• No results found

3 In de praktijk blijkt dat de plattelandstoets in Engeland, Noord-Ierland en Canada niet

In document Landbouw-Economisch Bericht 2008 (pagina 71-73)

altijd even goed wordt toegepast. Dit komt voornamelijk omdat het uitvoeren van een plattelandstoets niet verplicht is. De Commission for Rural Communities, die in Engeland verantwoordelijk is voor het toezicht op de toepassing van rural proofing, maakt in haar laatste rapport melding van een aantal positieve veranderingen, zoals het feit dat plattelandsorganisaties steeds vaker worden geraadpleegd bij het maken van beleid, maar schrijft ook dat er nog veel kan worden verbeterd, waar onder de uitvoering van systematische effectenstudies. Veel beleidsmakers zien de plattelands- toets bovendien nog als iets vrijblijvends. Het is daarom belangrijk om een positieve houding aan te nemen en de voordelen van de plattelandstoets goed te benoemen, in plaats van jaarlijks te wijzen op alle tekort komingen (CRC, 2007).

De roep om een plattelandstoets past in het streven naar meer horizontale

coördinatie van (plattelands)beleid, waarbij beleid wordt gemaakt vanuit een territoriale benadering. Hierbij staan gebieden in plaats van sectoren centraal en zijn investeringen het belangrijkste instrument. De OESO spreekt in dit geval van een ‘nieuw plattelands- paradigma’. Volgens de OESO heeft Nederland met de Agenda Vitaal Platteland, waarbij provinciale en lokale overheden beleid omzetten in concrete acties en deze integreren in regionale en lokale plannen, al een voorzichtig begin gemaakt met de territoriale benadering (OESO, 2006a; 2006b). Echter, het Nederlandse plattelandsbeleid is volgens de OESO nog sterk eenzijdig gericht op landbouw en natuur. Daarnaast is er in het regionaal economisch beleid geen echte focus op het platteland. Het zou volgens de OESO goed zijn om het plattelandsbeleid meer te verbinden met beleid op andere terreinen. Hierbij kan Nederland leren van Engeland en Finland, landen waar volgens de OESO concreet wordt gestreefd naar meer coherentie in het plattelandsbeleid (OESO, 2008).

3.1.3 DISCUSSIE OVER DE TOEKOMST VAN HET GLB

Hoewel de meeste aandacht op dit moment uitgaat naar de Health Check-mededeling en de daarmee verwachte aanpassingen van het GLB in de komende jaren, vindt er ook een debat plaats over de inrichting van het GLB na 2013. Dit debat wordt vooral in EU-15-lidstaten gevoerd; in de meeste nieuwe lidstaten is er niet zoveel aandacht voor de toekomstige inrichting van het GLB, waarschijnlijk doordat deze landen meer bezig zijn met de implementatie van het huidige GLB (RLG, 2007a). De discussie lijkt vooral te gaan over landenspecifieke elementen, en niet zozeer over een allesomvattende blauwdruk van een toekomstig GLB. Wel zijn er contouren te schetsen van een ‘liberaal kamp’ met onder andere Denemarken, Finland, Letland, het VK en Zweden, en een ‘conservatief kamp’ met landen als Frankrijk, Oostenrijk, Portugal en Spanje. De eerste groep landen pleit voor het afschaffen van alle nog bestaande markt-

3

interventies, terwijl de tweede groep eerder neigt naar een hernieuwing van de traditionele waarden van het GLB, zoals stabiele markten, voedselzekerheid en communautaire preferentie. De eerste groep vindt over het algemeen ook dat het GLB-budget in de toekomst wel wat omlaag kan, waar de tweede groep het niet mee eens is. Verder is er in de liberale groep meer animo om het GLB breed in te zetten en ook publieke waarden en de kapper op het platteland te ondersteunen; de conser- vatievere groep ziet het GLB vooral als een instrument voor de landbouwsector. Veel landen, waaronder Nederland, omarmen het idee van de afschaffing van de melkquotering in 2015. Alleen Duitsland, Finland en Oostenrijk hebben bedenkingen omdat ze bang zijn dat dit het einde zou betekenen voor de melkveehouderij in marginale gebieden. Vooral in Italië, Nederland en het VK wordt veel nagedacht over de wijze waarop het aanbieden van publieke diensten in de sfeer van landschapsonderhoud, biodiversiteit en overig cultureel erfgoed kan worden georganiseerd en gefinancierd. De meningen lopen uiteen of het GLB ook in de toekomst op EU-niveau moet worden gefinancierd of dat er meer ruimte zou moeten komen voor nationale financiering. Denemarken, Oostenrijk, Portugal en Spanje zijn voorstander van financiering van het GLB op EU-niveau; Frankrijk, Nederland, Zweden en het VK daarentegen wijzen renationalisatie van de GLB-financiering niet op voorhand af.

3.2 beleId op het gebIed van voedSelveIlIgheId en dIerenWelzIjn

3.2.1 VOEDSELVEILIGHEID

Voedselveiligheid: wel onder controle …

Als de publicatie van het Witboek Voedselveiligheid (2000) als startpunt wordt genomen, dan is er heel wat veranderd op het terrein van voedselveiligheid in de EU. Serieuze crises en grote calamiteiten hebben zich de laatste tijd niet voorgedaan. Er heerst betrekkelijke rust aan het voedsel veiligheids front. ‘Onder controle’ lijkt dan ook een treffende kwalificatie voor de situatie van het moment.

Ongetwijfeld zullen de in 2002 opgerichte European Food Safety Authority (EFSA) en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) deze stand van zaken met tevreden- heid beoordelen. Deze organisaties hebben zich de afgelopen jaren beijverd om de veiligheid van ons eten te bewaren en te bewaken. Ten behoeve hiervan is een steeds uitgebreider en verfijnder voedselveiligheidssysteem opgetuigd, dat detectie en inspectie als pijlers heeft. Naast meer wet- en regelgeving zijn ook inspanningen verricht om de diverse wettelijke nationale normen op het gebied van voedsel veiligheid te harmoniseren. Op Europees niveau is die harmonisatie nagenoeg gecompleteerd. De verdere

3

In document Landbouw-Economisch Bericht 2008 (pagina 71-73)