• No results found

Microscopisch was dan geen verschil te zien. I

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 124-129)

I

I

f

I I I I I f I 1 I I I 1 I I I I I I I I

I

123

-De getallen voor Thalassiosira rotula komen zeer goed overeen met de waardes die Eppley, Holmes en Strickland (1967) vonden via bereke-ningen aan de bezinkingssnelheid: 1,04 - 1,10 g/cm^. voor Ditylum brightwelü vonden zij iets lagere waardes: 1,04 - 1,09 g/cm3. Voor die berekeningen moest een factor voor de vormweerstand worden ge-schat. Het is niet onaannemelijk dat daardoor de dichtheid onderschat is. Hetzelfde geldt voor de door Anderson and Sweeney (1978) genoemde waarde voor Ditylum brightwellii: 1,04 g/cm-*.

De dichtheden waarbij de maximale concentratie van een soort voorkomt, zoals bepaald met behulp van de fluorimeter, geven per soort een zeer goede overeenkomst te zien. Zo liggen de vijf bepalingen voor Cerataulina bergonii alle tussen de 1,04 en 1,05 g/cm3. Alle bepalin-gen voor Thalassiosira ligbepalin-gen tussen 1,07 en 1,09 g/cm3.

Allen voor Biddulphia aurita en Thalassionema nitzschioides lopen de waarden ver uiteen. Dit zijn ook de enige soorten die niet altijd in ongeveer dezelfde dichtheid werden aangetroffen. Of dit afhankelijk is van het seizoen valt uit deze resultaten niet af te leiden. Van een verband met het siliciumgehalte in het omringende water is in elk ge-val geen sprake.

Alle soorten die bij een hoge dichtheid werden aangetroffen kon-den ook in het pellet workon-den gevonkon-den. Sommige meer, andere minder, maar geen van alle in aanzienlijke mate.

Uit de proeven met verschillende gradiëntstoffen blijkt dat de osmotische waarde en het al dan niet aanwezig zijn van suiker geen in-vloed op de dichtheid van de cellen heeft. Daarbij moet bedacht worden dat bij een dichtheid tot 1,16 g/cm de cellen omgeven zijn door een vloeistof die voor meer dan 50% uit zeewater bestaat, en dat het ver-blijf in de gradiëntstof nooit meer dan twee uur duurde.

Alleen de band van Phaeodactylum tricornutum in Metrizamide heeft een iets hogere dichtheid dan dezelfde soort in de andere gradiënt-stoffen. Dit was ook het enige experiment waarbij op het oog verschil waarneembaar was: de cellen hadden vlokken gevormd in de buis met Me-trizamide.

Daar de bij de metingen gebruikte gradiëntstof dus geen invloed heeft op de dichtheid, lijkt het waarschijnlijk dat de gevonden dicht-heden van de diatomeeën en van de dinoflagellaat overeenkomen met de dichtheid in de natuur.

I

124

-I I t

5. samenvatting •

De dichtheid van 12 diatomeeënsoorten en van één dinoflagellaat • in de loop van het seizoen is bepaald. Hoewel niet alle cellen van één ™ soort exact dezelfde dichtheid hebben kan voor de meeste soorten wel « aangegeven worden in welk dichtheidstraject het merendeel van de cel- • len valt. Deze dichtheidstrajecten zijn:

Biddulphia aurita 1,18 - 1,23 g/cm3

Biddulphia sinensis 1 , 0 3 - 1 , 0 8 "

Cerataulina bergonii 1,03 - 1,06 " • Ditylum brightwellii 1,07 - 1,13 "

Rhizosolenia delicatula 1 , 0 4 - 1 , 0 9 "

Skeletonema costatum 1 , 1 2 - 1 , 1 7 "

Streptotheca thamensis 1 , 0 4 - 1 , 1 0 "

Thalassiosira rotula 1,05 - 1,10 "

Peridinium spec. 1,08 ~ 1,12 "

Biddulphia aurita werd éénmaal bij een veel lagere dichtheid

aan-getroffen, voor de andere soorten werd geen invloed van het seizoen • gevonden. Thalassionema nitzschioides werd soms in grote concentratie

bij verschillende dichtheden aangetroffen. Of dit met de tijd van het • jaar samenhangt is uit het onderzoek niet gebleken.

6. Literatuur M

Anderson, L.W.J. and B.M. Sweeney 1978. Role of inorganic ions in con- £ trolling sedimentation rate of a marine centric diaton

Dity-lum brightwellii. J. Phycol. 14(2): 204-214. • Bienfang, P.K. 1981. Sinking rates of heterogenous temperate

phyto-plankton populations, Journ, of Plankton Research Vol 3 (2): M 235-252.

