimen zijn van een uitbreiding, zelfs uitrekking van de WBC.

Als voorbeeld kan gedacht worden aan de regentenkamer van een hoQe. De zich daarin bevindende voorwerpen (stoelen, tafel, kastje, regentenportret) zijn op zich niet onvervangbaar of onmisbaar en zouden derhalve niet voor plaatsing op de lijst WBC in aanmerking komen, indien deze voorwerpen zich buiten de regentenkamer zouden bevinden. Van voldoende betekenis zijn zij alleen in situ.

Dit is ook het geval met ameublementen ontworpen voor een bepaalde buitenplaats passend in een bepaalde kamer; bij Jugendstil vazen ontworpen voor een bq>aalde nis in een Jugendstil kamer en met de interieurs van Neo-Gotische kerken. Het nieuwe element is derhalve dat essentieel aan de reden tot plaatsing is dat de verzameling zich in situ bevindt.

Verplaatsing van (een deel van) de verzameling zou, anders dan bij de eerder genoemde

"verzamdingen”, niet alleen jammer zijn maar zou de gehele reden tot plaatsing ondermijnen.

Voorgesteld wordt voor een degelijke verzameling in situ de term "ensemble" te introduceren: een verzameling in een daarvoor van wezenlijke betekenis zijnde locatie.

Waar het hier om verzamelingen gaat waarbij juist de samenbang met een gebouw een wezenlijk onderdeel van hrt belang ervan betreft is het duidelijk dat er raakvlakken en wellicht overlappingen met de monumentenwet dreigen te ontstaan.

ad 2 Raakvlakken met de monumentenwet

Bij ensembles in situ zal het geheel in vele gevallen deels uit roerende, deels uit met het gebouw verbonden en mitsdien onroerende voorwerpen bestaan. Duidelijk zal moeten worden afgebakend wat als roerend en wat als onroerend moet worden aangemerkt. In deze gevallen zal het ensemble deels door de Monumentenwet deels door de WBC worden beschermd.

De criteria voor het vaststellen van de grenslijn tussen roerend en onroerend, en mitsdien ook de afbakening van het bevoegdheidsgebied van dé Monumentenwet en de WBC, is, door de inwerkingtreding van het Nieuw BW en door een aantal duidelijke uitspraken van de Hoge Raad in de afgelopen paar jaar in principe veel helderder geworden.

In het nieuw BW is het dikwijls tot verwarring leidende begrip "roerend, doch onroerend door bestemming" komen te vervallen. Dit begrip werd voorheen in de monumentenzorg veelvuldig toegepast om de roerende zaken behorende bij een monumènt ook onder de werking van de Monumentenwet te laten vallen. Bij de inwerkingtreding van de WBC heeft de "extensieve"

interpretatie van h^ begrip roerend, doch onroerend door bestemming voor de nodige verwarring bij de afbakening van het terrein tussen de twee wetten gezorgd en bestaan er meerdere gevallen waarbij onduidelijk is welk van beide wetten van toq>assing moet worden geacht.

Door het verdwijnen van dit begrip is dit grijze gebied in ieder geval verdwenen. Zaken zijn thans roerend en danwel onroerend.

Ook in het Nieuw BW worden in bq>aalde gevallen roerende zaken als onroerend aangemerkt. Dit is het geval als h^ als het voorwerp in een dermate nauw contact staat met een onroerende zaak dat zij als bestanddeel van die onroerende zaak moet worden beschouwd. Als bestanddelen moeten worden aangemerkt:

a) Zaken die zelfstandigheid missen omdat zij dermate hecht met de hoofdzaak zijn verbonden dat zij daarmee in letterlijke zin een geheel vormen. Als criterium geldt of het onderdeel al dan niet

2

zonder besdbadiging van betekenis (aan een van beide zaken) van de hoofdzaak kan worden losgemaakt. B.v. een opgemetselde sierschoorsteen of de betimmering, is bestanddeel van een buis.

b) Al hetgeen naar verkeersopvatting onderdeel van een uitmaakt. Het gaat er daarbij om of de hoofdzaak zonder het bewuste onderdeel incompleet zou zijn, d.w.z. niet of in onvoldoende mate aan haar doel zou kunnen beantwoorden. Zo is b.v. een dakpan een bestanddeel van een huis. Tussen bestanddeel en hoofdzaak behoeft geen fysieke vn’binding te bestaan: het feit dat de dakpan eenvoudig en zonder schade kan worden verwijderd doet niet af aan haar status als bestanddeel.

