• No results found

Ingedikte Percoll blijkt niet door het apparaat te verwerken te zijn, deze zou dus eerst verdund moeten worden. Het apparaat is daarom

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 77-81)

niet gebruikt voor het terugwinnen van Percoll.

76

-I

I I

De filtratiecel is theoretisch ook bruikbaar voor het indikken van Percoll. Dit lukt echter maar tot 1,19 g/ml, terwijl het met de

broedstof bij 35"C ingedikt kan worden tot ca. 1,28 g/ml. Het laatste • gaat bovendien veel gemakkelijker.

4. Discussie

I I

Uit de resultaten blijkt dat het niet mogelijk is

dichtheidscen-trifugering te gebruiken als een universele methode om veldmonsters te _ scheiden in hun samenstellende componenten. Detritus kan voorkomen in | alle dichtheden, algensoorten kunnen elkaar in dichtheid overlappen en

één soort alg kan voorkomen in verschillende dichtheden. Dit komt • overeen met de resultaten van de Jonge (1979).

Van de ca. 100 proeven, uitgevoerd over een jaar, blijkt ca. 10% I wèl een redelijke scheiding te zien te geven. Het al of niet slagen

van een scheiding blijkt af te hangen van de samenstelling van het • monster: Als dat toevallig bestaat uit enkele in dichtheid duidelijk • verschillende soorten en weinig detritus bevat, wordt een goed resul- » taat verkregen. Zoetwatermonsters zijn mogelijk gemakkelijker. |

De gebruikte procedure werkt wel goed: Uit de proeven met de

den-sity markerbeads blijkt dat bij de door ons gevolgde procedure deel- I tjes van 1.02-1,30 g/cm3 met een verschil in dichtheid van 0,02 g/cm3

vrijwel volledig gescheiden kunnen worden. De representatieve resulta- • ten laten zien dat één algensoort vaak een veel groter traject

be-slaat. Dit wordt dus veroorzaakt door hun werkelijke dichtheid en niet • door de gevolgde procedure. "

Wordt de gradiënt aangepast aan twee te scheiden soorten deel- ^ tjes, en vindt de afvoer niet meer via de fluorimeter plaats, dan is S zelfs scheiding mogelijk van deeltjes met een verschil in dichtheid

van 0,003 g/cm3. In sommige gevallen zou dat een beter resultaat heb- • ben opgeleverd, maar het feit dat algensoorten elkaar en detritus

kun-nen overlappen wordt er niet door veranderd. • Detritus en anorganisch materiaal wordt meestal voor meer dan 50%

in het pellet aangetroffen. Het percentage diatomeeën wat in het pel- • let wordt aangetroffen is meestal aanzienlijk kleiner. Bijna alle ™ soorten konden in het pellet worden aangetroffen. Alleen de hele lich- « te soorten als Biddulphia sinensis, Cerataulina bergonii en Rhizoso- |

I

I

I

I I I I I I 1 I I I I I I

1

I I I I I I

77

-lenia delicatula pelletteerden vrijwel niet. Soorten die naar verhou-ding veel in het pellet werden gevonden zijn Coscinodiscus sp., Raphoneis amphiceros, Thalassionema nitzschioides en de pennate diato-raeeën.

Bij deze percentages en bij alle andere uitkomsten van tellingen moet men beseffen dat deze gebaseerd zijn op snelle tellingen, omdat soms 30 fracties op een dag geteld moesten worden. Anorganisch mate-riaal en detritus is extra moeilijk te tellen omdat de deeltjes niet duidelijk begrensd zijn: vaak is niet duidelijk of iets als één of als meerdere deeltjes geteld moet worden. Als het materiaal gepeletteerd

is levert dit nog grotere moelijkheden op.

Het enigszins betrouwbaar tellen van detritus en anorganisch ma-teriaal (30 pm werd door ons in de beschikbare tijd onmogelijk ge-acht. Dit is dan ook achterwege gelaten.

Bij de monsters >60 amf 8-2-1982, en ^30 urn, 30-3-1982 wordt juist in de fracties met veel diatomeeën ook veel detritus aangetrof-fen. Het is niet uitgesloten dat de aantallen detritus- en anorgani-sche deeltjes iets overschat zijn doordat met meer zorg geteld is van-wege het grote aantal diatomeeën. Er is echter bewust geprobeerd dat te voorkomen, zodat wel degelijk rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat juist in de fracties waar veel diatomeeën voorkomen ook veel ander materiaal kan zitten.

Alles bij elkaar genomen zijn er zoveel tellingen gedaan, dat de onnauwkeurigheid in de tellingen geen belangrijke invloed kan hebben op het resultaat.

Uit de proef met cultures blijkt dat scheiding van verschillende cellen uit cultures heel goed mogelijk is als niet toevallig de dicht-heid van twee cultures samenvalt. Dit komt overeen met de resultaten van Price, Reardon en Guillard {1978).

