• No results found

3. Frame-analyse: de PKI-opstanden en de daaropvolgende Repressie (1926-1931)

3.2 Diagnostische frames

De CPH gaf in haar beeldvorming over de PKI-opstanden drie redenen aan, waardoor het Indonesische volk in opstand kwam. De eerste oorzaak was een structurele, dit was de haat van het Indonesische volk tegen de Nederlanders die was ontstaan door de eeuwenlange onderdrukking:

“De haat, die de uitkomst moest zijn van de vertrapping van den mensch in de Indonesiër, van eeuwenlange afpersing, eeuwenlange roof, eeuwenlange afvoer van vette wist. De haat, die ontstaan moest door de tergende verwaarlozing van alle moreele, hygiënische en materiëele belangen van het Indonesische volk.’’ 79

Het was volgens de CPH een door de eeuwen gekweekte haat die de Nederlandse

overheersers in Indonesië aan zichzelf te danken hadden. Bij de structurele oorzaak van de opstand op Java werd vooral de nadruk gelegd op de slachtofferrol van de Javanen tegenover de Nederlanders. Volgens de CPH werd: “Het Javaansche volk, door de Hollandsche

bourgeoisie uitgezogen en vernederd, vertrapt, gehoond, vervolgd, gedoemd om in ellende te crepeeren.’’80 Verder werd het Javaanse volk aangeduid als: “Het Zachtste Volk der Aarde in Opstand.’’81

Niet alleen de CPH zag de Javanen als het zachtste volk op aarde, dit beeld van hen bestond bij veel Nederlanders sinds eind 19e eeuw. Het beeld vond zijn oorsprong in het gedicht De Vloekzang van Sentot of De laatste dag der Hollanders op Java van S.E.W Roorda van Eysinga. In de laatste passage van dit gedicht stond: “En als de zon in ’t oosten opdaagt, Knielt elke Javaan voor Mahomed, Wyl hy het zachtste volk der aarde Van Christenhonden heeft gered.’’ Het was een kritisch gedicht over de onderdrukking van het Indonesische volk door de Nederlanders. Het gedicht kreeg bekendheid toen het werd opgenomen in het

beroemde boek Max Havelaar van Eduard Douwes Dekker dat in 1860 uitkwam. In dit boek schreef Dekker op beeldende wijze over de koloniale misstanden in Indonesië.82 De CPH was dus met haar beeldvorming van de Javanen een kind van haar tijd.

Bij de opstand op Sumatra in januari 1927 werd door de CPH een ander beeld gebruikt voor de opstandelingen:

“Maar voor de Hollandsche borugeoisie komt de nieuwe opstand, nu niet op Java, bij het ‘zachtste volk der aarde’, maar op Sumatra, waar een dapper vrijheidlievend volk den dag met brandend verlangen tegemoet ziet, waarop met de Hollandsche onderdrukkers de oude rekening kan worden vereffend.’’83

79 De Tribune, 30 november, 1926. 80 Ibid.

81 Ibid, 16 november, 1926.

82 Multatuli, Max Havelaar, nawoord van M. Mathijsen (Amsterdam 2012) Gedeelte 19. 83 De Tribune, 6 januari, 1927.

De Sumatranen hadden volgens de CPH hun moment afgewacht om wraak te nemen op de onderdrukkende kapitalisten. Dit had te maken met waar de opstand op Sumatra uitbrak, namelijk de westkust. Hier was een belangrijk industriegebied waar kolenmijnen zaten. De Sumatranen werkten hier in de industrie als “dwangarbeiders’’.84

De Sumatraanse arbeiders pasten veel beter in het beeld van de CPH dat er een communistische revolutie in Indonesië aan de gang was. Dit was een verschil met het beeld van de Javanen die uit wanhoop in opstand kwamen.

