• No results found

3. Frame-analyse: de PKI-opstanden en de daaropvolgende Repressie (1926-1931)

3.3 Prognostische frames

De eerste eisen die de CPH stelde na de opstand op Java waren de directe vrijlating van de gevangen genomen opstandelingen en algemene amnestie voor alle politiek gevangen. De tweede eis was het uitzenden van een parlementaire enquêtecommissie naar Indonesië. De commissie moest onderzoek doen naar de oorzaken van de opstanden, maar moest wel goed vertegenwoordigd worden door vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging. Alleen zij waren volgens de CPH in staat om objectief onderzoek te doen, en daarbij zouden de

Indonesiërs meer vertrouwen hebben in de commissie. Uiteraard stelde men ook dat Indonesië

112 De Tribune, 4 januari, 1927.

direct onafhankelijk moest worden.114 Om deze eisen te bereiken werd door de CPH drie strategieën gevolgd. De eerst was het tonen van solidariteit van de Nederlandse arbeiders met de Indonesiërs. Er waren voor de CPH twee belangrijke redenen voor solidariteit. Het steunen van de Indonesische opstandelingen en het onbetrouwbaar maken van het “roof-systeem’’ van de Nederlandse bourgeoisie in Indonesië:

“Maar zoodra er in Holland een beweging ontstaat, die in alle opzichten solidair is met de opstandige bevolking van Indonesië en de leuzen van die revolutionairen aan den evenaar tot in hun uiterste consequenties overneemt, - zoodra er dus een ideologisch eenheidsfront is tusschen Indonesische en Hollandsche proletariërs, wordt de toestand voor de Hollandsche bourgeoisie geheel anders. Want niet alleen scheppen de Indonesiërs moed uit deze houding van het Hollandsche proletariaat; - niet alleen vuurt het hen aan, als zij weten, dat in Holland, in dien roofstaat tusschen Oost-Friesland en de Schelde, de arbeiders met de Indonesiërs solidair zijn; - maar bovendien is deze actie van de Hollandsche revolutionairen er op gericht, leger en vloot, de wapens, waarmee de Hollandsche bourgeoisie haar roof-systeem in Indonesië stand houdt (en alleen dáármee), voor die bourgeoisie onbetrouwbaar te maken.’’115

Een andere strategie ter ondersteuning van de Indonesiërs was het voeren van actie in Nederland, om zo de gepropageerde solidariteit in de praktijk te brengen. In november 1926 werden al diverse protestvergaderingen gehouden, waarbij vaak de oproep van solidariteit met de Indonesiërs klonk. Verder werden er protest telegrammen gestuurd naar de gouverneur- generaal de Graeff en de minister van Koloniën Jacob Christiaan Koningsberger. In deze telegrammen werd veelal geprotesteerd tegen de repressie van de koloniale regering tegen de communisten. De meest gebruikte vorm van actie voor de CPH was agitatie in het belang “van den strijd der Indonesische makkers’’.116

De laatste strategie van de CPH was het vormen van een eenheidsfront. In de praktijk betekende dit voornamelijk het oproepen tot een eenheidsfront, want daadwerkelijk één tot stand te brengen lukte haar niet. In het eerste manifest van de CPH en het NAS werd al opgeroepen tot een eenheidsfront van de arbeiders: “Arbeiders van alle richtingen drijft uw organisaties naar het eenheidsfront voor den gemeenschappelijken strijd tegen de

114 De Tribune, 1 december, 1926. 115 Ibid, 12 januari, 1927.

onderdrukkers van het Indonesiche volk!’’117 Deze oproep werd in de dagen erna meerdere malen herhaald, toen nog gericht aan alle linkse organisaties en partijen. Aan deze

organisaties en partijen werden ook aan het begin nog uitnodigingen gestuurd door de CPH en het NAS voor hun protestvergaderingen.118 Ideologische geschilpunten mochten hierbij niet in de weg staan voor samenwerking tussen de arbeiders: “Verschil van inzicht in tactiek,

