• No results found

3. Ernest van der Kwast – De schrijver als verbinder

3.1 De ijsmakers

3.1.1 Poëzie als ultieme roeping

Door poëzie en dichterschap als onderwerp te nemen, neemt de implied author van De ijsmakers al een positie in. Uit de inleiding van dit onderzoek bleek immers dat ons beeld van dichterschap sterk wordt bepaald door waarden die teruggaan op de romantiek. Volgens Vaessens zijn wij sinds de romantiek ‘gaan denken dat poëzie een gave is waarmee je geboren bent’ (Vaessens 2006, 116). Nu had de implied author zich nog tegen deze cultureel-historische herinnering af kunnen zetten door conceptuele of postmoderne dichters te kiezen: dichters die zich volgens Vaessens expliciet afzetten tegen de idealen van de romantiek en de roeping (Vaessens 2006, 44) Giovanni heeft

35

echter een romantisch beeld van poëzie, gebaseerd op de dichters waarin Heiman hem doceert. Zo stelt hij dat hij na diens voordrachten steeds meer verlangde naar ‘deze wereld van herfstdagen en verstilde binnenmeren, van witte bloesems en de wijde, wijde oceaan’ (VdK 55). Dit geeft een voorkeur aan voor lyrische, esthetische poëzie, want zou een postmoderne dichter ooit schrijven over ‘witte bloesems’? Daarnaast spreekt er uit deze visie ook een humanisme die niet zou passen bij een postmoderne of hedendaagse literatuuropvatting. Heiman stelt bijvoorbeeld: ‘poëzie verrijkt je leven’ (VdK 54).

Er komen weinig hedendaagse dichters aan bod in de roman, enkel Rotterdammers als Jules Deelder en Frans Vogel, maar zij zijn figuranten. Giovanni’s canon bestaat uit Engelse dichters uit de romantiek: Percy Shelley, Keats, Wordsworth, Baudelaire en Emily Dickinson (VdK, 52-55). Experimentele of hermetische dichters zoals de Vijftigers zijn afwezig, van de twintigste

eeuw noemt Giovanni grote namen als Anna Achmatova, Joseph Brodsky,Pablo Neruda en Rainer

Maria Rilke (VdK, 59).

Dit zijn slechts namen, maar ook de manier waarop de implied author de dichters neerzet strookt met het roepingsmodel. Als Heiman omschrijft wat een goede dichter kenmerkt, volgt er geen duidelijke functieomschrijving van een beroep:

Je had volgens hem niet alleen talent nodig, maar ook iets anders, wat zich niet zo makkelijk liet omschrijven. Het had met afzondering en doorzettingsvermogen te maken en ook met afstand van dingen, van bezit. Je had genoeg aan een tafel en een vel papier. […] Er waren dichters die het niet volhielden. Drank of drugs, sommigen pleegden zelfmoord. (VdK 56)

Een goede dichter is dus niet iemand die bepaalde lyrische technieken beheerst en daarmee de maatschappij of het publiek van dienst is. De dichter schrijft puur voor zichzelf poëzie, niet omdat hij dat wil (er staat immers maar weinig tegenover), maar omdat hij moet. Heiman cultiveert het

bekende beeld van de lijdende dichter die bereid is offers te brengen voor de kunst. Dit beeld van de wereldvreemde, authentieke dichter wordt consequent doorgevoerd: ‘De vrouwen van grote, internationale dichters waren zeer toegewijd. Ze deden alles voor een man, zodat hij zich alleen hoeft te concentreren op zijn poëzie, het heilige. De vrouwen liepen voor hen uit. Naar de receptie van het hotel, naar het buffet, naar de presentator in de zaal waar voorgelezen moest worden’ (VdK 218). Over een andere dichter op het terras van de ijssalon staat te lezen: ‘Hij zag eruit als een vagebond. Je kon hem herkennen aan de plastic tas die hij altijd bij zich had. Er zaten dichtbundels in die hij probeert te slijten aan de boekhandels in de stad’ (VdK 287). Dichten brengt dus geen geld op, maar is een roeping, vandaar dat Beppi hen ‘schooiers’ noemt die niet eens betalen voor hun eigen ijsje (VdK 91).

