• No results found

Er zijn enkele proeven uitgevoerd met density markerbeads, kleine bolletjes met vastgestelde dichtheid, van Pharmacia Fine Chemicals

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 49-59)

48

-2.9. Invloed concentreren op chlorophylgehalte

I

I

Een proef is gedaan met een gradiënt zoals voor normale scheidingen • wordt gebruikt en markerbeads van 11 verschillende dichtheden om na te

gaan hoe groot het dichtheidstraject is waarin deeltjes van een be- U paalde dichtheid bij de gebruikte procedure kunnen worden aangetrof- * f en. tm Eén proef is gedaan met een zeer slappe gradiënt en met twee • soorten markerbeads die in dichtheid slechts 0,003 g/ml van elkaar

verschillen, om na te gaan of deze onder optimale omstandigheden van • elkaar te scheiden zijn. Om de vermenging bij de afvoer zo gering

mo-gelijk te maken is deze laatste proef uitgevoerd 2onder de fluorime- • ter.

2.7. invloed duur en toerental centrifugeren *

De invloed van de duur van centrifugeren en het toerental waarbij • dat gebeurt is nagegaan aan het uiterlijk van de inhoud van de buizen.

2.8. waarnemingen met betrekking tot het verschil in dichtheid tussen

individuen van één soort •

Soms is er met de licht- en met de fluorescentiemicroscoop geke- I ken of er een verschil in uiterlijk of fluorescentie bestond tussen

diatomeeën van hetzelfde soort met een verschillende dichtheid. • Er is ook geprobeerd dit dichtheidsverschil terug te brengen op 9 het levend of dood zijn van de cellen met behulp van de levend/dood _ kleuring volgens Crippen en Perrier (1974). J

I I

Om de invloed van concentratie op het chlorophylgehalte te testen B zijn enige malen 10 - 20 ml algensuspensie uit cultures opgenomen in

500 ml gefilterd Oosterscheldewater. Deze 500 ml werd op de gewone ma-nier geconcentreerd tot ca. 50 ml. Dit werd weer aangevuld tot 500 ml. Het chlorophylgehalte hiervan werd vergeleken met dat van een

niet-gefiltreerde algensuspensie. J Deze proef werd gedaan voor twee soorten diatomeeën:

Phaeodacty-lura tricornutum en Nitzschia sp., en voor één flagellaat, Rhodomonas • sp. en voor een veldmonster } 60 um.

I

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

49

-De chlorophylbepalingen zijn uitgevoerd door het laboratorium van DDMI volgens de methode van Strickland en Paraons (1972), met uitzondering van de extractie; die gebeurde door homogenisatie gedurende 30 sec. met een Braun celhomogenisator.

2.10, Invloed scheidingsprocedure op productiecapaciteit

De invloed van de scheidingsprocedure op de produktiecapaciteit van cultuuralgen werd nagegaan.

Hiertoe werd de produktiecapaciteit vergeleken van algen vóór en na centrifugering en vóór en na filtratie.

Aan een volume algen uit een cultuucfles werd een gelijk volume gefilterd Oostecscheldewater toegevoegd. Van één deel hiervan werd de respriratie en de produktie direct bepaald, een ander deel werd eerst verdund en daarna in de flltratie-apparatuur weer geconcentreerd, het derde deel werd eerst op een gradiënt gebracht en gecentrifugeerd.

De gebruikte gradiè'ntstof bevatte 10 ml zoutoplossing A en 2,5 zoutoplossing B per 100 ml ingedikte Percolli waarmee de osmotische waarde op ca. 870 mOsm/kg water kwam. Deze gradiëntstof wijkt dus door het niet gebruiken van sucrose af van de voor de scheidingen gebruikte gradiëntstof.

De produktiemetingen werden uitgevoerd in een gesloten 30 ml vat, waarin een zuurstofelectrode van radiometer was bevestigd. De inhoud werd langzaam omgeroerd door middel van een magneetroerder. De tempe-ratuur werd door waterkoeling op 13 *C gehouden. De zuurstofconcentra-tie in het vaatje werd van tevoren door doorborrelen van stikstof op ca. 6 ppm. gebracht. Het zuurstofgehalte werd continue geregistreerd op een recorder. Sr werd belicht met een sterkte van ca. 100 W/m2. Na enkele minuten werd het 2uurstofverloop lineair. Het zuurstofverloop over de volgende 20 minuten werd bepaald. Ook de respiratie, het zuur-stofverloop in het donker, werd gemeten.

2.11. Invloed gradiëntstof op POC-bepalingen

Er is onderzocht of POC-bepalingen aan Percoll kunnen worden uit-gevoerd en wat de invloed van de gradiënt op POC-bepalingen aan de fracties is. Deze proeven zijn uitgevoerd met een gradiënt waarbij de suiker vervangen is door zout, omdat suiker zeker invloed zou hebben.

50

-2.12. Cultures

Het gebruikte medium was het Fj-medium van Guillard.

Er werd meestal om de twee weken overgeënt.

De cultures waren niet axenisch.

3. Resultaten

I I

De pOC-bepalingen werden uitgevoerd door het laboratorium van • DDMI. De monsters werden gefiltreerd over glasvezel filters van 1 tam.

De filters werden gedroogd bij 70 *C en het C-gehalte weed met een M Coleman-CH analyzer na oxidatie bepaald. B

I

De cultures werden onder voortdurend schudden gekweekt bij 13 'C, B onder een 12 uur licht/12 uur donker regime. De belichting was ca.

