• No results found

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de periode 1931-1936 onderzocht. Hierbij wordt wederom de frame- analyse toegepast op een antikoloniale verzetspoging in Indonesië in de jaren 30: de muiterij op de Zeven Provinciën. De muiterij werd uiteraard verwelkomd door de CPH en de RSP. De CID stelde dan ook: “Als dankbaar object voor het voeren van de propaganda en het

verwekken van agitatie, zijn de gebeurtenissen in Indië door de leiders van de revolutionaire partijen aangegrepen.’’ De muiterij betekende voor de CPH dat de revolutionaire geest in Indonesië nog steeds springlevend was, en dat de crisis ervoor had gezorgd dat ook daar het einde van het kapitalisme was aangekomen.Er werden weer dagelijkse vergaderingen

gehouden door heel het land, maar de muiterij kreeg dit keer veel meer aandacht en steun van de Nederlandse arbeiders. De CID moest concluderen dat de protestvergadering grote

opkomsten brachten. Veel meer dan men had bij de PKI-opstanden en de repressie van de koloniale regering. 151

De aandacht en steun van de arbeiders voor de protestvergaderingen had te maken met het feit dat niet alleen de CPH en de RSP, in protest kwamen tegen het gewelddadig

beëindigen van de muiterij door de Nederlandse regering. Ook de SDAP was hier uiterst kritisch op. In een brochure over de muiterij kwam SDAP-partijleider Johan Willem Albarda tot de conclusie dat:

“Bij de beoordeling van de muiterij mag evenmin uit het oog worden verloren, dat zij als niets meer dan een demonstratie was bedoeld. Bij het optreden van de overheid tegen de muiters is met deze feiten en omstandigheden geen of althans niet genoegzaam rekening gehouden, hoewel zij voldoende

151 De Nederlandse Bank, Centrale Inlichtingendienst (1.752.000.000) inv. nr. 16, CID maandoverzichten,

bekend waren. Er is niet het noodige gedaan om het tegen de muiters gepleegde geweld onnoodig te maken; daarom is dat geweld af te keuren.’’152

Hoewel het geen harde woorden waren, was het wel kritiek op de reactie van de Nederlandse regering. Het was dan ook niet vreemd dat veel SDAP-leden en andere linkse arbeiders aandacht toonden voor protestvergaderingen en zich aansloten bij demonstraties die georganiseerd werden uit protest tegen het gewelddadig beëindigen van de muiterij, ook als deze door de CPH georganiseerd werden.

Om de beeldvorming door de CPH over deze grote gebeurtenis te onderzoeken, wordt dit hoofdstuk ingedeeld in diagnostische, prognostische en motiverende frames. Bij de muiterij gebruikte de CPH in enkele gevallen dezelfde frames als zij deed bij de PKI-

opstanden en de daaropvolgende repressie. Daarom wordt in de deelconclusie geanalyseerd of deze frames statisch waren gebleven of zich hadden ontwikkeld met de tijd. De beeldvorming van de CPH wordt wederom in enkele gevallen tegenover die van de RSP gezet. Waar de CPH en de RSP bij de PKI-opstanden en het Indonesische onafhankelijkheidsstreven verschillende interpretaties en inzichten hadden, zoals het steunen van de coöperatieve nationalisten, waren beiden partijen het meer met elkaar eens over de muiterij. De RSP uitten zich wel kritischer op de Nederlandse arbeiders dan de CPH. Het echte verschil tussen beiden partijen kwam toen de CPH eind 1935 besloot om een nieuwe strategie te volgen ten opzichte van Indonesië.

4.2 Diagnostische frames

De CPH wees één grote oorzaak aan, die de muiterij op de Zeven Provinciën mogelijk had gemaakt. Dit was volgens hen de wereldcrisis die in 1929 uitbrak en Indonesië hard trof met alle gevolgen van dien:

“De crisis heeft Indonesië zwaarder getroffen, dan misschien eenig ander land ter wereld. De machten van de Westersche beschaving hebben zich totaal buiten staat getoond, om hun eigen stelsel van uitbuiting in stand te houden. De plantages en mijnen worden stilgelegd, de suikervelden niet bezaaid.

152

J.W. Albarda, Een ander licht – een ander oordeel over de gebeurtenissen met de Zeven Provinciën (Amsterdam 1933) 47.