In een in 1991 gewezen arrest (Depex-Bergel c.s.) heeft de HR nadere inhoud gegeven aan wat naar verkeersopvatting bij een gebouw dat tot een bepaald doel dient als de hoofdzaak en als bestanddeel van die hoofdzaak mo^ worden aangemerkt.

De casus betrof een farmaceutische fabriek. E>oor de lagere rechter waren, de specifiek voor een farmaceutische fabriek bestemde machines als bestanddeel van de fabriek aangemerkt omdat de fabriek zonder die onderdelen niet meer zijn functie als farmaceutisdie fabriek zou kunnen vervullen.

Nee, zei de HR; Hoofdzaak is niet de fabriek als fabricage inrichting maar het gebouw zelf, waarin de fabriek is gevestigd. Van belang voor de vraag of de inventaris bestanddeel van de fabriek is geworden is of het gebouw zonder het voorwerp incompleet is en niet of het aan zijn functie kan blijven voldoen. Zonder een bq)aalde machine zal het productieproces in een farmaceutische fabriek niet meer voort kunnen worden gezet, maar de fabriek, als gebouw, op zich kan nog uitstekend functioneren: In dat geval is een dergelijke machine in de visie van de HR derhalve geen bestanddeel en vormt geen deel van het gebouw, dus van de hoofdzaak.

Als men dit criterium toepast op een monument, b.v. een kerk, moet worden aangenomen dat alleen datgene wat hecht danwel door aard, timmer of metselwerk met de hoofdzaak verbonden is, (zoals het orgel, de wandbetimmeringen e.d.). alsmede die zaken waarvan verwijdering het gebouw als zodanig incompleet maakt (zoals geschilderd behang) als onroerend kunnen worden aangemerkt en onder de bescherming van de monumentenwet zullen kunnen vallen, maar dat de overige inventaris geen bestanddeel kan worden geacht van het gebouw. Het gebouw zal bij verwijdering van de inrichting zijn functie als kerk voor die speciale eredienst niet meer kunnen vervullen maar het gebouw als zodanig is verder zonder die inrichting nog even functioneel.

Conclusie moet zijn dat slechts een klein onderdeel van de inventaris van een gebouw, als bestanddeel moet worden gezien van het gebouw, (de hoofdzaak) en de inventaris, ook als dit speciaal voor het gebouw bestemd is, of bet specifiek gebruik van het gebouw mogelijk maakt (zoals in geval van een kerk) anders dan vroeger als roeremf moet worden aangemerkt.

De bestaande arresten over deze materie betreffen tot nog toe overigens uitsluitend fabrieken met fabrieksinventarissen. Het zou dan ook interessant zijn om eens in een testcase een definitief oordeel van de HR over deze materie te krijgen wanneer bet een monument betreft.

ad 3 Biedt de WBC wel de mogelijkheid ensembles bii elkaar te houden.

Ook wanneer duidelijk is welk deel van een ensemble als roerend en welk als onroerend moet worden aangemerkt blijft de bescherming evenwel problematisch. Dit is hrt gevolg van hrt feit dat de WBC en de Monumentenw^ qua regime en intentie geheel verschillend zijn waardoor de roerende en onroerende onderdelen van het geheel een volstrekt verschillende bescherming genieten.

De Monumentenw^ beschermt tegen beschadiging en vernieling en (voorzover hier van belang) tegen het zonder vergunning afbreken en verplaatsen van een beschermd monument. De WBC kan alleen

3

de teloorgang van cultureel erfgoed naar het buitenland tegen te gaan. Verplaatsing, (l^gdurige) bruikleen en zelfs verkoop binnen Nederland kan op grond van de WBC niet worden tegengegaan.

"Verplaatsing biimen Nederland behoeft slechts te worden gemeld en is onmiddellijk na melding toegestaan" aldus blz. 14 MvT.

Aan (de risico’s van het uiteenvallen van) verzamelingen is kennelijk bij de totstandkoming van de WBC nirt gedacht, en men heeft zich toentertijd evenmin over het behoud van voorwerpen in situ bekommerd.

Nog meer dan bij verzamelingen, waar vooral het uiteenvallen ernstig afbreuk doet aan de waarde van het geheel, zal bij ensembles niet alleen het uiteenvallen maar ook het verplaatsen van doorslaggevende betekenis zijn voor de ensemblewaarde. Uitsluitend in zijn context is de verzameling van wezenlijke betekenis en krijgt deze "ensemblewaarde". Op dit moment biedt de WBC geen garantie voor het bij elkaar houden van een ensemble in situ.

