• No results found

Bijlage 1 Factsheets van de geselecteerde Q-organismen

M. fructigena en Botryotinia fuckeliana.

4 Premnotrypes spp (niet-Europees)

1. Waar komt het organisme in de wereld voor?

Premnotrypes spp. zijn snuitkevers. In de EU zijn alle niet-Europese Premnotrypes

soorten gereguleerd. Deze soorten zijn gereguleerd vanwege hun schadelijkheid voor aardappel. Premnotrypes soorten die aardappel aantasten komen alleen voor in de Andes en deze datasheet richt zich daarom op de soorten die daar voorkomen.

Premnotrypes spp (Andean of Niet-Europees) komen in het Andesgebied in Zuid-

Amerika voor met name in de hoger gelegen aardappelproductiegebieden (rond de 3000 m in de tropen). In de Andes, wordt een aantal soorten binnen de

Premnotrypes onderscheiden (Fig. 1a t/m c).

Figuur 1b Verspreiding van Premnotrypes suturicallus volgens CABI/EPPO (2006).

2. In welke gewassen en teelten komt het organisme voor?

De belangrijkste waardplant van de bovengenoemde snuitkeversoorten is de aardappel. In de literatuur wordt melding gemaakt dat wilde en gecultiveerde aardappelplanten de enige waardplanten zijn. Er zijn echter ook meldingen dat volwassen dieren en larven met andere planten in verband gebracht kunnen worden. Deze lijst wordt verder echter niet gespecificeerd. De volwassen dieren zijn niet in staat om te vliegen.

3. Wat is de schade die het organisme veroorzaakt en hoe ziet deze eruit?

Vraat door volwassen dieren geeft semi-ronde inkepingen aan de rand van de bladeren. De larven boren gaten in de aardappelknollen, waarbij slechts weinig externe schade is waar te nemen. In het Andes gebied komen ondanks het gebruik van insecticiden schadepercentages van 15-40% bij de knollen voor. Akkers worden soms verlaten als gevolg van de hoge infectiedruk en daarmee gewasschade.

Figuur 2 Gewasschade aan blad en knollen en volwassen dieren en larven van

Premnotrypes suturicallus. (bron: CABI, CPC, foto’s K.V. Raman/CIP).

4. Welke schade kan in Nederland worden verwacht bij introductie van het organisme? (geschiktheid klimaat voor vestiging, welke teelten, groene ruimte, inschatting % opbrengstverlies zonder inzet van

gewasbescherming)

In het huidige verspreidingsgebied is de aardappelplant verreweg de belangrijkste waardplant. In deze gebieden heerst een tropisch bergklimaat met grote dagelijkse schommelingen in temperatuur en hoge instralingniveaus. Het is desondanks te verwachten dat plagen uit een dergelijk klimaat zich kunnen aanpassen aan de gematigde klimaten in Nederland.

5. Welke maatregelen en middelen worden toegepast tegen het organisme in het huidige toepassingsgebied?

Er kan onderscheid worden gemaakt in chemische, biologische en fysische maatregelen.

De meest algemene maatregel in het huidige verspreidingsgebied is het gebruik van chemische middelen als metamidophos (organofosfor insecticide) en carbofuran (breedspectrum carbamaat). Cypermethrin en andere synthetische pyrethroiden worden ook gebruikt.

Biologische bestrijding is mogelijk door de inzet van schimmels en parasitaire aaltjes. Daarnaast zouden padden, vogels en kippen ingezet kunnen worden. Ook is het mogelijk dat natuurlijke vijanden binnen de groep van grondkevers worden gebruikt, met name tegen het eistadium en het larvale stadium. Er zijn geen gegevens in de literatuur gevonden over de effectiviteit van biologische bestrijders

In 2009 is er onderzoek gepubliceerd over het potentieel van plastic schermen als fysieke barrière voor de vleugelloze insecten (Kroscel et al., 2009). Deze schermen werden bij het poten langs de randen van de akkers geplaatst en in proeven bleek dat de schermen effectief zijn in het stoppen van de kevermigratie. Een combinatie van schermen en fysieke vallen bleek een effectieve technologie voor massa-vangst van de snuitkevers.

6. Welke maatregelen en middelen kunnen in Nederland worden ingezet tegen het organisme en hoe effectief zijn deze? (welke middelen, frequentie van spuiten)

In Nederland zijn ca. 600 soorten snuitkevers (bron: www.biocontrole.nl). Een aantal soorten hiervan brengt schade toe aan gewassen. De belangrijkste 2 soorten zijn de taxuskever of gegroefde lapsnuitkever (Otiorhynchus sulcatus) en de snuitkever (Otiorhynchus aurife).

Er zijn in andere teelten ook middelen inzetbaar tegen kevers. Gezien het feit dat er ook melding wordt gemaakt dat volwassen dieren en larven met andere planten in verband gebracht kunnen worden maar dat het niet duidelijk is welke gewassen dit zijn, wordt hier verder geen aandacht aan geschonken en wordt de analyse beperkt tot de aardappel.

In de aardappelteelt is de coloradokever (Leptinotarsa decemlineata), behorende tot de familie van de bladhaantjes, een plaagsoort, waarbij vooral schade kan optreden in warme(re) jaren.

Chemische middelen in aardappel

Werkzame stoffen die ingezet kunnen worden tegen de coloradokever in de aardappelteelt zijn azadirachtine, de synthetische pyrethroiden deltamethrin,

esfenvaleraat, lamdba-cyhalotrhin, en de neonicotinoiden thiamethoxam, acetamiprid en thiacloprid.

