• No results found

3. Frame-analyse: de PKI-opstanden en de daaropvolgende Repressie (1926-1931)

3.4 Motiverende frames

De oproepen van de CPH waren vooral gericht op de Nederlandse arbeiders. Dit deed zij op drie verschillende manieren. Het verantwoordelijk stellen van de Nederlandse arbeiders was de eerste manier van de CPH om hen te motiveren om zich solidair te tonen met de

Indonesiërs. In het eerste manifest van de CPH en het NAS werd deze verantwoording al gesteld:

“En wij Hollandsche arbeiders? Moeten wij als een stel stomme ezels blijven staan toezien? Moeten wij niets anders doen dan praten, zeggen, dat de makkers op Java flinke kerels zijn? Wij verdienen dezelfde brandenden haat, als de Javaan heeft tegen zijn blanke beulen, als we dat deden. Daarom

123 Algemeen Rijksarchief Den Haag, collectie De Meijer, Centrale Inlichtingendienst (2.04.53.21), inv. nr. 15,

maandoverzichten CID, 15 juni 1927.

124 De Tribune, 4 januari, 1932.

bewijst met de daad uw revolutionairen plicht! Geeft gevolg aan de oproepen voor de solidariteits- acties in Holland, die uitgaan van de Partij en van het N.A.S.’’126

Hier werd gesteld door de CPH dat de Nederlandse arbeiders de verantwoordelijkheid hadden om het de Nederlandse bourgeoisie onmogelijk te maken de kop van het Indonesische

proletariaat in te drukken.127 Bij de repressie hield zij de arbeiders weer verantwoordelijk. Bijvoorbeeld bij de doodvonnissen in september 1927 vroeg de CPH zich af, hoe de

Nederlandse arbeiders dit konden laten gebeuren.128 Naarmate de tijd verstreek, en de CPH er niet in slaagde om daadwerkelijk de Indonesiërs te hulp te komen door hun gepropageerde solidariteit of het vormen van een eenheidsfront, werd de verantwoordingsvraag kritischer:

“De gebeurtenissen der laatsten tijd in Indonesië stellen het Nederlandsche proletariaat voor de vraag, of het met betrekking tot de Indonesische bevrijdingsbeweging zich van zijn taak bewust is. Deze vraag kan niet anders dan ontkennend beantwoord worden. Het Nederlandsche proletariaat is verplicht, zoowel uit overweging van solidariteit met al degenen, die de onderdrukking van het imperialisme te verduren hebben als op grond van het welbegrepen eigenbelang, den daadwerkelijken strijd van de Indonesiërs tegen de onderdrukking van het NL imperialisme ten krachtigste te ondersteunen.’’129

De tweede manier van de CPH was het beargumenteren dat er geen raciale strijd in Indonesië plaatsvond, maar een klassenstrijd. De klassenstrijd werd steeds belangrijker om de Nederlandse arbeiders te motiveren om zich aan te sluiten bij hun pogingen tot solidariteit en protest voor de Indonesiërs. De CPH riep herhaaldelijk “de strijd van onze bruine broeders op Java is ook onze strijd’’.130

De Indonesiërs waren “Broeders in het lijden! Broeders in den strijd! Broeders in het geloof in de revolutie!’’.131 De uitgebuite Indonesiër was namelijk het slachtoffer van de Nederlandse bourgeoisie en de Nederlandse arbeiders werden door

diezelfde bourgeoisie uitgebuit, ze waren beiden slachtoffers van dezelfde

gemeenschappelijke vijand. Bergsma stelde in een rede in november 1926 al de vraag: “Hoe

126 De Tribune, 16 november, 1926. 127 Ibid, 29 april, 1927. 128 Ibid, 12 september, 1927. 129 Ibid, 29 november, 1929. 130 Ibid, 27 november, 1926. 131 Ibid, 30 december, 1926.

kunnen arbeiders in Holland, die toch ook weten wat onderdrukking is, dit alles laten gebeuren, zonder in verzet te gaan tegen de Hollandsche bourgeoisie?’’132

Op de

“gemeenschappelijke vijand’’ ging men verder bij het volgende argument om de Nederlandse arbeiders te motiveren zich aan te sluiten bij het protest van de CPH:

“Het moet toch mogelijk zijn, dat zich in Holland vele duizenden arbeiders vereenigen om gezamenlijk een front te maken tegen onzen gemeenschappelijken vijand, de Hollandsche bourgeoisie, om deze te beletten, de bloedige wraakneming op honderden weerlooze, opgesloten klassenstrijders ten uitvoer te brengen.’’133

De CPH stelde dat de Indonesiërs streden tegen het Nederlandse kapitaal. Zij hadden samen met de Nederlandse arbeiders een gezamenlijk doel en vijand, dit was de Nederlandse bourgeoisie, daarom moesten zij wel gesteund worden in de strijd voor Indonesië. Zelfs de Indonesische nationalisten, die weliswaar niet deel uit maakten van de arbeidersklasse, moesten gesteund worden bij hun vervolging in 1930, omdat ook deze streden tegen de overheersing van het Nederlandse kapitaal.134 De CPH had ook een uitleg voor het feit dat het Nederlandse kapitaal in Indonesië verslagen moest worden:

“Elke klap, die onze makkers in Indonesië aan het Nederlandsche kapitalisme toebrengen, beteekent een klap voor onze eigen bourgeoisie. Hun overwinning is ONZE overwinning! Hun nederlaag is ONZE nederlaag. Hun knechtschap en onderdrukking beteekent ONZE knechtschap en onderdrukking. Hun bevrijding is ook onze bevrijding. De Hollandsche arbeiders hebben daarom tot taak, dien strijd, - en wij staan maar aan den aanvang daarvan, - krachtig en volhardend te ondersteunen.’’135

Ondanks de motiverende argumenten werd door de Nederlandse arbeiders niet

ingegaan op de oproepen van de CPH. Toen men dit na een aantal jaar door begon te hebben, richtten zij zich in een laatste poging tot haar eigen leden, de revolutionaire arbeiders op te

132 De Tribune, 1 december, 1926. 133 Ibid, 29 december, 1926. 134 Ibid, 7 januari, 1929. 135 Ibid, 27 november, 1926.

roepen, om andere arbeiders over te halen zich aan te sluiten bij de strijd van de CPH voor Indonesië:

“Onze revolutionaire arbeiders hebben een zware taak. Zij mogen geen uur rusten, zij mogen geen uur ongebruikt laten, maar voortdurend al hun kameraden in fabriek en werkplaats wijzen op de gevaren, die hen dreigen. Want alleen onze revolutionaire arbeiders zijn in staat, de andere arbeiders te bereiken. Onze pers bereikt hen niet. Op onze vergaderingen komen nog slechts enkelen. Alleen de persoonlijke propaganda in fabriek en werkplaats treft hier doel.’’136

Illustratie uit De Tribune. De CPH vond dat de Nederlandse arbeiders in protest moesten komen tegen de bourgeoisie die de

dood van de Indonesiërs op hun geweten hebben.137