• No results found

Afb. 26. Plattegrond van het nieuwe bankgebouw en omgeving. Ontwerp 3, tekening 30, 11 maart 1920. NA, DNB-archief, inv. nr. 16077.

Afb. 27. Plattegrond van het nieuwe bankgebouw en

omgeving. Ontwerp 4, tekening 33, 12 maart 1920. NA, DNB- archief, inv. nr. 16077.

In het DNB-archief bevinden zich twee tekeningen van de stedenbouwkundige inpassing van het nieuwe hoofdkantoor van DNB in het gemeentelijk plan voor het Spui en omgeving (afb. 26 en 27). Waarschijnlijk zijn de ongesigneerde tekeningen van de hand van een medewerker van het architectenbureau van Ed. Cuypers.85 De opdrachtgever van het

ontwerp was mr. Gerard Vissering (1865-1937), die al jarenlang een vriendschap

onderhield met architect Eduard Cuypers (1859-1927) voordat hij in 1912 president van DNB werd. Voor elke bank, waar Vissering werkte, vroeg hij Cuypers voor het maken van ontwerpen. Vissering was Cuypers’ belangrijkste opdrachtgever.86 De vriendschappelijke

band blijkt uit het overlijdensbericht van Cuypers, geschreven door Vissering op 1 juni 1927.87 Vanaf 1912 trad Cuypers op als de huisarchitect van DNB en werkte DNB vrijwel

exclusief met hem. Cuypers maakte bijvoorbeeld de plannen voor de uitbreiding van de bank aan de Oude Turfmarkt in 1922, nadat het Spui-plan van tafel was.88 Op het bureau

van Cuypers zijn vele, later beroemd geworden architecten gevormd, zoals de bekende aanvoerders van de Amsterdamse School M. de Klerk, J.M. van der Mey en P. Kramer. Cuypers vond dat architectuur de uitdrukking moest zijn van de persoonlijkheid van de maker.89 De tekeningen van de stedenbouwkundige inpassing van het nieuwe gebouw

85 De tekeningen zijn gedateerd 11 en 12 maart 1920 en hebben een monogram DK of KD. NA, DNB-archief, inv.nr. 16077.

86 Gerlagh 1979: p. 104, 107. 87 De Balbian Verster 1929. 88 Kamp 1968: p. 58. 89 Van Beekum 2008: p. 12.

hebben betrekking op ontwerp 3 en 4 van het bankgebouw. Het gaat respectievelijk om tekening 30 en 33 van deze ontwerpen. Voor dit project moeten veel tekeningen zijn gemaakt, waarschijnlijk ook doorsneden, opstanden en impressies, maar die bleven niet bewaard. De gevels kwamen waarschijnlijk sterk overeen met die van de maquette van Cuypers voor het nieuwe bankgebouw op de Oude Turfmarkt. Cuypers paste dit ontwerp aan voor de nieuwe locatie. In het nieuwe plan moest hij in de voorgevel rekening houden met de gewenste oriëntatie op het vergrote maar schuin gelegen Spui-plein. Ontwerp 4 is in dat opzicht een verbetering van ontwerp 3. De entree van het gebouw is niet geplaatst in een hoek, maar in een knik van de voorgevel, waardoor het gebouw, gezien vanaf het Spui, zich gunstiger toont. In overeenstemming met de ideeën van Sitte werd een poging gedaan om een gesloten pleinwand te creëren. Op deze wijze trachtte de ontwerper het plein, dat door de verkeersverbeteringen was opengebroken, weer een gesloten wand te geven. Door de situering van de geknikte gevel op het vergrote Spui kreeg het gebouw een monumentale ligging in de zichtas van het Spui dat immers in een hoek ten opzichte van het bankgebouw ligt. De ontwerper sloot hiermee aan bij de bedoelingen van Publieke Werken. Door de Beulingsloot te verplaatsen naar de Wijde Heisteeg kon een opening in de gevelwand, die zou ontstaan na de afbraak van de westelijke gevelwand van het Spui, worden vermeden. De ontwerper ging overigens nog een stap verder. Ontwerp 4 bevat ook een andere stedenbouwkundige verbetering op ontwerp 3. Dit laatste ontwerp voorzag in een extra brug over het Singel in het verlengde van de verkeersroute

Runstraat-Huidenstraat. Door de verwijdering van het verkeersobstakel van de Heistegen bood dit plan zicht op een eventuele verkeersdoorbraak door de grachtengordel langs deze route. Bij Publieke Werken genoot, zoals we hebben gezien, een verkeersdoorbraak op de route Berenstraat-Wolvenstraat de voorkeur.

Afb. 28. Plankaart van Publieke Werken van het onteigeningsplan in relatie tot de eventuele nieuwbouw aan de Oude Turfmarkt. NA, DNB-archief, inv.nr. 16077.