Bienfang, P., E. Laws and w. Johnson 1977. Phytoplankton sinking rate determination; technical and theoretical aspects, an

impro-ved methodology. J. Exp. Mar. Biol. Ecol. Vol 30: 283-300.

Eppley, R.W., R.W. Holmes and J.D. Strickland 1967. Sinking rates of £ marine phytoplankton measured with a fluorimeter. J. Exp.

Mar. Ecol. 1: 191-208. •

I

I

I

I

t I

I I I I I

I I I I I I I I I I I I

1

125

-Gross, F. and E. Zeuthen 1948. The buoyancy of plankton diatoms: a problem of cell physiology. Proc. R. Soc. B, Vol 135:

382-389.

Hutchinson, G.E. 1967. The hydromechanics of the plankton. In: A trea-tise on limnology Vol 2: 245-305. John wiley & Sons.

Smayda, T.J. 1970. The suspension and sinking of phytoplankton in the sea. Oceanogc. Mar. Biol. Ann. Rev. 8: 353-414.

Strickland, J.D.H, and T.R. Parsons 1972, A practical handbook of sea-water analysis. Fish. Res. Brd. Can. Sull. 167 Ottawa.

Walsby, A.E. and C.S. Reynolds 1980. Sinking and floating. In: Morris, I. ed. The physiological ecology of phytoplankton. Blackwell Scientific Publications Oxford.

126

-IX. Samenvatting

worden, en wel zó, dat het levende materiaal levend blijft. Nog meer mogelijkheden voor onderzoek zouden zich voordoen als zoö- en

phyto-I 1 I

Seston, al het particulair materiaal in een watermonster, bestaat fl uit zoöplankton, phytoplankton, schimmels, bacteriën, virussen,

detri-tus en anorganisch materiaal. Voor veel onderzoek zou het nuttig zijn <•

als dit materiaal in bovengenoemde componenten gescheiden zou kunnen ™

I I

plankton ook in soorten gescheiden zouden kunnen worden. Doel van dit

onderzoek was een methode hiervoor te vinden en operationeel te maken. fl Literatuuronderzoek leverde op dat schimmels, bacteriën en

virus-sen beter buiten beschouwing gelaten konden worden, omdat dat in de fl gestelde tijd zeker niet haalbaar zou zijn. Zoöplankton zou het best

met licht uit het monster gelokt kunnen worden. Hiervoor zijn vijf ap- fl paraten op hun efficiëntie getest. Een donker gemaakte erlenmeyer met m

een opening van 1,4 cm, geplaatst in een bekerglas gecombineerd met een lichtbron, leverde de beste resultaten op.

Voor het scheiden van het andere materiaal leken er twee serieuze

mogelijkheden te zijn: scheiden op dichtheid door centrifugering in J|

dichtheidsgradiënten, of scheiden met de PACS-flowcytometer, een

appa-raat dat deeltjes stuk voor stuk bekijkt op verschillende optische I eigenschappen, en één of twee categorieën naar keu2e kan afzonderen.

Dit apparaat kan tot nu toe echter alleen deeltjes 3 - 50 urn verwer- M ken, terwijl het voor dit onderzoek noodzakelijk geacht werd dat

deel-tjes tot zeker 200 um verwerkt konden worden. Gekozen werd daarom de ,m meeste aandacht te besteden aan het scheiden op dichtheid. fl

Voor deze scheiding is een gradiëntstof samengesteld die, voor

zover kon worden nagegaan, geen of weinig invloed op de physiologische I toestand van de algen heeft. De methode werd toegepast op

veldmon-sters. In 90% van de gevallen bleek een scheiding niet mogelijk, omdat fl de dichtheden van detritus en phytoplankton, en van verschillende

soorten phytoplankton, elkaar overlappen. In 10% van de gevallen bleek fl het monster te bestaan uit soorten die duidelijk van elkaar in

dicht-heid verschillen, en dan bleek een scdicht-heiding wel mogelijk. » Enige aandacht is ook besteed aan het scheiden op valsnelheid met B een speciaal hiervoor ontworpen rotor (Beekman). Dit bleek minder goed

te werken dan scheiden op dichtheid.

I

I

I

I

I

f

I

1 1 I

I I t 1 I I 1 I I I

1

I I I

127

-Omdat een beschrijving van sestondeeltjes een gedeeltelijk

In document I I I I I I I I I I I I I I (pagina 124-129)