• No results found

Bijlage 1 Factsheets van de geselecteerde Q-organismen

M. fructigena en Botryotinia fuckeliana.

2 Puccinia pittieriana

1. Waar komt het organisme in de wereld voor?

Puccinia pittieriana is een schimmel inheems in Centraal en Zuid Amerika waar het

met name voorkomt in bergachtig gebied boven de 3000 m (Fig. 1). Het organisme heeft zich tot nu toe niet verspreid naar andere continenten.

Figuur 1 Verspreiding van P. pittieriana volgens CABI/EPPO (2006).

2. In welke gewassen en teelten komt het organisme voor?

De belangrijkste waardplanten voor deze schimmel zijn aardappelen en tomaten (beide behorende tot de nachtschadefamilie, Solanaceae), maar ook wilde aardappelen en andere wilde Solanaceae kunnen worden aangetast.

3. Wat is de schade die het organisme veroorzaakt en hoe ziet deze eruit?

P. pittieriana is een roestschimmel en veroorzaakt bladlesies en daarmee bladval.

Lesies beginnen als kleine, ronde, groen-witte plekjes die uitgroeien tot vlekjes met een doorsnede van 3-4 mm doorsnede aan de onderzijde van de bladeren (Fig. 2). Sommige lesies worden groter en dan vooral langer (tot ca. 8 mm). De lesies worden later crèmekleurig met roodachtige kernen die via tomatenrood uiteindelijk roodbruin worden. Het blad gaat afvallen als er honderden lesies op een blad ontstaan. Lesies kunnen ook ontstaan op de bladstelen en stengels en ook vruchten en bloemen

kunnen aangetast worden. Er is echter geen informatie beschikbaar die suggereert dat P. pittieriana significante schade toebrengt aan tomaten.

Figuur 2 Symptomen van aantasting van

aardappelblad door P. pittieriana (Bron: CABI, CPC, foto CIP).

Het organisme kan via sporen in/op vruchten, bloemen, bladeren en stengels in handel en transport worden verspreid. De volgende plantendelen zijn niet bekend als middel om de ziekte te verspreiden: knollen/rhizomen, groeimedia, zaailingen, weefselkweek-plantjes, wortels, zaden en houtachtige delen.

Verliezen door deze plaag zijn bijna niet gekwantificeerd in de landen waar het op dit moment voorkomt. Het lijkt alleen in Noord Ecuador op hoogtes boven de 3000 m een limiterende factor te zijn, soms in Colombia en slechts zelden in Peru.

4. Welke schade kan in Nederland worden verwacht bij introductie van het organisme? (geschiktheid klimaat voor vestiging, welke teelten, groene ruimte, inschatting % opbrengstverlies zonder inzet van

gewasbescherming)

P. pittieriana produceert alleen teliosporen. Onder de 15˚C ontkiemen de teliosporen

tot basidia en basidiosporen in 3 tot 24 uur. De basidiosporen worden via de wind verspreid naar nieuwe waardplanten. De incubatietijd is 14 tot 16 dagen bij

aardappelen bij temperaturen beneden de 16˚C. De lesies ontwikkelen zich volledig in 20-25 dagen. Bij hogere temperaturen worden basidiosporen niet gevormd. De verspreiding via de sporen is bij koele(re) condities beter ( gemiddeld temperatuur 10˚C met 10-12 uur “ vrij water”). Het pathogeen is persistent (lang levensvatbaar) op onkruiden binnen de nachtschadefamilie. Er is weinig informatie bekend over de persistentie en levensduur van de teliosporen maar het is mogelijk dat ze ook persistent zijn in grond dat bijvoorbeeld aan aardappelknollen blijft zitten.

Het Nederlandse klimaat lijkt gunstig voor de levenscyclus en verspreiding van deze roestschimmel. Het is echter op welke manier het organisme (levensstadia) kan overwinteren. Een mogelijkheid is als teliosporen op plantenafval en onkruiden binnen de nachtschadefamilie.

5. Welke maatregelen en middelen worden toegepast tegen het organisme in het huidige toepassingsgebied?

Bij chemische bestrijding worden in de landen waar het organisme aanwezig is, werkzame stoffen als metiram, maneb, thiram, (alle 3 de stoffen behoren tot de dithiocarbamaten), folpet (ftalimiden) oxycarboxin (oxathiin) en propiconazool (triazolen) ingezet. Om de kans op infectie te verkleinen, worden sanitatiemethoden aanbevolen zoals het verwijderen en vernietigen van geïnfecteerd (plant)materiaal en het bestrijden van onkruid. In Colombiaans onderzoek wordt gesproken over enkele resistente variëteiten binnen 25 geteste S. tuberosum, S. andigenum en S. phureja Cultivars. Of deze resistentie ook aanwezig is in de cultivars die in Noord-West Europa gangbaar zijn is, zover wij weten, niet bekend.