36

Giovanni zelf is weliswaar geen kunstenaar, maar hij lijkt wel ‘geroepen’ door de kunst, namelijk door de volgende regels van Percy Shelley: ‘Klein is het hart waarin één liefde gloeit,/de geest waarin maar één gedachte groeit,/het leven dat men aan één doelwit wijdt,/zij de kans verspelen op onsterfelijkheid’ (VdK 286). Dit gedicht is ook te lezen als een reflectie op het

traditionele beroep (ijsmaken) en de kunst. Later zal ik betogen dat deze tegenstelling in het boek niet eenduidig is, maar voor mijn betoog is het van belang om nu om te laten zien dat de ijssalon en de poëziewereld wel tegen elkaar afgezet worden.

Giovanni beschrijft meermaals hoe het leven van zijn familieleden gekaapt werd door hun werk. Dit is te begrijpen als ‘het leven dat men aan één doelwit wijdt.’ Maar Giovanni wil meer: hij wil een afwisselend, groots en meeslepend leven zoals we sinds de romantiek associëren met de kunst en de roeping. Heiman vraagt hem dan ook: ‘Ga je je leven wijden aan de poëzie of word je

ijsmaker?’ (VdK 59). Het verschil tussen de twee wordt duidelijk door de formulering: blijkbaar kun je alleen je leven wijden aan poëzie, en niet aan het ijsmaken. Dit maakt Giovanni’s keuze voor de poëzie persoonlijk en groots, zoals de roeping ook altijd persoonlijk is, in tegenstelling tot het beroep. In die zin maakt het ook niet uit dat Giovanni evenementen organiseert en niet schrijft. Het gaat erom dat hij de waarden van de kunst deelt. Bovendien wordt in het boek meerdere malen bevraagt of wat Giovanni doet nu echt werk is. Er ontstaat een contrast tussen Luca, die hele dagen zit te zweten in de ijssalon, en Giovanni, wiens ‘werk’ vooral uit buitenlandse reizen en borrels bestaat. Als Giovanni naar een etentje met dichters gaat, werpt zijn vader als sneer tegen: ‘Ik moet werken […] Ik moet je broer helpen’ (VdK 65). Het lijkt er dan ook niet op dat Giovanni zijn eerste baan in de literaire wereld krijgt door hard werken of studeren:

Na mijn studie heb ik geprobeerd om te promoveren, maar ik hing liever in cafés met schrijvers, journalisten en redacteuren. Te midden van dikke sigarettenrook en gesprekken gevoed door drank kreeg ik het aanbod om voor een uitgeverij te werken. Het was eigenlijk meer een uitnodiging dan een aanbod, maar zulke verschillen vervaagden aan het einde van de avond. (VdK 110)

Dat Giovanni weinig moeite hoeft te doen voor zijn ‘werk’, maakt zijn werk verenigbaar met het roepingsmodel en vergelijkbaar met schrijverschap. Heinich: ‘Volgens het roepingsmodel word je wie je bent door de gave, en ben je begiftigd met het talent om schrijver te zijn. Anders dan het werk, dat afhangt van de verdienste van de persoon en tijd vergt, staat de gave los van enige verdienste’ (Heinich 131). Doordat het werk Giovanni weinig inspanning kost, valt het onder het roepingsmodel.

De spanning in De ijsmakers ontstaat door de tegenstelling tussen werk en hartstocht, tussen het ijsmaken en poëzie. Hierdoor komen er scheuren in de relatie tussen Giovanni en zijn

37

broer: ‘Hij moest werken, omdat ik niet werkte. Ik moest dat zien, ik moest dat voelen’ (VdK 61). Ook zijn vader verwijt Giovanni dat hij niet de zaak heeft overgenomen:

Toen jij werd geronseld door je poëzie vriendjes, moest ik Luca helpen. Ik ben niet geronseld.

Gehersenspoeld dan.

Dat heet hartstocht. […] Zoals jij houdt van een kettingzaag, zo houd ik van de poëzie. (VdK 48)

Het beeld dat het boek hier oproept van de poëziewereld wordt consequent doorgevoerd, en lijkt daardoor geen karikatuur of kritiek. Toch problematiseert ook deze roman de romantische waarden als een referentiekader voor kunst en schrijverschap. Dit doet de implied author niet in zijn

representatie van de poëziewereld, maar juist in de manier waarop ijsmaken omschreven is in het subplot. De tegenstelling tussen het beroep als ambacht en de kunst als roeping wordt op losse schroeven gezet door het verhaal over Giuseppe senior, de grootvader van Giovanni. Dit komt aan de orde in het vervolg van dit hoofdstuk.