In 1920 maakte Publieke Werken nog een andere kaart voor DNB, waarop ook het oude bankgebouw op de Oude Turfmarkt staat weergegeven (afb. 28). Om DNB te stimuleren te vertrekken van het Binnengasthuisterrein worden de beperkingen als gevolg van de

bouwverordening benadrukt die het bouwen vlak naast het Binnengasthuis met zich mee brengt. Als gevolg daarvan zou slechts tweederde van het terrein te bebouwen zijn. Als gevolg daarvan kwamen beide locaties in het onteigeningsplan naar voren als

aantrekkelijk voor DNB. Het aantal vierkante meters van het oude gebouw en de nieuwe locaties A, B en C in het onteigeningsplan staan op de kaart vermeld: 6.000 m2 voor de

Oude Turfmarkt (inclusief het St.-Bernardus) “waarvan hoogstens te bebouwen 4.000 m2”;

5.100 m2 voor bouwterrein A (met een eventuele uitbreiding van ca. 500 m2); 5.000 m2

voor bouwterrein B en 2.000 m2 voor bouwterrein C. De kaart toont nog weer een andere

geheime verkeersverbetering: de verbreding van het Spui tussen Kalverstraat en Rokin, een verruiming die logisch voortvloeide uit het Spui-plan. De kaart bevindt zich in de dossiers, waaruit blijkt dat die een rol speelde in de besprekingen tussen DNB en de gemeente in de jaren 1920 en 1921. Deze onderhandelingen verliepen, naarmate de tijd voortschreed, echter steeds stroever. Hierbij speelde het uitlekken van het plan en de ophef hierover zeker ook parten. De artikelen in de krant over de kwestie, zoals die over de buurtactie, zitten uitgeknipt in het dossier. Uit een memo blijkt dat op zaterdag 27 maart 1920 directeur Van Tienhoven zijn collega Van Vollenhoven opbelde en hem op de hoogte bracht van “de doorloopende actie welke gevoerd wordt tegen de onteigening”.90 Van

Vollenhoven kreeg het advies dat DNB zich uitspreekt, maar hij legde dat naast zich neer: uit geen enkel krantenbericht blijkt dat DNB zich mengde in de publieke discussie. In de besprekingen met de gemeente stelde DNB echter opeens allerlei aanvullende eisen. Zo blijkt uit de notulen van een bespreking op 21 september 1920 dat DNB “alleen bereid is op het plan in te gaan, indien haar eene begrooting van kosten kan worden overgelegd”.91

DNB had immers beloofd de kosten van de onteigening en de aanleg van wegen en bruggen op zich te nemen, maar het wilde geen blanco cheque geven: “als commerciële instelling zal de Nederlandsche Bank toch moeten weten tot welke geldelijke

verplichtingen zij zich verbindt”. Daarna trad een “stagnatie in de onderhandelingen” op. Op 18 oktober vroeg de gemeente aan DNB of zij nog interesse had in het bouwterrein. DNB antwoordde dat zij nog steeds “serieus gegadigde voor een gedeelte van het complex aan den Singel” was, maar “geen stap in het duister” kon zetten. De gemeente begreep dat standpunt niet, omdat DNB zelf had aangedrongen op spoed. DNB wilde echter dat de gemeente de panden zou taxeren, zodat de bank een indicatie kreeg van de onteigeningskosten. Op 22 oktober gaf DNB toe dat zij zich neer zou leggen bij de

uitspraak van de rechter over de onteigeningskosten, mits de gemeente hielp met eventuele ontruimingen. Bovendien was DNB bang dat de gemeente de eigendommen van DNB aan de Oude Turfmarkt “voor een appel en een ei” zou onteigenen. De bank kreeg van de juridisch adviseur te horen, dat er veel oppositie tegen het onteigeningsplan viel te vrezen, niet alleen van de bewoners en de oudheidkundige verenigingen, maar ook van de beide kamers van de Staten-Generaal. De jurist van de bank meldde de directie dat eigenlijk niet te voorspellen was wanneer de bouw kon beginnen: “De Staten-Generaal moeten medewerken en zich niet laten overtuigen door de vele bezwaren welke tegen de uitvoering van het plan zijn aangevoerd. Bij Koninklijk Besluit moeten de perceelen worden aangewezen. Onderhandelingen moeten worden gevoerd, en talrijke processen daarna voor een met onteigeningszaken reeds overbelaste Rechtbank moeten worden gevoerd. En daarna moeten tal van woningen ontruimd en bedrijfsgebouwen overgeplaatst worden. (...) De uitkomst van onteigeningsprocessen is blijkens de ervaring hoogst onzeker”. Het zou daarom nog zeker 5 à 7 jaar duren voordat de bank met de bouw van het nieuwe

90 NA, DNB-archief, inv.nr. 16077. 91 Ibid.

hoofdkantoor kon beginnen. Uit de archiefstukken blijkt dat DNB in december begon te twijfelen aan de snelle haalbaarheid van het plan en alternatieven liet onderzoeken, zoals de uitbreiding van het bankgebouw aan de Oude Turfmarkt. Al op 7 december 1920 besloot de president van DNB dat “in der minne het afzien van het Singelplan dient te worden besproken, en mededeeling moet worden gedaan, dat met het oog op den langen duur en de hooge kosten de voorkeur wordt gegeven aan een nieuwbouw op eigen

terrein.” Ed. Cuypers kreeg de opdracht te onderzoeken of uitbreiding van het bestaande gebouw een reële optie was, want alleen dan zal DNB de gemeente laten weten om af te zien van het Singelplan. Dat de gemeente hiervan niets wist, blijkt uit de

conceptovereenkomst die DNB op 17 januari 1921 van het gemeentebestuur ontving. Tijdens een bespreking van de wethouders Wibaut en De Vlugt met directeur Van

Vollenhoven op 31 januari merkte de laatste op dat de bank in juli nog verwachtte binnen een jaar met de bouw te kunnen beginnen. Wethouder Wibaut zette DNB onder druk door nog eens vast te stellen dat DNB aan de Oude Turfmarkt niet kon uitbreiden: “van het ziekenhuis afnemen, dat kan niet”. Bovendien zou het afwijken van de bouwverordening − vanwege de korte afstand van de eventuele nieuwbouw tot het bestaande ziekenhuis – de toestemming van de gemeenteraad nodig hebben.