De tweede oorzaak was een economische: “De zenuwachtigheid der Nederlandsche bourgeoisie is begrijpelijk. In één jaar tijd trok ze 2000 millioen gulden aan winst uit de volkeren van Indonesië!’’.85

Het was het eerste argument dat duidelijk liet zien waarom de CPH Indonesië als kolonie van Nederland als een probleem zag. Zij stelden dat Nederland in 1926 2 miljard gulden winst had gemaakt op Indonesië. Omdat de winst naar Nederland ging en het Indonesische volk hier niet van profiteerde, werden zij volgens de CPH economisch uitgebuit. Zij vond dat de welvaart in Indonesië had moeten groeien door de economische groei, maar volgens de CPH was dit niet gebeurt. Er waren in Indonesië “hemelschreiende woningtoestanden, onmenschelijke lage loonen voor arbeiders en arbeidsters,

verpauperiseerende belastingen voor de groote massa der boeren en beestachtige, sadistische mishandeling der koelies op particuliere ondernemingen (…) door zich vetmestende

Hollandsche planters.’’86 Koelies waren Indonesiërs die buiten hun eigen woongebied in mijnen of plantages werkten. Zij kregen bij hun aanwerving een voorschot, maar als zij aan het eind van hun contracttermijn nog een schuld aan de werkgever hadden, werd hun dienstverband automatisch verlengd. Velen kwamen hierdoor in een soort schuldslavernij terecht.87

84 De Tribune, 6 januari, 1927. 85 Ibid, 15 november, 1926. 86 Ibid, 16 november, 1926.

Spotprent uit De Tribune. De troonrede van koningin Wilhelmina. De zak geld staat symbool voor de economische uitbuiting

van Indonesië. Op de achtergrond de galgen die symbolisch werden voor de repressie na de PKI-opstanden.88

De derde oorzaak was een politieke. Deze oorzaak had de kortste geschiedenis in Indonesië en begon in 1923. De CPH hechtte ook de meeste waarde aan deze oorzaak en zag het als de directe aanleiding tot de opstanden. In het manifest dat de CPH en het NAS een dag na de eerste berichten uitgaven, werd dit standpunt duidelijk ingenomen:

“Uitbarsting van woede over de verstikking van iedere bewegingsvrijheid jegens de politieke en economische actie van een volk, dat zich de oorzaken van zijn grootste ontbering in toenemende mate bewust wordt. Volkswoede tegen de geraffineerde methode: voor en na de beweging van haar gidsen, haar wegwijzers te berooven. Volkswoede tegen de arrestaties, de vervolgingen, de verbanningen, de veroordeelingen; tegen den politie-willekeur, die elk normaal vereenigingsleven belet. Volkswoede tegen het beleid, dat zelfs zuivere vakbewegingsactie absoluut onmogelijk maakt.’’89

88 De Tribune, 21 september, 1927. 89 Ibid, 16 november, 1926.

Hiermee doelde de CPH op de repressie van de koloniale regering tegenover de vakbeweging na een grote spoorwegenstaking in Indonesië in mei 1923. Deze werd hard neergeslagen door de autoriteiten, waarna de koloniale regering begon met een repressie tegen de

spoorwegenvakbond Vereeniging voor Tram- en Spoorwegen (VTSP) en de PKI om massale stakingen voortaan te voorkomen. De repressie richtte zich niet alleen tegen de VTSP en de PKI, andere vakbonden werden het ook onmogelijk gemaakt om voortaan acties als stakingen uit te oefenen.90 Partijvoorzitter Louis de Visser verbleef eind november enige tijd in Moskou.

Hij woonde hier een congres van de Komintern bij, waar hij op 26 november de standpunten van de CPH omtrent de opstanden schreef, welke op 6 december in De Tribune verschenen. Hierin legde hij het directe verband tussen de opstanden en de staking in 1923:

“Sedert 1923 is een beduidende verslechtering door loonsverlaging en verzwaring van den belastingdruk ten koste van de Indonesische massa doorgedrukt. En tegelijkertijd werden alle veiligheidskleppen, waardoor de spanning van de opgehoopte ontevredenheid een uitweg kon zoeken, hermetisch gesloten, en met dubbele gewichten verzwaard. En zoo spreekt het vanzelf dat het Volk in illegale organisatie zijn heil zoekt en in het verborgen speurt naar middelen om eindelijk uit die hel van maatschappelijke foltering te worden verlost.’’91

De schuldige aan de politieke oorzaak was volgens de CPH het hoofd van de koloniale regering die het beleid van repressie tegen de vakbeweging en de PKI voerde; de voormalig gouverneur-generaal Fock: “De terreur, die onder den gouverneur-generaal Fock in Indonesië hoe langer, hoe scherper werd, en ten slotte leidde tot het onmogelijk maken van alle

vergaderingen der Indonesische bevolking, moest onafwendbaar leiden tot den opstand tegen het koloniaal bewind.’’92

Ook voor de economische oorzaak kreeg Fock deels de schuld:

“Economische crisis van 1921 zorgde voor dat Fock maatregelen nam tot onderdrukkings-systeem en bezuinigingen om staatsbegrooting in evenwicht te brengen. Voor nieuwe buitenlandse kapitaal waren de boeren en stedelijke kleine burgers benadeeld. Massa-ontslagen van staatsbeambten in 1923 voerden tot een werkloosheid onder de intellectueelen, zoals deze voorheen onbekend was.