Er blijkt ook uit dat cellen van heltzelfde soort en uit dezelfde cultuurfles in dichtheid kunnen verschillen: Phaeodactylum fcricornutum

komt in twee banden voor: één met dichtheid van 1,05 g/cm^ en één met een dichtheid van 1,09 g/cm3. De oorzaak hiervan is niet onderzocht.

De fluorescentie zoals die gemeten werd met de fluorimeter, en weergegeven wordt in de grafieken, is niet altijd gemakkelijk te in-terpreteren. Een oorzaak daarvan is dat de schaal niet altijd hetzelf-de was: bij een monster dat veel materiaal bevatte werd hetzelf-de

gevoelig-- 78 gevoelig--

I 1

heid lager gezet. Het gradiëntmateriaal kon de uitslag ook beïnvloe- • den: als aan het eind van de gradiënt de fluorescentie constant wordt

is dat voor een deel te wijten aan de gradiëntstof. Vanwege de schaal- I veranderingen is deze uitslag ook niet elke dag hetzelfde.

Ook detritus kan fluoresceren: soms valt een fluorescentiepiek S samen met een detrituspiek. * Verder moet bedacht worden dat de fluorescentie per diatomeeën- M soort sterk kan verschillen: Thalssiosira sp. fluoresceert per cel V veel sterker dan bijvoorbeeld Thalssionema sp. of Skeletonema sp.

Vanwege de verschillende schalen op verschillende dagen kunnen • helaas geen uitspraken gedaan worden over het al dan niet constant

zijn van de fluorescentie per cel van één soort in de tijd. • Voor Thalassionema uit veldraonsters is éénmaal geconstateerd dat

de fluorescentie bekeken met de fluorescentiemicroscoop van alle cel- M len in de gradiënt gelijk was maar die van de cellen in het pellet ™

I

minder. Oorzaak van deze verschillen kunnen zijn voedingatoestand (Bienfang, Harrison en Quarmby 1982} of fase in de levenscyclus (Smayda 1970, Walsby en Reynolds 1980). Nu met bovenstaande methode

kleine dichtheidsverschillen gemakkelijk te signaleren zijn, zou dit m een interessant onderwerp van onderzoek zijn.

Het door ons gebruikte toerental van 2000 rpm gedurende 10 minu- • ten is aan de ruime kant. Als twee soorten niet al te weinig in

dicht-heid verschillen hoeft de evenwichtspositie niet bereikt te worden om j||

een scheiding uit te voeren. Als het doel van de scheiding is het

uitvoeren van physiologische proeven met de gescheiden algen verdient m het aanbeveling te kijken of 5 minuten bij 500 toeren niet al genoeg m is. Soms zal een uur sedimenteren bij 1 g. zelfs al genoeg zijn.

Het concentreren blijkt op het chlorophylgehalte van monsters die I voornamelijk uit diatomeeën bestaan geen invloed te hebben. Bij

mon-sters die uit flagellaten bestaan werd een reductie van het chloro- • phylgehalte met 20 -* 50% geconstateerd. Dit is begrijpelijk daar

fla-gellaten veel gevoeliger zijn dan door een siliciumschaal beschermde I diatomeeën. Er zijn echter ook diatomeeën met een zeer dunne schaal,

bijvoorbeeld Biddulphia sinensis en Ditylum brightwelli, zodat er re- m kening gehouden moet worden met het feit dat niet alle veldmonsters • die voornamelijk uit diatomeeën bestaan onbeschadigd geconcentreerd

kunnen worden.

I

I

I

I

I I I I I I I I I

f

I

I I

1

I I I I I I

79

-Als gevolg van historische factoren is bij dit onderzoek gewerkt met een gradiënt met een osmotische waarde van ca. $00 mOsm/kg H2O, waarin suiker verwerkt is. Ben gradiënt met alleen zout en een osmoti-sche waarde van ca. 860 mOsm/kg HjO was beter geweest. Deze kan ver-kregen worden dooc toevoeging van 10 ml A en 2,5 ml B aan 100 ml inge-dikte Percoll. De dichtheid daalt dan tot 1,25 g/rol. Voor verreweg de meeste in dit onderzoek voorkomende diamomeeën is dit geen bezwaar. De dichtheid van de cellen wordt ook niet anders in een dergelijke gra-diënt (hfst.VIII). Het voordeel is dat de gragra-diënt qua samenstelling minder afwijkt van zeewater. Doordat er geen suiker meer inzit, blijkt het dan ook mogelijk om, ondanks de aanwezigheid van Percoll, POC-me-tingen te doen aan de fracties.

Om de invloed van suiker en een te lage osmolaliteit uit te

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 77-81)