13W/m2, gemeten met een Licor sferische cel. fl

I I

3.1. Scheidingsprocedure veldmonsters I

De resultaten worden per monster gegeven in één tabel en twee I grafieken. De tabel geeft het voorkomen van de soorten per fractie en

in het pellet (P), de eerste grafiek het totaal aantal diatoraeeëen en • flagellaten per fractie en de florescentie, de tweede grafiek het aan- * tal detritus- en anorganische deeltjes en de dichtheid per fractie. a Omdat een scheiding in de meeste gevallen niet lukte werden van fl de ca. 100 uitgevoerde scheidingen zes representatieve (fig. en tabel

1 - 6) en de negen meest gunstige (fig. en tabel 7 - 1 5 ) gepresen- fl teerd. Bij de eerste monsters wordt het voorkomen van cellen in

frac-ties aangegeven met 1, 2 of 3 kruisjes; weinig, veel of zeer veel. Bij I de latere monsters worden de aantallen gegeven zoals ze met de

micros-coop geteld zijn. Dit geeft dus ook informatie over de betrouwbaarheid fl

I

van de aantallen.

Tabel 16 drukt de geslaagde scheidingen uit in getallen. Omdat de telling aan het gepelletteerd materiaal door de grote hoeveelheid de-tritus en anorganj,sch materiaal en door klontering minder betrouwbaar

zijn dan de andere, worden deze niet per soort in getallen gegeven. De I percentages van het pakket aangetoffen deeltjes staan voor alle

diato-meeën samen en het detritus- en anorganisch materiaal in tabel 17. fl

I

I

I

I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I

51

-De niet voor dit rapport gebruikte tellingen zijn beschikbaar bij DDMI, H. Haas, De waarde hiervan voor andere doeleinden is echter zeer beperkt. De monsterplaats is niet representatief voor de Oosterschel-de, bij de monatername is geen enkele rekening gehouden met het getij en van geen enkel monster is bekend uit welk volume water het precies afkomstig is.

Representatieve resultaten

Tabel V'-1. Voorkomen pee fractie per soort. Monster > 30 urn 18-8-1981.

fractie 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 P Biddulphia sp,

Chaetoceros spp, Coscinodiscus sp.

Eucampia zodiacus Navicula jsp.

Nitzschia sp.

Rhizosolenia setigera Triceratium sp.

+ +

+ + +

tttcUon number fricMon humbsr

Pig. V-1. A. Aantal diatomeeën (-—), aantal flagellaten ( ) en fluorescentie ( ) per fractie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes (——) en dichtheid ( ) per fractie. Monster /• 30 um.

18-8-1981.

52

-Tabel V-2. voorkomen per fractie per soort. Monster ^30 ura 1-9-1981.

fractie 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 P

Cosci n o d i s c u s s p . + + + + + + + + + + + Gyrosigma s p .

Navicula s p . + + +

R h i z o s o l e n i a s e t i g e r a + + + + + + + + + + + + + + + + Overige s o o r t e n + + + + + + +

B

5

4

3,

1

1

n 1

J~l /

LJ n kr-i

4 4 Ö KJ « V* 1B 1B Iractlon number

Pig. V-2. A, Aantal diatomeeën (-Ö-) , aantal flagellaten (-^-) en fluorescentie per fractie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes {—-) en dichtheid ( ) per fractie. Monster ^30 urn.

1-9-1981.

8 7 9 11 14 i r 19 21 23 25 27 fracllon number

Fig. v-3. A. Aantal diatomeeën f , ) en fluorescentie ( ) per fractie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes ( ) en dicht-heid ( ) per fractie. Monster > 60 nm. 16-11-1981.

1,1e

120

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

53

-Tabel V-3. Voorkomen per f r a c t i e per s o o r t . Monster >60 vtra. 16-11-1981.

fractie 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 P Biddulphia mobiliensis

Biddulphia sinensis Biddulpia rhombus Chaetoceros spp.

Coscinodiscus spp.

Ditylum brightwellii Eucarapia zodiacus Gyrosigma sp.

Melosira sp.

Pleurosigma sp.

Raphoneis amphiceros Rhizosolenia delicatula Rhizosolenia shrubsolii Skeletonema costatum Stephanopyxis turris

+ -H-+ +

+ +

_ CA _

Tabel V-4. Relatieve aantallen per fractie per soort. Monster y 60 lint.

« - • J - I Qfl?

Coscinodiscus sp. 1 Coscinodiscus sp. 2 Ditylum brightwellii Skeletonema costatum 1 Stephanopyxis turris frac-tie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes ( ) en dichtheid

( j pe r fractie. Monster > 60 jam. 8-2-1982.

I

-Tabel V-5. Relatieve aantallen pee fractie per soort. Monster ^ 6 0 30-3-1982. iracl Ion nufnb«r

Fig. V-5. A. Aantal diatomeeën ( ) en fluorescentie ( ) per frac-tie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes ( .) en dichtheid

{ ) per fractie. Monster y 60 pm. 30-3-1982.

56

-Tabel V-6. Relatieve aantallen per fractie per soort. Monster > 30 vun.

27-4-1982. frac-tie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes { ) en dichtheid

( ) per fractie. Monster J 30 nm. 27-4-1982.

I

Tabel V-7. Relatieve aantallen per fractie per soort. Monster *> 30 urn.

21-7-1981.

Fig. V-7. A. Aantal diatomeeè'n {-&-)

t

aantal flagellaten (-^-) en fluorescentie (——) per fractie. B. Aantal detritus- en anorganische deeltjes ( ) en dichtheid ( ) per fractie. Monster y 30 pm.

21-7-1981.

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 49-59)