6. Welke maatregelen en middelen kunnen in Nederland worden ingezet tegen het organisme en hoe effectief zijn deze? (welke middelen, frequentie van spuiten)

Chemische middelen

Er is in Nederland een aanzienlijk aantal fungiciden toegelaten. In een aantal gewassen, voornamelijk granen maar ook chrysant, prei, chicorei,

grassen/graszaadteelt zijn er problemen met Puccinia soorten. Het gaat dan om met name bruine roest (P. recondita), bruine roest/dwergroest (P.hordei), gele roest (P.

striiformis), Japanse roest (P.horiana), Kroonroest (P.coronata) en nog enkele

specifieke roestsoorten in graszaadteelt

Het zijn met name werkzame stoffen binnen de groep van de strobilurinen en de groep van de triazolen die ingezet worden tegen roestziekten in granen in

bovenstaande gewassen. Er zijn overigens weinig werkzame stoffen binnen de groep van de triazolen met een toelating in de aardappelteelt. In deze teelten (consumptie- , pootgoed- en zetmeelaardappelen) worden met name carbamaten,

dithiocarbamaten, chloornitrilen, stobilurinen, imidazolen en fenylureum- verbindingen gebruikt.

Van de specifieke roestmiddelen hebben alleen Amistar/Azoxy HF (azoxystrobin, behorende tot de strobilurinen) en Signum (boscalid, behorende de tot de carboxamiden) en (pyraclostrobin behorende tot de strobilurinen

methoxycarbamaten) binnen de aardappelteelt momenteel een toelating voor de bestrijding van Alternaria en Rhizoctonia.

De effectiviteit van een middel hangt sterk samen met de mogelijkheid van

resistentie van het plaagorganisme voor de werkzame stof. Middelen die tot dezelfde resistentiegroep behoren, hebben een zelfde werkingsmechanisme. Het veelvuldig gebruik van middelen uit dezelfde resistentiegroep kan daarom leiden tot

verminderde gevoeligheid van de te bestrijden ziekten, plagen en onkruiden voor de ingezette gewasbeschermingsmiddelen. Vooral in de aardappelteelt, fruitteelt en glastuinbouw is de kans op resistentie-opbouw groot.

Het toepassen van combinaties van middelen uit verschillende groepen van

werkzame stoffen wordt aanbevolen. Voorbeelden zijn combinaties van strobilurines en triazolen en contactmiddelen. Hiermee kan ook een combinatie gemaakt van curatieve en preventieve werkingsmechanismen. Het is belangrijk herhaald gebruik van zeer lage doseringen te vermijden omwille van resistentieontwikkeling.

De genoemde werkzame stoffen azoxystrobin en pyraclostrobin behoren beide tot de zogenaamde QoI fungiciden en dus tot dezelfde resistentiegroep. In Nederland is

waargenomen (Richtlijn voor management van fungicidenresistentie in graanziekten, 2009). Overigens concludeert de FRAC (fungicide resistance action commitee) dat er wel een hoog toekomstig risico is op resistentie tegen de QoI fungiciden

(Phytophthora infestans: Richtlijn voor management voor fungicidenresistentie, 2007).

De volgende 2 scenario’s zijn doorgerekend voor het inschatten van de potentiële milieubelasting bij vestiging van Puccinia pittieriana in Nederland:

Scenario laag: op 77.500 ha (helft van totale areaal van poot-, zetmeel- en

consumptieaardappelen) 2 extra bespuitingen. 1 bespuiting met azoxystrobin en 1 bespuiting met boscalid/pyraclostrobin.

Scenario hoog: op 155.000 ha 3 extra bespuitingen: 1 bespuiting met azoxystrobin en 2 met boscalid/pyraclostrobin.

7. In hoeverre past dit maatregelen/middelenpakket binnen een geïntegreerde teelt?

Over het algemeen hebben fungiciden weinig tot geen invloed op natuurlijke vijanden (insecten). Fungiciden kunnen zowel op natuurlijke bodemschimmels als op

geïntroduceerde schimmels (Trichoderma, Verticillium) een negatief effect hebben. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van schimmels in de aardappelteelt wordt overigens (nog) niet toegepast.

Referenties

CPC Report Puccina pittieriana (common rust of potato).

DLV Plant. Handleiding gewasbescherming akkerbouw en veehouderij 2010. EPPO Data Sheets on Quarantine Pests Puccinia pittieriana.

Gewasbeschermingsgids 2010, Gids voor de gewasbescherming in de land- en tuinbouw en het openbaar en particulier groen. Wageningen Academic Publishers. 2010.

Phytophthora infestans: Richtlijn voor management voor fungicidenresistentie, 2007

http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/resistentie-van-schimmels- tegen-fungiciden

Richtlijn voor management van fungicidenresistentie in graanziekten, 2009

http://www.kennisakker.nl/kenniscentrum/document/resistentie-van-schimmels- tegen-fungiciden

8. Wat heeft dit maatregelen/middelenpakket (t.o.v. het areaal gewas) voor invloed op de milieubelasting?

Azoxystrobin (Amistar) heeft voor zowel waterleven als bodemleven per toepassing een relatief hoge milieubelasting. Voor grondwater is er een relatief klein risico. Signumstofnaam heeft voor alle drie de compartimenten grondwater, waterleven en bodemleven per toepassing een relatief lage milieubelasting. Bij het berekenen van de potentiële milieubelasting is rekening gehouden dat telers beide stoffen