90 R. McVey, The Rise of Indonesian Communism, 150-152. 91 De Tribune, 6 december, 1926.

Onderdrukkingsmaatregelen samen met toenemende ellende van de massa’s zorgde voor nationale bevrijdingsbeweging.’’93

Niet alleen Fock kreeg de schuld, ook de sociaaldemocraten werden verantwoordelijk gehouden door de CPH. Zij verweet de sociaaldemocraten dat zij de structurele oorzaak, de onderdrukking van de Indonesiërs, mede in stand hielden:

“Het optreden der sociaal-democraten in Indonesië, werd door de Indonesische massa nooit anders begrepen, dan als een samengaan met den vreemden onderdrukker, als een verraad aan het Indonesische volk. De Indonesische massa heeft slechts walging voor de knechten der bourgeoisie, die dank brengen aan de beulen van het Indonesische volk. De massa in Indonesië beseft beter dan de arbeiders in Holland, dat de leiders van de sociaal-democratie de beste helpers zijn van de onderdrukkers der koloniale volken.’’94

Ook blijkt uit dit citaat dat de sociaaldemocraten mede verantwoordelijk gehouden werden door de CPH voor de politieke oorzaak. Dit kwam doordat zij stelde dat de sociaaldemocraten in zowel Indonesië als in Nederland “stilzwijgend’’ hadden toegekeken hoe de PKI en

vakbonden waren vervolgd. De CPH vond dat de SDAP de regering haar gang liet gaan met de repressie in Indonesië.95 Verder werd er gesteld dat duizenden arbeiders de PKI-opstanden steunden, maar niet in actie konden komen doordat hun leiders afzijdig bleven. Hoe de CPH aan dit gegeven kwam, werd niet door haar aangegeven.96

93 De Tribune, 20 maart, 1930. 94 Ibid, 7 mei, 1927.

95 Ibid, 29 februari, 1928. 96 Ibid, 21 mei, 1927.

Spotprent uit de Tribune. De SDAP werd door de CPH als een ezel afgebeeld, omdat zij niets deed voor de onderdrukte

Indonesiërs en zo de bourgeoisie hielp.97

De repressie die de koloniale regering voerde tegen de communisten na de opstanden vormde uiteraard een groot probleem voor de CPH. Zij richtte zich in haar agitatie op drie elementen die voor haar onaanvaardbaar waren. De eerste was de grootschalige vervolging van de communisten en later de nationalisten. Daarnaast de doodsvonnissen voor zeven leiders van de opstanden. Tot slot was de verbanning van de communisten en nationalisten naar het strafkamp Boven-Digoel onaanvaardbaar voor de CPH. De vervolging van alle communisten in Indonesië gebeurde onder de pas aangetreden gouverneur-generaal de Graeff. De Graeff had bij zijn aantreden aan de Indonesiërs beloofd om het vertrouwen terug te winnen na het repressieve beleid van Fock. Maar de opstanden zorgden ervoor dat ook hij repressieve maatregelen ging nemen tegen de communisten om de Nederlandse heerschappij over de kolonie te handhaven. Voor de CPH betekende het komen van een nieuwe

gouverneur-generaal geen verandering. Men concludeerde dat “van verwisselend beleid voor den Indonesiër geen sprake was toen Fock ging en de Graeff kwam.’'98

De CPH noemde hem direct “Alva de Graeff’’, verwijzend naar de Spaanse landvoogd die een harde repressie voerde in Nederland in de 16e eeuw. Alva voerde de repressie tegen Nederlandse

97 De Tribune, 10 oktober, 1928. 98 Ibid, 27 november, 1926.

opstandelingen, welke in Nederland werden gezien als vrijheidsstrijders die vochten voor hun onafhankelijkheid, voor de CPH was dit te vergelijken met de PKI-opstanden in Indonesië.99 De Graeff werd, net zoals bij Fock, volledig verantwoordelijk gehouden voor de repressie die de koloniale regering voerde tegen de communisten. Later werd door de RSP geconcludeerd dat er onder geen enkele gouverneur-generaal zoveel verbanningsbesluiten waren getekend als door de Graeff.100

