• No results found

4ook de verpakking voor supermarkten.

In document Landbouw-Economisch Bericht 2008 (pagina 107-111)

De afzet van aardappelen die worden verwerkt tot frites e.d. vindt voor een groot deel op basis van (prijs)contracten plaats. De verwerking in Nederland is in handen van een beperkt aantal ondernemingen. Deze zijn voor een deel coöperatief, met name Aviko. Enkele particuliere bedrijven zijn van Canadese (McCain), resp. Britse herkomst (Lamb Weston). De capaciteit van de fabrieken in Nederland is voldoende om ook aardappelen uit naburige landen te verwerken.

Voor zetmeelaardappelen is AVEBE al ongeveer dertig jaar de enige binnenlandse afnemer, enkele Nederlandse telers leveren ook aan een Duitse afnemer.

Graan

Voor de verkoop van graan kunnen telers kiezen uit een vrij groot aantal afnemers, zowel coöperaties als particuliere bedrijven. Het grootste graancollecterende bedrijf is de aan- en verkoopcoöperatie Agrifirm, die als werkgebied nagenoeg geheel Nederland boven de grote rivieren bestrijkt en ook in andere producten dan graan actief is. Beneden de rivieren is CZAV Wemeldinge het grootste collecterende graanbedrijf. Het afgelopen jaar heeft deze coöperatie verder vorm gegeven aan de doorgroeistrategie door het openen van enkele Agrimarkten. Agerland, een dochter van coöperatie Cehave-Landbouwbelang, heeft door de overname van Agrarische Unie het werkgebied uitgebreid naar een groot deel van noordelijk Nederland.

Zuivel

Naast de twee grote zuivelcoöperaties zijn er nog meer dan tien melkverwerkende ondernemingen in Nederland actief (figuur 4.3), die gezamenlijk de resterende 20% van de melk voor hun rekening nemen. Het aantal kleinere zuivelondernemingen is de laatste jaren vrijwel stabiel. Terwijl de grotere Nederlandse zuivelondernemingen ook in het buitenland bedrijven hebben, bijvoorbeeld Campina in Duitsland en België, nemen enkele buitenlandse bedrijven ook melk af van Nederlandse melkveehouders. In beginsel hebben melkveehouders dus nog vrij veel keuze in hun afzet. Melkvee- houders kunnen als lid van een coöperatie, waarin zijn financieel deelgenoot zijn, niet vrijblijvend overstappen naar een andere afnemer. Niettemin hebben in 2007, toen de prijzen van zuivelproducten voor het eerst sinds jaren sterk stegen, enkele honderden veehouders de overstap gewaagd. De, al dan niet tijdelijk, hogere prijs voor de melk bij de nieuwe afnemer (en op de ‘spotmarkt’) was hiervoor kennelijk aantrekkelijk genoeg.

Vee en vlees

Voor vleesvarkens (figuur 4.4) is het aantal Nederlandse slachterijen sinds 2000 afgenomen van 23 naar 15. Deze ressorteren onder een beperkt aantal

4

Veehouderij 33.860 bedrijven 10.737.200 ton melk 518.290 stuks rundvee c Zuivelindustrie 15 ondernemingen 1.434.559 ton melk f 730.100 ton kaas 326.700 ton condens 129.200 ton boter Verbruik vlees (per hoofd) 17,4 kg Verbruik zuivel (per hoofd) 122,9 kg melk e, 17,3 kg kaas 4,8 kg condens, 3,3 kg boter a 2004;

b ondernemingen die lid zijn van de Overleggroep Producenten Natte Veevoeders (OPNV). Naast deze ondernemingen is het Centraal Brouwerij Kantoor (CBK) lid van de OPNV. Het CBK vertegenwoordigt vrijwel alle bierbrouwerijen die in Nederland actief zijn.

Gezamenlijk realiseren de leden van de OPNV ongeveer 80% van de afzet aan vochtrijke diervoeders; c het aantal dieren dat voor productie (slacht of export) beschikbaar komt;

d alleen slachterijen met meer dan 10.000 slachtingen per jaar; e consumptiemelk: dranken uit of met melk; volle melk; andere verse melk; f 2006, voorlopige cijfers.

Bron: CBS, FEFAC, PD, PVE en PZ; bewerking LEI.

De keten rond de rundveehouderij, 2007 Figuur 4.3 Slachterij 7 slachterijen d 156.801 ton Import vee 19.300 runderen Import vlees 331.000 ton Import vlees 350.000 ton Export vlees 222.000 ton Import zuivel 20.809 ton melk e 188.570 ton kaas 193.194 ton condens 70.866 ton boter Export zuivel 324.939 ton melk e 562.698 ton kaas 274.057 ton condens 112.515 ton boter Export vee 31.700 runderen Mengvoederindustrie 74 ondernemingen a 3.135.000 ton Vochtrijke diervoederindustrie 17 ondernemingen b 1.880.500 ton b