Biologische maatregelen

Zoals gezegd kunnen parasitaire nematoden worden ingezet. Er zijn diverse soorten te koop zoals Heterorhabditis bacteriophora, Heterorhabditis megidis en Steinernema

kraussei. Er wordt ook onderzoek gedaan naar de toepassing van geuren als lokstof,

in combinatie met de inzet van de aaltjes. In 2008 heeft het middel Bio 1020 een toelating gekregen. BIO 1020 bestaat uit gekookte rijstkorrels die teruggedroogd zijn

en waarop de schimmel Metarhizium anisopliae geënt is. Deze rijstkorrels kunnen door de potgrond worden gemengd óf ingewerkt door de bodem in vollegrondsteelten om daar eitjes, larven, poppen en jonge stadia van de taxuskever te bestrijden.

Metarhizium anisopilae heeft een brede waardreeks van insecten. Voor de stam van

BIO 1020 (F52) is de gegroefde lapsnuitkever (Otiorhynchus sulculatus) de

belangrijkste waard. De werking tegen overige bodeminsecten is nog in onderzoek. Bovenstaande maatregelen zullen overigens niet tot nauwelijks

betaalbaar/uitvoerbaar en daarmee relevant zijn voor de aardappelteelt. Een recente bestrijdingsmethode die wordt getest voor de bestrijding van de aspergekever is de zogenaamde Beetle eater. Dit is een soort stofzuiger, aangedreven door de aftakas van een trekker waarmee insecten uit het gewas worden gezogen. Mogelijk dat deze ook toegepast kan worden ter bestrijding van de mogelijk te vestigen kevers in de aardappel waar ook al een toepassing tegen de coloradokever loopt met deze techniek.

Er wordt vooralsnog vanuit gegaan dat snuitkevers van het soort Premnotrypes in de huidige landen waar het organisme voorkomt geen andere waardplanten hebben dan wilde en gedomesticeerde aardappelrassen.

Voor bestrijding van de coloradokever zou 1 bespuiting met deltamethrin in veel gevallen voldoende moeten zijn. Alle genoemde middelen zijn overigens veel breder inzetbaar tegen een scala aan plaaginsecten. Hierdoor zou een toepassing tegen een mogelijke vestiging van de Premnotrypus spp (niet Europees) al binnen het bestaande spuitschema vallen en niet voor (veel extra) milieubelasting hoeven zorgen.

De volgende scenario’s zijn doorgerekend voor het inschatten van de potentiele milieubelasting bij vestiging van Premnotrypes Spp (Niet-Europees) in Nederland in de aardappelteelt

Scenario laag: geen extra bespuitingen

Scenario hoog: Op gehele aardappelareaal van 155.000 ha 1 extra bespuiting: 0,5 x met deltamethrin en 0,5x met thiacloprid/acetamiprid.

7. In hoeverre past dit maatregelen/middelenpakket binnen een geïntegreerde teelt?

Deltamethrin en acetamiprid zijn niet goed inpasbaar in een geïntegreerde teelt. Thiacloprid is wat beter toepasbaar in een geïntegreerde teelt en beter te combineren met natuurlijke vijanden. Bovendien zljn bepaalde middelen niet toegelaten in

grondwaterbeschermingsgebieden. Er lijken zowel in binnen- als buitenland goede ervaringen te zijn met niet chemische maatregelen. Insectparasitaire aaltjes en schimmels zijn wel goed inpasbaar binnen een geïntegreerde teelt.

Referenties

Alcázar, J.; Cisneros, F. (1998) Taxonomy and Bionomics of the Andean Potato Weevil Complex: Premnotrypes spp. and Related Genera. CIP program Report 1997- 1998. CIP. International Potato Center. Lima, Peru.

Alcázar, J.; Cisneros, F (1996). Integrated management for Andean Potato Weevils in Pilot Units, Program Report 95-96. International Potato Center. Lima, Peru.

http://www.cipotato.org/publications/program_reports/95_96/program4/prog43.asp

CPC reports Premnotrypes suturicallus , Premnotrypes sanfordi en Premnotrypes

latithorax. (Andean potato weevil).

EPPO quarantine pest. Data sheets on Quarantine Pests. Premnotrypes spp (Andean). Kroscel, J.; Alcazar, J.; Poma,P. (2009). Potential of plastic barriers to control

Andean potato weevil Premnotrypes suturicallus Kuschel. Crop protection Volume 28, Issue 6, juni 2009. P 466-476.

Kühne, M. The Andean potato weevil Premnotrypes suturicallus. Ecology and interactions with the entomopathogenic fungus Beauveria bassiana . Dissertatie Georg-August-Univestität. Göttingen. 2007.

8. Wat heeft dit maatregelen/middelenpakket (t.o.v. het areaal gewas) voor invloed op de milieubelasting?

Synthetische pyrethroiden als deltamethrin, esfenvaleraat en lamdba-cyhalothrin geven een aanzienlijk risico voor het waterleven. Voor bodemleven en grondwater zijn de risico’s per toepassing gering. Enkele neonicotinoiden als thiacloprid en acetamiprid hebben per toepassing kleine risico’s voor waterleven, bodemleven en grondwater. De neonicotinoide imidacloprid heeft echter wel een aanzienlijk risico voor het grondwater, met name bij lagere organische stofgehaltes.