Honderdduizenden en millioenen werkloozen vullen steden en dorpen. Loonsverlaging en bezuinigingen tasten de arbeidersmassa’s. De ontevredenheid groeit, en geeft zich in spontane acties lucht. Nog ontbreekt de bewuste, revolutionaire leiding in de meeste gevallen.’’153

De crisis had volgens de CPH vier gevolgen voor Indonesië, die allen hadden

bijgedragen aan de uitbraak van de muiterij. Het eerste gevolg was volgens haar de opleving in de revolutionaire strijd van het proletariaat in de Europese landen. In 1930 werd door Moesso in een artikel in De Tribune gesteld dat een “revolutie-golf’’ in aantocht was:

“Wij bevinden ons in een nieuwe opgaande fase van de internationale arbeidersbeweging en van de bevrijdingsstrijd van de onderdrukte volkeren. De revolutionaire strijd van het Europeesche proletariaat, ontwikkelt zich. De naderende revolutie in Britisch-Indië en in China zal haar echo in alle koloniale landen doen hooren en de ontwikkeling van de revolutie ook in Indonesië beïnvloeden.’’154

De crisis zou “de vooze stabilisatie van het Nederlandsche kapitalisme nog verder (…) aantasten.’’155

Het zorgde volgens de CPH in Indonesië voor een radicalisering van de arbeiders, dit alles kwam “door de alles verwoestende en hun levenspeil neerdrukkende crisis.’’156

Deze genoemde “radicalisering’’ uitte zich volgens de CPH steeds meer in verzet van de Indonesiërs. Zo werd er gewezen op enkele ontslagen Indonesiërs die op Oost-Sumatra zich in een huis verschansten en op patrouillerende politie agenten schoten.157 Steeds wanneer Indonesiërs of Chinezen werden opgepakt wegens communistische propaganda, was dit voor haar het bewijs dat de PKI ondergronds haar werk voortzette.158 Ook in het leger werden soldaten opgepakt wanneer deze communistische propaganda bij hun collega’s voerden. Weer was dit bewijs voor de CPH dat het communisme nog leefde, en zelfs in het leger

doorgedrongen was.159 Zij greep alle vormen van verzet aan, om te wijzen op het feit dat de revolutionaire geest onder de Indonesische bevolking nog steeds leefde:

153 De Tribune, 12 november, 1932. 154 Ibid, 24 maart 1930. 155 Ibid. 156 Ibid, 18 september, 1933. 157 Ibid, 22 december, 1931. 158 Ibid, 23 september, 1932. 159 Ibid, 15 juli, 1932.

“Zoo heeft het Nederlandsche uitbuitersdom gepoogd, de revolutionaire geest bij de Indonesische volksmassa’s te onderdrukken. Zij heeft gebruik gemaakt van de diensten dier burgerlijk-nationale partijen, die den opstand van 1926 in den rug aanvielen; zij maakte gebruik van de diensten der sociaal-democratie, met haar filiaal in Indonesië zelf. Vergeefs! De opstand werd wel neergeslagen, maar de herinnering aan de dappere voorhoede, die toen in de slag ging, is niet te rukken uit het hart van het volk.’’160

De economische crisis zorgde er volgens de CPH ook voor dat de diepe kloof tussen de Europese arbeiders en de Indonesiërs in de kolonie steeds meer verdween. Dit kwam volgens haar doordat de Europese arbeiders steeds meer voordelen, “waarmee de bourgeoisie hen vroeger corrumpeerde’’, verloor. De CPH zag dit gegeven als een einde van de

“kunstmatige rassenhaat die door de bourgeoisie gekweekt was om haar heerschappij te handhaven.’’161

Het toonde voor haar de snel veranderde situatie in Indonesië. De CPH stelde dat ook de haat en verschillen tussen de bevolkingsgroepen in Indonesië door de crisis aan het verminderen was: “In het Eilandenrijk zelf vestigde zij haar militaire macht op de oude tegenstellingen tusschen de verschillende volken van Indonesië, vormde zij op de eilanden gewapende troepen van andere eilanden tegen de bevolking.’’162 Deze “verdeel en heersch’’ politiek paste de koloniale regering bijvoorbeeld succesvol toe bij de PKI-opstanden, waar Menadonese troepen werden gestuurd naar Java om de opstand daar neer te slaan. Volgens de CPH zorgde de crisis ervoor dat de onderlinge raciale strijd tussen de verschillende

Indonesische bevolkingsgroepen verdween. De rassenhaat werd ingeruild voor het klassenbesef. 163

