• No results found

Bijlage 1 Factsheets van de geselecteerde Q-organismen

M. fructigena en Botryotinia fuckeliana.

17 Andean potato mottle virus (APMoV)

1. Waar komt het organisme in de wereld voor?

Het Andean potato mottle virus komt in meerdere landen in Zuid-Amerika voor met name in de hooglanden van Chili, Ecuador en Peru op hoogtes tussen de 2000 en 4000 m. Het is ook gesignaleerd in Midden-Amerika maar details ontbreken. In Europa is het virus niet aanwezig eventueel wel in genenbanken. In november 2009 kwam er via Promed mail, een programma van de International Society for Infectious Diseases een bericht uit dat er in aardappelen rond Moskou het zogenaamde Andi- virus was gesignaleerd. Het lijkt waarschijnlijk dat het hier gaat om het APMoV virus dat via geïmporteerde knollen of weefselkweekmateriaal is meegekomen. Aanvullend onderzoek moest echter nog worden gedaan voor verificatie. De laatste stand van zaken is onbekend.

Figuur 1 Verspreiding van APMoV volgens CABI/EPPO (2006).

2. In welke gewassen en teelten komt het organisme voor?

Het virus is in een natuurlijke omgeving beperkt tot gewassen uit de nachtschade familie (Solonaceae) als aardappel, aubergine en paprika. APMoV is een comovirus die typisch door kevers worden overgebracht. Een virusisolaat uit Capsicum kon door de kever Diabrotica balteata worden verspreid. Het virus bleek in een experiment ook te worden verspreid door D. viridula. Diabrotica soorten zijn wijd verspreid aanwezig in de regionen waar het virus is gevonden.

Het virus wordt ook eenvoudig van plant op plant overgebracht maar wordt niet overgebracht door zaad. Het kan echter wel overgedragen worden met

aardappelknollen. Verschillende wilde aardappelsoorten zijn vatbaar voor het virus en kunnen hierdoor dienen als natuurlijke reservoirs van waaruit het virus via vectoren naar velden met commerciële aardappelrassen wordt overgedragen.

Kevers van het geslacht Diabrotica zijn niet inheems in Nederland (bron Nederlands soortenregister). De maiswortelkever (Diabrotica virgifera) wordt als exoot gezien en is de enige Diabrotica die wordt genoemd. Of andere geslachten van de familie van de Chrysomelidae of bladhaantjes in Nederland als vector kunnen fungeren is onbekend. In deze analyse wordt als wordt case scenario de aanname gedaan dat kevers die in Nederland in aardappel voorkomen in staat zijn het virus over te dragen.

Het virus kan kunstmatig worden overgebracht op andere nachtschade-achtigen als

Datura, Nicotiana en Physalis soorten.

3. Wat is de schade die het organisme veroorzaakt en hoe ziet deze eruit?

In de meeste aardappelcultivars in Peru induceert een primaire infectie met het virus bont geschakeerde, gevlekte en gekrulde bladeren en verminderde ontwikkeling van nieuwe uitgroei. Planten die onder zeer koele condities groeien, ontwikkelen veelal gele vlekken of geelverkleuring van blad. Er zijn geen symptomen op de knollen beschreven maar het virus kan wel vertraagde groei van spruiten veroorzaken. In het algemeen zijn de symptomen lesies op het blad en abnormale bladkleuren, -patronen en vormen. De gehele plant kan dwerggroei vertonen.

Figuur 2 Andean potato mottle virus (APMoV) overgebracht op de toetsplant Nicotiana benthamiana; symptomen zijn onregelmatige chlorotisch plekken en bladvervorming (Bron: NVWA, NRC).

4. Welke schade kan in Nederland worden verwacht bij introductie van het organisme? (geschiktheid klimaat voor vestiging, welke teelten, groene ruimte, inschatting % opbrengstverlies zonder inzet van

gewasbescherming)

De schade kan bij het voorkomen van kevers als vectoren aanzienlijk zijn. Zoals eerder is aangegeven, wordt de aanname gemaakt dat in Nederland kevers in de aardappelteelt als vector kunnen fungeren. Mocht dit niet het geval zijn, dan zijn er naar verwachting weinig problemen. Klimatologisch is de EU/NL geschikt voor vestiging en transmissie. Symptomen zijn hierboven beschreven. In het algemeen is het zo dat hoe erger de symptomen zijn, hoe groter de reductie in opbrengst en kwaliteit. Opbrengstverlies is het meest belangrijke gevolg van infectie met APMoV.