In geval van een ensemble bestaande uit beschilderd behang met bijbehorende meubels en tapijt, kan o.g.v. de Monumentenwet het behang in situ worden beschermd, maar kunnen de meubels en het tapijt, wanneer die beschermd zijn o.g.v. de WBC, zonder enig beletsel naar een andere locatie binnen Nederland worden verplaatst.

ad 4 Wat ziin de gevolgen als een ensemble toch uit elkaar valt of wordt verspreid?

De vraag rijst voorts of een ensemble, bij een eventueel uit elkaar vallen, nog op de lijst kan worden gehandhaafd. Daarbij is het noodzakelijk om het onderscheid tussen een "verzameling" en een

"ensemble" in herinnering te roq>en.

Over de gevolgen bij het uiteenvallen van een "verzameling" is sedert de inwerkingtreding van de WBC, al het een en ander geschreven. Over de gevolgen die dit voor de verzameling heeft zijn de meningen verdeeld.

In de MvT bij WBC, blz. 11 heeft de Minister indertijd uitdrukkelijk verklaard dat een uiteengevallen verzameling, zolang de voorwerpen niet herenigd zijn, als individuele voorwerpen of njogelijkerwijs als een aantal deelverzamelingen op de lijst zou moeten worden gehandhaafd. De Raad van State heeft evenwel, in de uitspraak in de zaak Bonger, als zijn mening gegeven dat een collectie zolang zij binnen Nederland verspreid blijft nog als één collectie moet worden gezien. Als de Staat een voorwerp uit een verzameling zou (moeten) aankopen en het voorwerp vervolgens geplaatst zou worden in een openbare collectie, zou het in de ogen van de Raad van State, nog altijd als deel van de verzameling moeten worden beschouwd.

Voor wat betreft ensembles is de situatie in feite duidelijk: Bij verplaatsing van (een deel van) de inventaris verliest het geheel automatisch zijn ensemblewaarde, voldoet het niet meer aan de criteria en zal het niet meer op de lijst kunnen worden gehandhaafd.

ad 5 Wat kan de Staat doen om het uiteenvallen van een ensemble tegen te gaan?

Op de korte termijn:

Enige mogelijkheid die zich op dit moment aandient, zou zijn dat de Staatssecretaris bij melding van de verplaatsing (van een deel) van een ensemble, de verkoop, verplaatsing of bruikleen verbiedt; De Staatssecretaris zal verplicht zijn het stuk vervolgens te kopen, maar zal, in verband met de ensemblewaarde, het voorwerp daarna in situ moeten laten ten behoeve van de ensemblewaarde.

Het is zeer de vraag of de Staatssecretaris wel tot een dergelijke aankoop bereid zal zijn. Bovendien bestaat het gevaar dat een slimme eigenaar snel door zal hebben dat hij op deze wijze steeds een op zich onbelangrijk onderdeel van zijn ensemble, dat op zich geen museale waarde heeft aan de Staat kan verkopen en niettemin in het volledig bezit van het ensemble kan blijven.

Voor de toekomst:

4

Gezien het voorgaande zal een daadwerkelijke beschaming van een ensemble in situ alleen mogelijk worden, indien daartoe de wet- en regelgeving de instrumenten kan verschaffen.

Overwogen kan worden een hierop gerichte wijziging of aanvulling van de wet in studie te nemen en te betrekken bij de wijziging van de Wet tot bdioud van cultuurbezit die binnenkort ter hand wordt genomen.

Conclusie

Zoals uit het gestdde in deze notitie blijkt kunnen ensonbles in situ niet uitsluitend en/of in voldoende mate worden beschermd door de WBC. Deze bescherming zal deels door de Monumenten- wet deels door de WBC moeten geschiedoi. Deze wetten bieden echter een totaal verschillende bescherming; de WBC zelfs slechts een besdierming tegen uitvoer uit Nederland.

Wellicht de beste oplossing voor de bescherming van dergdlijke ensonbles zou zijn wanneer deze door een en dezelfde wet, onder eenzelfde regime, zoudoi kunnen worden beschermd.

Een dergelijke oplossing, die een wijziging van twee wetten zou implico'en, dient nader op haalbaarheid en opportuniteit te worden onderzocht.

Raad voor het Cultuurbeheer Rijswijk, oktober 1994

5