politiek, geloof of ongeloof, zwijgt hier’’. Hierbij werden niet alleen de arbeiders opgeroepen tot het eenheidsfront, men richtte zich ook tot: “Intellectueelen, Kunstenaars, Vrijzinnige Politici, Vrijdenkers, enz., - gij allen, die tegen uitspattingen van machtsmisbruik zijt, en opkomst voor de menschen-rechten – sluit u aan bij ons protest!’’119 De uitnodigingen waren gericht aan de SDAP, Sociaal-Democratische Vrouwenbond, Arbeiders Jeugd Centrale, Studentenbond, Rooms-Katholieke Volkspartij, Vrijzinnige Democratische bond, Nederlands Verbond van Vakverenigingen, Dageraad en nog veel meer linkse organisaties. Geen enkele van deze organisaties ging op de uitnodigingen in. De CPH bleef ze echter sturen en

uiteindelijk reageerden de arbeidersorganisaties niet eens meer op de uitnodigingen. Volgens de CID wisten de CPH en het NAS dit, en was het een loos gebaar.120

Door de mislukte poging om een eenheidsfront met de arbeidersorganisaties te

vormen, ging de CPH zich meer richten op de leden in plaats van de leiders. Het zou volgens de CPH een schande zijn als de arbeiders tekort zouden schieten in hun plicht om “den Indonesische makkers’’ te helpen.121

Op 29 december deden zij daarom nogmaals de oproep om een gezamenlijk eenheidsfront te vormen. Want, zo stelde ze zichzelf de vraag: “Het moet toch mogelijk zijn, dat zich in Holland vele duizenden arbeiders vereenigen om gezamenlijk een front te maken tegen onzen gemeenschappelijken vijand, de Hollandsche bourgeoisie, om deze te beletten, de bloedige wraakneming op honderden weerlooze, opgesloten

klassenstrijders ten uitvoer te brengen?’’122 Het eenheidsfront werd zelfs verzwakt, het NAS zei de bondgenootschap met de CPH in 1927 op. Het conflict over de vakbewegingspolitiek, de groter wordende invloed van de Komintern en de eis van de RVI zorgde er voor dat de NAS-leden zich afsplitsten. Zij gingen wel door in plaatselijke comités met hun strijd voor ondersteuning van de Indonesische volksbeweging. De CPH gaf na de afsplitsing van de

117 De Tribune, 16 november, 1926. 118 Ibid, 19 november, 1926. 119 Ibid, 22 november, 1926.

120 Algemeen Rijksarchief Den Haag, collectie De Meijer, Hoofdbureau van Politie te Amsterdam (2.04.53.21),

inv. nr. 15, maandoverzichten CID, 17 februari 1927.

121 De Tribune, 8 december, 1926. 122 Ibid, 29 december, 1926.

NAS-leden de schuld aan hen, voor het verzwakken van het eenheidsfront dat bestond in de revolutionaire arbeidersbeweging.123

De CPH vond dat dat de drie gevolgde strategieën in de jaren na de PKI-opstanden en ten tijde van de repressie van de koloniale regering, niet de gewenste resultaten hadden opgeleverd. In het jaaroverzicht van 1931 noemde de CPH de resultaten in haar werk voor massa agitatie en solidariteit onder de Nederlandse arbeiders haar zwakste plek. Het was in de vijf jaar na de PKI-opstanden niet gelukt om de Indonesische volksbeweging daadwerkelijk te ondersteunen.124 De RSP zocht de reden voor het mislukken van actieve steun voor de

Indonesiërs niet bij zichzelf, maar bij de Nederlandse arbeidersbewegingen:

“Het is één van de grootste gebreken van verschillende organisaties der arbeidersbeweging, dat zij zich niet anders dan terloops met de ontwikkeling van Indonesië bezighouden. Zoo min in de bladen van de katholieke als van de christelijke arbeidersbeweging zijn wij ooit uitingen tegengekomen, die erop wijzen, dat men in die kringen het gepropageerde solidarisme ook tot de Indonesische bevolking uitstrekt.’’125