De CPH zag ook met genoegen dat de kapitalisten of de bourgeoisie zich genoodzaakt voelden om “haar hechtste steunpunt, (…) de gewapende macht, aan te tasten en met

loonsverlaging te bedreigen.’’164

Zij had gezien hoe soortgelijke loonsverlagingen hadden geleid tot muiterijen op schepen van de Britse en Australische vloot. De CPH stelde dat dit diepe indruk had gemaakt op de matrozen en soldaten in Indonesië, die met precies dezelfde loonsverlagingen kampten.165 Na het toch door laten gaan van een loonsverlaging, werd er direct door haar gewezen op het feit dat de Nederlandse regering steeds weer “lege beloftes’’

160 De Tribune, 12 november, 1932. 161 Ibid, 6 oktober, 1933. 162 Ibid, 4 januari, 1933. 163 Ibid, 6 april, 1933. 164 Ibid, 4 januari, 1933. 165 De Tribune, 4 januari, 1933.

maakte aan de matrozen.166 Met de lege beloftes werd verwezen naar de toezegging van de Nederlandse regering aan de matrozen op de Indonesische vloot in januari 1933, om de meest recente loonsverlaging van 14 procent weer in te trekken. De regering kwam echter op dit besluit terug en liet de loonsverlaging toch doorgaan. De CPH noemde het door laten gaan van de loonsverlaging een directe provocatie van de regering, die zo de muiterij zelf had veroorzaakt: “De feiten die thans, na 7 maanden, aan het licht komen, bevestigen geheel en al, dat de regeering zelf, door haar loonsverlagingen, den opstand heeft uitgelokt.’’167 Ook de RSP stelde dat de “bezuinigingswoede de geest van opstand onder de marinemannen heeft gebracht’’.168

Het Indonesische onafhankelijkheidsstreven werd niet alleen door de koloniale regering tegengewerkt, de CPH stelde dat er verschillende vijanden waren, zowel oude als nieuwe. De oude vijanden waren de sociaaldemocraten en de bourgeoisie. Zij waren volgens de CPH schuldig aan het met geweld beëindigen van de muiterij waarbij 23 doden vielen. De sociaaldemocraten werden door haar gezien als “de grootste vijanden van de onderdrukte volksmassa’s van Indonesië.’’169

Volgens de CPH was dit omdat zij de arbeiders

vertegenwoordigden, maar niets deden voor de Indonesische volksbeweging. Toen de muiterij uitbrak, keurden de sociaaldemocraten de daad van de muiters dan ook af. Hiermee lieten de sociaaldemocraten volgens de CPH de “heldhaftige bemanning in de steek’’.170

De SDAP keurde de daad weliswaar af, maar begreep wel de omstandigheden. Ook zij zag de muiterij als gevolg van verkeerd overheidsbeleid en wees op de bezuinigingen die doorgevoerd waren. Zij vond een muiterij echter te extreem, en niet de juiste weg om verbeterde lonen af te

dwingen, dit moest binnen de wet blijven. De SDAP vond dat de muiterij beëindigt moest worden, maar met wettelijke middelen. Het gebruik van geweld kon volgens haar alleen gerechtvaardigd worden, als de muiters te gevaarlijk werden.171 Deze opstelling werd hen door de CPH zeer kwalijk genomen, zeker toen de Nederlandse regering besloot om de muiterij neer te slaan middels een bom op het schip. Het dagelijks bestuur van de CPH stelde vast:

166 Ibid, 31 januari, 1933.

167 Ibid, 11 oktober, 1933.

168 De Baanbreker, 11 februari, 1933, nr. 41, 4e jaargang. 169 De Tribune, 9 januari, 1933.

170 Ibid, 8 februari, 1933.

“(…) de bourgeoisie alleen mogelijk was den opstand der matrozen der ‘Zeven Provinciën’ te dempen, doordat zij den directen en indirecten steun genoot van de sociaaldemocratie, zoowel in Indonesië als in Holland, die zich plaatste op den bodem van het ‘wettig gezag’, ‘zoo weinig mogelijk’ geweld eischte en de organisatie van de massabeweging van proteststakingen der arbeidersklasse om het bloedbad te verhinderen, saboteerde.’’172

De Nederlandse en de koloniale regering vormden voor de CPH de heersende

bourgeoisie en vertegenwoordigden het Nederlandse imperialisme. Zij hadden besloten tot het beëindigen van de muiterij met geweld. Voor de CPH waren zij dus direct schuldig aan de dood van de 23 bemanningsleden. Desondanks stelde de CPH dat de onderdrukking van de bourgeoisie de Indonesische volksbeweging niet kon stoppen:

“De bourgeoisie heeft het gewaagd, tegen de opstandigen van de ‘Zeven Provinciën’, tegen het geheele zich in verzet bevindende marine-personeel geweld te gebruiken. Deze daad van het bloedige Hollandsche imperialisme zal het verzet onder de Indonesische massa’s niet breken. Integendeel, het zal de massa’s samensmeden bij de organisatie van hun strijd tegen de koloniale onderdrukking. Het optreden tegen de moedige bemanning van de ‘Zeven Provinciën’ is een slag tegen de Indonesische en Hollandsche arbeiders, een poging alle verzet tegen de reactionaire politiek, die de kapitalistische uitweg uit de crisis wil vinden, met geweld te vernietigen.’’173

Na de gewelddadige beëindiging van de muiterij werden alle overlevende muiters vervolgd met zware gevangenisstraffen: “De bourgeoisie ziet de crisis in Indonesië zich met den dag verscherpen. Zij ziet het verzet der massa’s, waarvan de berichten telkens in de pers

doorsiepelen, groeien. En zij heeft slechts één middel: vreesaanjaging en bloedige terreur.’’ Het was voor de CPH hetzelfde als de repressie die volgde op de PKI-opstanden: “Zij wil aan de bloedige keten van haar wraaknemingen na den opstand van 1926-1927 nieuwe schakels toevoegen.’’ 174

172 De Tribune, 15 februari, 1933. 173 Ibid, 10 februari, 1933. 174 De Tribune, 10 februari, 1933.

Spotprent uit De Tribune. Colijn was het eens met de repressie in Indonesië en het bombardement op de Zeven Provinciën.

Hij stond symbolisch voor de CPH van de politici die ten koste van alles Indonesië willen behouden.175

Volgens de CPH waren er ook nieuwe vijanden opgekomen, namelijk de Indonesische nationalisten. Deze hadden weliswaar niets te maken gehad met het beëindigen van de

muiterij, maar waren volgens haar wel vijanden van de Indonesische volksbeweging

geworden. Waar de CPH in januari 1930 nog opriep tot steun van de vervolgde nationalisten in Indonesië, omdat zij hetzelfde doel en dezelfde vijand hadden, was deze steun een paar maanden later verdwenen. De nationalisten zagen zich namelijk steeds meer genoodzaakt om een coöperatieve opstelling aan te nemen tegenover de koloniale regering. Dit vanwege de aanhoudende repressie, velen werden net zoals de communisten in gevangenissen opgesloten of zelfs naar Boven-Digoel gestuurd. Zo werden zij beroofd van hun leden en leiders. De CPH vond het een laffe houding van de nationalistische leiders en het toonde aan dat zij nog

“groentjes waren in de emancipatiebeweging’’, de nationalisten riepen “linksch gebral’’, maar

175 Ibid, 16 februari, 1933.

hadden volgens haar geen daden.176 De CPH sprak zelfs van verraad van de “inheemsche bourgeoisie’’. Zij had een eenzelfde mening over het besluit van de Perhimpoenan Indonesia in Nederland. Deze was uit de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Overheersing gestapt, omdat zij vond dat de Liga te veel onder communistische invloed stond. Ook zij verraadden volgens de CPH de Indonesische bevolking.177

De nationalisten waren voor de CPH nu samen met de sociaaldemocraten “de grootste vijanden geworden in de strijd van de onderdrukte volksmassa’s in Indonesië.’’178

Toen Soekarno onder druk van de repressie besloot om uit de PNI en de politiek te stappen, werd door haar gesteld dat de nationalisten geen weerstand konden bieden aan het geweld van het imperialisme. Zij hadden niet zoals de PKI “de wortels in de massa’s van de arbeiders en de boeren’’. De nationalisten stonden volgens de CPH onder leiding van de zwakke en

contrarevolutionaire Indonesische bourgeoisie.179 Toch werden de nationalisten door haar niet als een gevaar voor de Indonesische volksbeweging gezien: “Ondanks het verraad van de inlandsche bourgeoisie (…) is de geest van het verzet in Indonesië gebleven en leeft voort.’’180

4.3 Prognostische frames

De muiterij op de Zeven Provinciën had voor de CPH drie belangrijke betekenissen met betrekking tot het Indonesische onafhankelijkheidsstreven. De eerste was volgens haar de onrust en onvrede onder de soldaten en matrozen in Indonesië. De muiterij op De Zeven Provinciën werd door de CPH gezien als hét bewijs voor het argument dat de grootste steunpilaar voor de machthebbers in Indonesië aan het wankelen was:

“(...) gebeurt hier een opstand op een van haar oorlogsschepen, dienstweigering van honderden inlandsche schepelingen, verzet van Europeesch personeel aan drie oorlogsschepen, dat toont hoe het voornaamste machtswapen der bourgeoisie in dit eilandenrijk voor haar onbetrouwbaar is. Wat voor 176 De Tribune, 12 april, 1930. 177 Ibid. 178 Ibid, 9 januari, 1933. 179 Ibid, 24 november, 1933. 180 Ibid, 2 maart, 1933.

indruk dit op de geknechte massa’s in Indonesië maakt, hoe het hen nieuwe moed en zelfvertrouwen geeft om tegen de onderdrukkers te strijden, hoeft niet gezegd te worden.’’181

De CPH stelde dat de toenemende onbetrouwbaarheid van het leger en de vloot ook de reden moest zijn dat de koloniale regering de muiters zwaar vervolgde. Veel Nederlandse matrozen die aan de muiterij hadden deelgenomen, ongeacht hun rol, werden tot lange

gevangenisstraffen veroordeeld. Dit kwam volgens de CPH door: “Vrees voor het verlies van Indonesië, het plechttanker van het Nederlandsche kapitaal, waar dit zich zoo zwak voelt in het gezicht van de dreigende storm in de Stille Oceaan.’’182

Zij stelde dat de crisis had gezorgd dat Indonesië de “achilleshiel van het Hollandsche kapitalisme’’ was geworden.183

De gezamenlijke strijd van de Europese met de Indonesische matrozen die de muiterij uitvoerden, was voor de CPH ook van belangrijke betekenis. Zij vond het een directe

ondermijning van het zogeheten verdeel en heers politiek van de koloniale regering. Waar de CPH voor de muiterij al stelde dat deze politiek aan het wankelen was, maar nog vast moest stellen dat de Europese en Indonesische matrozen niet gezamenlijk in protest gingen, maar wel hetzelfde doel en vijand kregen, was dit nu wel het geval: “De opstand van ‘De Zeven Provinciën’ heeft deze politiek vernietigd. De Christen Menadoneezen, de Javanen, de Sumatranen en de blanke Hollanders hebben gezamenlijk gevochten voor hun

gemeenschappelijk belang tegen de brutale loonroof van de Holl. Bourgeoisie.’’184

Ook de tegenstelling tussen blank en bruin was volgens de CPH overwonnen. De muiters waren volgens haar volledig solidair met elkaar en hadden de rassenophitsing van de bourgeoisie overwonnen: “De mannen van de ‘Zeven Provinciën’, de bruine en de blanke, zij hebben blijk gegeven de belangen van hun klasse en de eensgezinde strijd daarvoor, hooger te stellen dan de imperialistische roofbelangen der Nederlandsche bourgeoisie.’’185

181 De Tribune, 7 februari, 1933. 182 Ibid, 19 december, 1933. 183 Ibid, 31 december, 1933. 184 Ibid, 6 april, 1933. 185 Ibid, 17 juli, 1933.

Illustratie uit de Tribune. Een jaar voor de muiterij op de Zeven Provinciën werd door de CPH al waargenomen dat de Europeanen en Indonesiër door de crisis dichter bij elkaar kwamen, waardoor het aannemelijker werd dat zij beiden

gezamenlijk in verzet zouden komen.186

Vóór de muiterij had de CPH enige vorm van zelfkritiek getoond door te stellen dat zij tot dan toe alleen gestreden had als een solidariteitsbeweging. Ook al kon zij niet veel meer doen, door de repressie in Indonesië kon zij geen direct contact voeren met communisten of nationalisten in de kolonie. Maar de CPH stelde dat zij niet alles had gedaan om de

“verschrikkelijke toestand van het Indonesische volksmassa’s aan de werkende massa’s van Holland duidelijk te maken, om tegen alle bloedige onderdrukkingsmaatregelen der

Hollandsche koloniale heerschers te strijden.’’ Haar taak was volgens de CPH om de breedst mogelijke massa’s aan te spreken met haar marxistische-leninistische standpunt tegenover de koloniale kwestie, dat geen volk vrij kan zijn dat anderen volken onderdrukt. Zij moest strijden tegen alle uitingen van koloniale onderdrukking, zowel in Indonesië als in Nederland. De CPH moest de rol van verdediger van het onderdrukte Indonesische volk op zich nemen

186 De Tribune, 12 januari, 1932.

door massa-campagnes te voeren, strijden in de Tweede Kamer, korte proteststakingen en politieke massastakingen organiseren. Verder moesten hulporganisaties gevormd worden ter ondersteuning van het Indonesische volk, moest de PKI actief gesteund worden, en de