• No results found

Bijlage 1 Factsheets van de geselecteerde Q-organismen

M. fructigena en Botryotinia fuckeliana.

7 Helicoverpa zea

1. Waar komt het organisme in de wereld voor?

.

Helicoverpa zea (Boddie) (ook wel Heliothis zea (Boddie)) komt voornamelijk voor in

de gematigde en (sub)tropische delen van Amerika, van Canada tot Argentinië. In Noord-Amerika kan H. zea niet overwinteren noordelijker dan 40° N, maar adulten verspreiden zich snel, en migreren elk voorjaar naar het noorden van de VS en Zuid- Canada. (Figuur 1.)

Figuur 1 Verspreiding van Helicoverpa zea volgens CABI/EPPO (2006).

2. In welke gewassen en teelten komt het organisme voor?

H. zea is een polyfaag insect. Het insect kan meer dan 100 plantensoorten

aantasten, waarvan maïs, katoen en tomaat, vanwege hun hoge verkoopwaarde, de belangrijkste zijn. Onder de waardplanten vallen ook bonen, broccoli, kool,

aubergine, sla, okra, erwt, paprika, soja en watermeloen. Er is ook schade gevonden in fruit en andere bomen, en in knoppen en bloemen van een breed spectrum aan vaste planten. De meeste aantastingen zijn te vinden in gewassen in het open veld of in tuinen, maar ze zijn ook waargenomen in kassen.

3. Wat is de schade die het organisme veroorzaakt en hoe ziet deze eruit?

Helicoverpa zea kan een plaag zijn in een variëteit aan gewassen. De larven hebben

een voorkeur voor bloemen, knoppen en vruchten. In tomaten, komkommers, bonen en paprika’s beginnen de jonge rupsen te vreten aan bladeren en bloesems. Later vreten ze gaten in de vruchten en dringen naar binnen, waar ze verdere vraatschade aanbrengen. Aangetaste vruchten zijn niet meer te verkopen. Een gewas als sla kan volledig worden vernietigd wanneer de larven het groeipunt opeten en anders

kunnen ze zoveel vraatschade veroorzaken dat de slakrop niet meer te verkopen is (Bayer, CropScience Crop Compedium).

Bij mais voeden de jonge rupsen zich in eerste instantie aan de ontwikkelende bloemen. Als ze ouder zijn, dan voeden de rupsen zich met de kolven, waarbij ze soms meer dan de helft van de maïskorrels opeten. Als ze ouder zijn verlaten ze de kolven door gaten te maken in de schutbladeren. Bij alle waardplanten kan er ook secundaire schade optreden vanwege infectie door plantpathogene schimmels, waardoor de vruchten rotten of bladeren afvallen.

Schade veroorzaakt door H. zea is vaak erg kostbaar aangezien de larven voornamelijk eten van de reproductieve delen en groeipunten van de gewassen, waardoor dit direct van invloed is op de opbrengst. De meeste gewassen die aangetast worden zijn van hoge waarde (katoen, mais en tomaten). In Noord- Amerika wordt de jaarlijkse schade door H. zea en H. virescens samen in alle gewassen geschat op ongeveer 1000 miljoen US$, ondanks de besteding van 250 miljoen US$ (Fitt, 1989).

Aantasting van mais bestemd voor veevoer heeft niet direct een economische impact: economische verliezen zijn ongeveer 5% indien er geen controle

maatregelen genomen, maar ze dienen vaak als reservoir voor aantasting in andere maïsteelt (EPPO Data Sheet).

Figuur 2 Een volwassen, vrouwelijke mot en larve van Helicoverpa zea (Bron: CABI, CPC, foto mot: CIMMYT; foto larve; USDA-ARS).

4. Welke schade kan in Nederland worden verwacht bij introductie van het organisme? (geschiktheid klimaat voor vestiging, welke teelten, groene ruimte, inschatting % opbrengstverlies zonder inzet van

gewasbescherming)

Import van goederen uit de gematigde en (sub)tropische delen van Amerika is een belangrijke bron van introductie van H. zea in Nederland. In de afgelopen 10 jaar hebben we in Nederland al 5 keer een onderschepping gehad van H. zea in groenten of vaste planten uit Midden- en Zuid-Amerika (uitvraag Europhyt).

H. zea kan zich in Nederland waarschijnlijk niet buiten vestigen, maar wel in kassen.

Vanuit deze kassen of vanuit warmere delen van Europa (bij vestiging in Europa en niet alleen in Nederland) zouden ook gewassen in de buitenteelten kunnen worden aangetast. In Nederlandse kassen worden reeds maatregelen genomen om rupsen te bestrijden. De inschatting is dat deze maatregelen niet altijd voldoende zullen zijn om schade door H. zea te voorkómen.

Aangezien in Nederland (vrijwel) alleen maïs wordt geteeld als veevoeder, zal de economische impact niet zo groot zijn (zie ook het antwoord bij vraag 3).