Opbrengsten (kleinere en minder knollen) kunnen sterk gereduceerd worden,

ondanks dat planten slechts lichte symptomen laten zien. Bovendien zal geïnfecteerd pootgoed resulteren in zieke planten. Preventie is de belangrijkste factor in het controleren van virusziekten. Milieu-condities hebben een belangrijk effect op de symptomen en effecten van het virus.

5. Welke maatregelen en middelen worden toegepast tegen het organisme in het huidige toepassingsgebied?

Import van aardappelknollen uit landen waar dit virus voorkomt, dient te worden verboden en dit virus is een van de organismen die strikte quarantaine maatregelen voor import in de EPPO regio rechtvaardigt. Op korte termijn is de productie van gezond uitgangsmateriaal belangrijk en op de lange termijn de ontwikkeling van resistente rassen. Goede en betrouwbare detectie van het virus is essentieel.

6. Welke maatregelen en middelen kunnen in Nederland worden ingezet tegen het organisme en hoe effectief zijn deze? (welke middelen, frequentie van spuiten)

Werkzame stoffen in de aardappelteelt tegen het geslacht Leptinotarsa (Coloradokever) binnen de familie van de bladhaantjes ( Chrysomelidae) zijn azadirachtin, deltamethrin, esfenvaleraat, lambda-cyhalothrin, thiamethoxam, acetamiprid en thiacloprid. Deze middelen zullen naar verwachting ook werken tegen kevers uit het geslacht Diabrotica.

Transmissie via kevers is echter niet de enige transmissieroute. Vernietiging van geïnfecteerde planten is daarnaast een maatregel die genomen kan worden. Dit moet uiteraard zo snel mogelijk na aantreffen plaatsvinden.

Op basis van bovenstaande informatie over effectiviteit en toegelaten middelen is voor de aardappelteelt het volgende scenario’s doorgerekend voor het inschatten van de potentiële milieubelasting bij vestiging van APMoV virus.

Scenario laag: Geen bespuiting nodig.

Scenario hoog: Op de helft van het gehele areaal van 155.00 ha zijn 2 bespuitingen nodig: 1 met thiamethoxam en 1 met acetamiprid/thiacloprid.

7. In hoeverre past dit maatregelen/middelenpakket binnen een geïntegreerde teelt?

Gewasrotatie is een maatregel die genomen kan worden voor zowel eventuele kevers als vectoren als inperking van transmissie via planten zelf.

Een aanzienlijk aantal van bovenstaande middelen als deltamethrin, esfenvaleraat en lambda-cyhalothrin is niet goed inpasbaar in geïntegreerde schema’s. Thiamethoxam is gedeeltelijk te combineren met biologische bestrijders. Het middel is gevaarlijk voor bijen en hommels en de actieve stof mag niet worden gebruikt op in bloei staande gewassen of op niet-bloeiende gewassen wanneer deze actief bezocht worden door bijen en hommels. Neem-azal is het best van de genoemde middelen

inpasbaar. Toepasbaarheid is uiteraard ook gerelateerd aan de datum van inzet van het middel en het voorkomen van natuurlijke vijanden.

Referenties

EPPO Data Sheets on Quarantine Pests Potato Andean mottle comovirus.

8. Wat heeft dit maatregelen/middelenpakket (t.o.v. het areaal gewas) voor invloed op de milieubelasting?

De synthetische pyrethroiden deltamethrin, esfenvaleraat, lambda-cyhalothrin geven een aanzienlijk risico voor het waterleven. Voor bodemleven en grondwater zijn de risico’s per toepassing van deze stoffen gering. De neonicotinoiden (thiamethoxam, thiacloprid en acetamiprid) hebben per toepassing kleine risico’s voor waterleven, bodemleven en grondwater.