4

ondernemingen. VION neemt met een aantal slachterijen echter al meer dan tweederde van het aantal slachtingen in Nederland voor zijn rekening. De keuzemogelijkheden voor de afzet van Nederlandse varkens zijn evenwel nog vrij ruim, omdat ongeveer 20% van de varkens levend wordt uitgevoerd (3,3 mln. stuks in 2007). Afgezien hiervan wordt nog een groot aantal biggen aan buitenlandse afnemers geleverd. Niettemin neemt het aantal afnemers per vleesvarkenshouder af. Vooral het aantal varkens- houders met drie of meer afnemers daalt sterk. De trend naar minder afnemers wijst op een betere ketenhechtheid, waardoor kosten bespaard kunnen worden (Baltussen et al., 2008). Veehouderij 8.690 bedrijven 21.813.000 varkens d Verbruik vlees (per hoofd) 40,8 kg a 2004;

b ondernemingen die lid zijn van de Overleggroep Producenten Natte Veevoeders (OPNV). Naast deze ondernemingen is het Centraal Brouwerij Kantoor (CBK) lid van de OPNV. Het CBK vertegenwoordigt vrijwel alle bierbrouwerijen die in Nederland actief zijn.

Gezamenlijk realiseren de leden van de OPNV ongeveer 80% van de afzet aan vochtrijke diervoeders; c 2006;

d het aantal dieren dat voor productie (slacht of export) beschikbaar komt; e alleen slachterijen met meer dan 100.000 slachtingen per jaar. Bron: CBS, FEFAC, PD en PVE; bewerking LEI.

De keten rond de varkenshouderij, 2007 Figuur 4.4 Slachterij 15 slachterijen e 1.287.000 ton Import vee 882.000 varkens Import vlees 331.000 ton Import vlees 251.000 ton Export vlees 871.000 ton Export vee 8.545.000 varkens Mengvoederindustrie 87 ondernemingen a 5.903.000 ton Vochtrijke diervoederindustrie 17 ondernemingen b 3.269.500 ton c

4

Voor (volwassen) runderen is het aantal slachterijen vergelijkbaar met het aantal slachterijen voor varkens. De dominantie van VION is hier minder groot. Met een tweetal andere grote ondernemingen neemt VION ruim 60% van het totale aantal slachtingen voor zijn rekening. De uitvoer van levende slachtrunderen is in vergelijking met de varkenssector minder groot (circa 10%) en bestaat voornamelijk uit fokrunderen. Door het opheffen van veel veemarkten na de uitbraak van MKZ in 2001 en de afname van het aantal veehandelaren, is in de loop van de jaren de keuze mogelijkheid voor de rundveehouders geringer geworden.

Voor vleeskalveren geldt een specifieke ketenstructuur. Het overgrote deel van de kalveren wordt op contract gehouden en is eigendom van de contracterende integratie, die onder meer het slachten en de vleesafzet verzorgt. De vijf grote kalverslachterijen zijn dan ook onderdeel van een van de drie grote integraties, waarvan VanDrie dominant is met een marktaandeel van circa 70%. Er zijn, althans voor het blanke kalfsvlees, weinig ‘vrije mesters’. Voor de rosékalveren is het aandeel dat niet op contract voor een integratie wordt gemest wel hoger.

Pluimveevlees wordt in Nederland eveneens grotendeels op contractbasis geproduceerd; in samenhang hiermee vindt het slachten vooral plaats in enkele grote slachterijen. De houders van vleespluimvee, met als belangrijkste tak de vleeskuikens, hebben hierin weinig keus. De afgelopen jaren vonden enkele grote overnames plaats. Eieren

Voor de afzet van (consumptie)eieren zijn de keuzemogelijkheden duidelijk groter dan voor pluimveevlees. Het aantal eierpakstations is wel gedaald na de vogelgriep in 2003, maar bedraagt nog circa 100. Tien hiervan nemen circa 60% van de markt voor hun rekening. De pakstations verzorgen de afzet naar onder meer de supermarkten en het buitenland. De diversiteit in eieren (kooi, scharrel, biologisch, gras, maïs etc.) is mogelijk een reden voor de diversiteit in het handelskanaal van eieren.

5

kernpunten:

• nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening van kracht

• sterkere rol voor lokale en regionale instanties in ruimtelijke ordening • natuur grootste post in Investeringsbudget Landelijk Gebied

• landbouwgrond vooral omgezet in bebouwd gebied

• perspectieven voor grondgebonden landbouw niet significant beïnvloed door ligging in Nationaal Landschap

• realisatie Ecologische Hoofdstructuur verloopt moeizaam • uitvoering agrarisch natuurbeheer onder vuur

• minder landbouwbedrijven doen aan verdieping

5.1 beleId voor het landelIjk gebIed

De laatste jaren is in het beleid een duidelijke tendens tot decentralisatie merkbaar, al wil dat niet zeggen dat alle beleidsinitiatieven ook sporen met deze tendens. Dit streven kwam voor de ruimtelijke ordening tot uiting in de Nota Ruimte, die geschreven is onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ (VROM, 2004:5). Voor het

In document Landbouw-Economisch Bericht 2008 (pagina 107-111)