5. Welke maatregelen en middelen worden toegepast tegen het organisme in het huidige toepassingsgebied?

In de meeste gevallen wordt geïntegreerde bestrijding (IPM) aanbevolen. Er zijn verschillende cultuurmaatregelen die toegepast kunnen worden zoals mechanische grondbewerking, verschuiven van het zaaitijdstip en het gebruik van vanggewassen. Het gebruik van resistente rassen en het versnellen van de afrijping van het gewas door het verwijderen van de koppen, zijn maatregelen die genomen kunnen worden om het aantastingsniveau en dus ook de schade te beperken.

Chemische bestrijding is het meest algemeen toegepast. Wanneer de larven zich in het gewas hebben ingevreten, is het echter moeilijk deze met insecticiden te bereiken. Vooral in katoen heeft de inzet van chemische middelen geleid tot de ontwikkeling van resistentie (CPC, 2007).

De stoffen sulprofos, profenofos, methomyl, thiodicarb, chlorpyrifos, acephate, amitraz, en pyrethroids worden aanbevolen in katoen.

In katoen, maïs en tomaat zijn transgene rassen beschikbaar waarin in het genoom van de planten een gen van de bacterie Bacillus thuringiensis (Bt) is ingebouwd. Larven die deze planten aanvreten gaan dood. Ook is een viruspreparaat beschikbaar (Baculovirus heliothis) wat een vergelijkbare effectiviteit heeft als chemische

bestrijdingsmethoden. De kosten van deze toepassing liggen echter hoger in

vergelijking met een chemische bestrijding. Feromonen kunnen worden ingezet voor monitoring of als verwarring.

In veel gebieden waar Helicoverpa zea voorkomt is biologische bestrijding meestal redelijk effectief. Natuurlijke vijanden zoals Trichogramma spp. bestrijden met name eieren en larven. Verder worden insecten-pathogenen zoals Bacillus thuringiensis en

Heliothis NPV ingezet.

6. Welke maatregelen en middelen kunnen in Nederland worden ingezet tegen het organisme en hoe effectief zijn deze? (welke middelen, frequentie van spuiten)

Vanwege de EU-quarantaine status geldt een nultolerantie voor dit organisme. Producten bestemd voor andere EU-landen zullen vrij moeten zijn van H. zea. Vanwege deze eis zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, indien H. zea voorkomt in Nederland, waarschijnlijk extra toenemen. De grootste impact bij introductie zal waarschijnlijk zijn in de bedekte vruchtgroententeelten (tomaat, aubergine, paprika) en de bedekte teelt van boon.

Voor de bestrijding van de larven van H. zea kunnen middelen worden ingezet met een werking tegen rupsen zoals indoxacarb (Steward), methoxyfenozide (Runner), spinosad (Tracer), teflubenzuron (Nomolt) en flubendiamide (Fame). Tegen de motten kunnen middelen op basis van deltamethrin (Decis) worden ingezet.

Het volgende scenario is doorgerekend voor het inschatten van de potentiële milieubelasting bij vestiging van Helicoverpa zea in Nederland:

Scenario laag: gemiddeld 1 extra behandeling tegen rupsen op 10,000 ha kasteelt: 0,25 x indoxacarb, 0.25x methoxyfenozide, 0,25x spinosad, 0,25x teflubenzuron

Scenario hoog: gemiddeld 2 extra behandelingen tegen rupsen op 10,000 ha kasteelt: 0,5 x indoxacarb, 0.5x methoxyfenozide, 0,5x spinosad, 0,5x teflubenzuron

7. In hoeverre past dit maatregelen/middelenpakket binnen een geïntegreerde teelt?

Een intensieve chemische bestrijding om te kunnen voldoen aan een nultolerantie past niet binnen een geïntegreerde bestrijding. Introductie kan dus met name voor de teelt van vruchtgroenten, waar geïntegreerde bestrijding algemeen wordt ingezet, een grote impact hebben.

Referenties

Bayer CropScience Crop Compendium, Helicoverpa zea. http://compendium.bayercropscience.com

Bestrijdingsmiddelendatabank Ctgb. http://www.ctb-wageningen.nl/

CPC, 2007. Crop Protection Compendium. http://www.cabi.org/compendia/cpc/

(accessed 9 December 2010).

EPPO Data Sheet, Helicoverpa zea (accessed 24 August 2010).

Fitt, G.P. (1989), The ecology of Heliothis species in relation to agro-ecosystems.

Annual Review of Entomology 34, 17-52.

Gewasbeschermingsmiddelengids 2010. Gids voor de gewasbescherming in de land- en tuinbouw en het openbaar en particulier groen. Wageningen Academic Publishers, 20e druk, 2010.

8. Wat heeft dit maatregelen/middelenpakket (t.o.v. het areaal gewas) voor invloed op de milieubelasting?

Indoxacarb en methoxyfenozide geven voor bodem- en waterleven en grondwater een klein risico per toepassing. Teflubenzuron geeft een aanzienlijk risico voor het waterleven en grondwater. Spinosad geeft voor bodemleven een groot risico en voor waterleven een aanzienlijk risico.