Dat de Graeff daad bij woord voegde, bleek uit het feit dat duizenden communisten als voorzorgsmaatregelen vastgezet werden. De CPH richtte zich hierbij vaak op de uitspraak van de Graeff, dat de maatregelen indruiste tegen zijn eigen gevoelens. Zij stelden: “En hoe heeft hij woord gehouden! Duizenden zuchten thans achter de kerkermuren – of de doodvonnissen, die uitgesproken zijn, al of niet voltrokken zullen worden, dient nog afgewacht te worden.’’101

Meer dan tien leiders van de PKI-opstanden werden uiteindelijk ter dood veroordeeld en tegen zeven van hen werden de doodvonnissen bekrachtigd. De CPH stelde over deze

doodvonnissen dat de koloniale regering zelfs de fascistische regering van Mussolini in Italië overtrof in wreedheid.102 Het CPH richtte zich hierbij niet alleen op het benadrukken van de

wreedheid van de doodvonnissen, maar ook op de dapperheid van de ter dood veroordeelde leiders. Zo werd meerdere malen aangehaald dat één van hen “Hidoeplah Kommunisme (leve het communisme)!’’ vlak voor zijn executie riep. Na het uitvoeren van de doodvonnissen werd Indonesië door de CPH vaak “galgenland’’ genoemd.103 Waar de CPH zich voornamelijk

richtte op de ter dood veroordeelde leiders als communisten, richtte de RSP zich vooral op het feit dat de ter dood veroordeelden Indonesiërs waren. Zo waren zij ook een andere mening toegedaan over de kreet die de leider uitriep, zij stelden dat hij “Hidoeplah kemerdikaan tanah Indonesia (Leve de vrijheid van Indonesië)’’ had geroepen. Wel noemde de RSP Indonesië ook vaak spottend “galgenland’’.104 Het verschil had te maken met de verschillende opvatting

van beiden partijen. De CPH ging na de ingreep van de Komintern in haar beeldvorming steeds meer de communistische invloed benadrukken. Zij ging in de jaren daarna zich steeds vijandiger opstellen tegenover de nationalisten, en propageerden dat alleen de communisten de leiding in de Indonesische volksbeweging konden en moesten nemen. De RSP was daarentegen voor een eenheidsfront in de Indonesische volksbeweging, en wilde dat alle

99 De Tribune, 8 december, 1926.

100 De Baanbreker, 16 november, 1929, nr. 30, 1e jaargang. 101 De Tribune, 5 maart, 1927.

102 Ibid, 4 januari, 1927. 103 Ibid, 13 september, 1927.

partijen die voor onafhankelijkheid waren gezamenlijk gingen samenwerken. In haar beeldvorming werd daarom belangrijk om te benadrukken dat de opstandelingen voor de onafhankelijkheid van Indonesië vochten en niet voor een politieke ideologie.

Spotprent uit De Tribune. De hyena stond symbool voor de koloniale regering die repressie voerde tegen de opstandelingen

met zijn 'bloedige terreur' en de galgen voor de leiders. Verder ligt er op de grond bloed van de Indonesiërs.105

Het belangrijkste element waar de CPH zich op richtte, was het strafkamp Boven- Digoel. Zij schetste een beeld van Boven-Digoel als de hel op aarde. Zo werd in De Tribune vaak gesteld dat als men eenmaal naar Boven-Digoel werd gezonden, dat zij daar niet levend vandaan zouden komen:

“Dat het Digoel-kamp voor onze makkers een hel is, blijkt voldoende uit de magere berichten, die onze vijanden ons doen toekomen. Er is veel malaria! De burgerpers spreekt reeds van een toekomstig communistisch kerkhof. (…) Dat onze verbannen makkers daar een kort leven hebben, is

105 De Tribune, 12 september, 1927.

zeker. De regeering wist dit. Bij ons staat de meening vast, dat juist daarom Boven-Digoel als verbanningsoord werd uitgekozen.’’106

Over het werk wat de gevangen in Boven-Digoel konden doen, was men ook duidelijk. Het was een vorm van “dwangarbeid’’. Over de diegenen die deze dwangarbeid weigerden, de onverzoenlijken, was de CPH vol lof. Bij een ontsnapping uit het kamp door enkele onverzoenlijken werd deze beschreven als:

“Het zijn de onverzoenlijken, de staalharde kerels, revolutionairen, gesneden uit het goede hout, die de beulsknechten van Jhr. De Graeff zelfs met de moeraskoortsen van Tanah Tinggi en de rotan niet konden buigen, die ondanks hun afzondering in het aparte, diep in het oerwoud gelegen, van wat gegolfd zink opgebouwde loods, blootgesteld aan een afschuwelijk klimaat, vasthielden aan hun overtuiging en van geen wijken wisten.’’107

De RSP schetste een zelfde beeld van Boven-Digoel, maar er was wel een duidelijk verschil in waarmee zij het strafkamp vergeleken. De CPH vergeleek Boven-Digoel met de concentratiekampen die Adolf Hitler in Duitsland liet bouwen voor zijn politieke gevangenen in de jaren 30. De Nederlandse regering uitte vaak kritiek op Duitsland vanwege deze

concentratiekampen, maar de CPH wees de regering erop dat zij precies hetzelfde deden in Indonesië.108 De RSP gebruikte Siberië vaak als vergelijking voor Boven-Digoel. Jozef Stalin liet zijn politieke gevangenen opsluiten in kampen in het Oeral-gebergte in Siberië. Volgens de RSP was het nog moeilijker om uit Boven-Digoel te ontsnappen dan de strafkampen in Siberië, zo erbarmelijk waren de omstandigheden.109

106 De Tribune, 20 oktober, 1927. 107 Ibid, 10 februari, 1930. 108 Ibid, 20 september, 1934.

Spotprent uit De Tribune. Boven-Digoel werd symbolisch voor de repressie van de koloniale regering. De CPH vormde het

beeld dat als men eenmaal naar Boven-Digoel werd gestuurd, dat zij ook de dood daar zouden vinden.110

Bij de repressie werden de sociaaldemocraten vanwege hun “passiviteit’’ weer aansprakelijk gesteld voor het in stand houden van de repressie. Het werd vooral hen kwalijk genomen door de CPH dat zij zich niet aansloten bij het protest tegen de repressie door de koloniale regering:

Zoo is dus de S.D.A.P. met haar misdadige, - de regeering niets in het minst in den weg leggende, doch haar duidelijk aanmoedigende en ophitsende politiek, geworden tot de stilzwijgende medeplichtige van de imperialistische regeering tegen het Indonesische volk. Maar ook tegen het revolutionaire proletariaat, - straks, - wie hoe gauw al.’’111

Verder stelde de CPH dat zij in dit protest gesaboteerd werd door de leiders van de SDAP en het NVV om de Nederlandse arbeiders te bereiken:

110 De Tribune, 10 februari, 1930. 111 Ibid, 29 februari, 1928.

“Geen woord van ernstig protest bij de leiders der Sociaal-Democraten! NVV en SDAP zwijgen. Ze gaan...mee met de imperialisten. Ze vallen de communisten aan, en de opstandigen op Java. Ze steunen de bourgeoisie.’’ . Ze vallen de communisten aan, en de opstandigen op Java. Ze steunen de bourgeoisie. De oproep van onze Partij en van het NAS wordt gesaboteerd. Nu gaat de oproep naar de plaatselijke arbeiders-organisaties. Arbeiders kunnen Indonesische makkers redden anders doodt de bourgeoisie hen.’’112

In de Volksraad, een democratische instelling waar beperkt kiesrecht voor was en de

Indonesiërs zwaar in ondervertegenwoordigd waren, zat ook de Indonesische afdeling van de SDAP. Dit was de Indische Sociaal-Democratische Partij (ISDP) en Jozef Emanuel Stokvis zat voor deze partij in de Volksraad. Hij gaf zijn goedkeuring aan de maatregelen die de Graeff nam tegen de communisten en later de nationalisten. Zowel de CPH als de RSP waren hier verbolgen over. In De Baanbreker werd deze frustratie door de RSP verwoord als:

“Gewezen moet in dit verband nog worden op de knechtenrol, door sociaal-democraten vervuld. Was het niet Stokvis, die blak na den opstand van Bantam in den Volksraad den treurigen moed had het wijze beleid van Jhr. de Graeff te prijzen? Is er smeriger verloochening van solidariteit met de ondrukten denkbaar? Is er van het standpunt der strijdende arbeidersbeweging bekeken grooter karakterloosheid?”113