• No results found

Ten slotte zijn we nagegaan in hoeverre kantonrechters en beroepsvertegenwoordigers de uitbreiding van de bevoegde partijen als adequaat ervaren hebben of dat zij graag bepaalde partijen ‘toegevoegd’ of ‘afgevoerd’ zouden willen zien. De resultaten van deze vraag hebben we in tabel 2.11 samengevat.

Tabel 2.11 Passende uitbreiding bevoegde partijen

Antwoordcategorie Kantonrechters (N=10)

Beroepsvertegenwoordigers

C (N=26) B (N=26) M (N=25)

Ja 9 18 15 18

Nee  Wel opnemen 1 1 2 4

 Niet opnemen - 6 5 -

Weet niet - 1 4 3

We zien dat het overgrote deel van de (verschillende typen) respondenten de uitbreiding als adequaat bestempelt. Van de rechters is er één persoon die voor uitbreiding pleit, namelijk toevoeging van de schoonfamilie. Dit kan volgens deze rechter een meerwaarde hebben voor personen die zelf geen directe familie meer hebben.

De (zeven) beroepsvertegenwoordigers die pleiten voor uitbreiding noemen met name het maatschappelijk werk en huisartsen. Dit zou in hun optiek ten goede komen aan de signaleringsmogelijkheden. In totaal elf beroepscuratoren en -bewindvoerders zijn van mening dat gemeenten niet opgenomen hadden moeten worden als bevoegde partij. Zoals hierboven al aan de orde kwam, vrezen deze respondenten oneigenlijk gebruik van deze bevoegdheid door gemeenten (opheffingsverzoeken) om zo de bijdragen vanuit bijzondere bijstand te reduceren.

2.5 De vermeldingsplicht

De wetswijziging heeft een formele vermeldingsplicht in het leven geroepen voor verzoeken tot instelling van een beschermingsmaatregel die niet vanuit de familiekring afkomstig zijn. In het verzoekschrift dient in dergelijke situaties aangegeven te worden waarom de familie niet is overgegaan tot indiening van het verzoek. Aan de kantonrechters en beroepsvertegen-woordigers is de vraag gesteld hoe zij deze vermeldingsplicht beoordelen (zie tabel 2.12).

Tabel 2.12 Ervaringen met vermeldingsplicht

Antwoordcategorie Kantonrechters (N=10) Beroepsvertegenwoordigers C (N=26) B (N=26) M (N=25) Positief 1 1 5 5 Neutraal 5 14 12 9 Negatief 4 7 1 6 Weet niet - 4 8 5

Het blijkt dat de kantonrechters en beroepsvertegenwoordigers vooral neutraal staan ten opzichte van deze vermeldingsplicht. Dit heeft er met name mee te maken dat deze vermeldingsplicht enerzijds vooral als een formaliteit wordt gezien en dat het anderzijds (samenhangend daarmee) vaak direct al wel duidelijk is waarom een verzoek niet via de familie is gedaan (bijvoorbeeld omdat er geen familie meer is). De respondenten die wel positief zijn over de vermeldingsplicht zijn vooral van mening dat deze wijziging er toch wel (enigszins) aan bijdraagt dat, waar mogelijk, de familie wordt betrokken bij de verzoekprocedure.

Respondenten die negatief zijn over de vermeldingsplicht dragen hiervoor een tweetal hoofdredenen aan. Enerzijds is vanuit deze respondenten aangegeven dat de vermeldingsplicht dikwijls geen toegevoegde waarde heeft binnen de vertegenwoordigingspraktijk, omdat de familie simpelweg afwezig is of zelf met een soortgelijke problematiek kampt. Anderzijds is er door deze respondenten op gewezen dat het niet betrekken van familie regelmatig te maken heeft met een verstoorde relatie met familieleden. Door in een dergelijke situatie de familie ‘plichtmatig’ te betrekken, kan de instellingsprocedure onnodig en op oneigenlijke gronden tegengewerkt worden.

We hebben de drie typen beroepsvertegenwoordigers gevraagd in hoeverre zij ervaren dat rechters kritisch kijken naar aanvragen voor beschermingsmaatregelen die niet vanuit de familie worden gedaan. Vanuit beroepscuratoren en -bewindvoerders wordt dit niet breed herkend, door een kwart respectievelijk een derde van de respondenten. Bij beroepsmentoren daarentegen blijkt dit veel vaker voor te komen. Twee derde van dit type respondenten merkt dat rechters (enigszins) kritisch doorvragen op de vermelde redenen waarom de familie niet aangevraagd

heeft. Een van de koepelorganisaties merkte op dat als een beoogde mentor geen familieleden heeft gevonden, de rechtbank zelf ook nog een onderzoek kan instellen om een poging te doen om familieleden te traceren (met lange doorlooptijden van de besluitvorming over instelling van deze maatregel als gevolg).

Tabel 2.13 Ervaringen met kritische vragen rechters als aanvraag niet door familie wordt gedaan

Antwoordcategorie Beroepsvertegenwoordigers

C (N=26) B (N=26) M (N=25)

Ja, rechters (zeer) kritisch 2 2 7

Ja, rechters enigszins kritisch 4 6 9

Nee 14 10 6

Weet niet 6 8 3

In het verlengde van het voorgaande hebben we bij de kantonrechters en beroepsvertegen-woordigers gevraagd of hun ervaring is dat de vermeldingsplicht bijdraagt aan een sterkere betrokkenheid van familieleden bij de verzoekprocedure (zie tabel 2.14).

Tabel 2.14 Bevordering betrokkenheid familie door vermeldingsplicht

Antwoordcategorie Kantonrechters (N=10) Beroepsvertegenwoordigers C (N=26) B (N=26) M (N=25) Ja - 5 5 9 Nee 7 9 6 8 Weet niet 3 12 15 8

Uit tabel 2.14 kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van de vermeldingsplicht aan versterking van de betrokkenheid van de familie bij de instellingsprocedure voor beschermingsmaatregelen beperkt is. Zo signaleert geen van de geraadpleegde kantonrechters en maar ongeveer een kwart van de beroepsvertegenwoordigers een dergelijke impact. De redenen hiervoor zijn hierboven al de revue gepasseerd.

2.6 Periodieke evaluatie

De wetswijziging heeft voor vertegenwoordigers de verplichting geïntroduceerd om minimaal eens per vijf jaar de beschermingsmaatregel te evalueren. Uit het onderzoek blijkt dat deze periodieke evaluatie volop gaande is. Op het moment van het onderzoek is echter nog geen vijf jaar verstreken sinds de inwerkingtreding van deze wijziging. Dit betekent dat nog niet alle dossiers geëvalueerd hoeven te zijn.

Overigens kan de kantonrechter besluiten om de periode van vijf jaar te verkorten, bijvoorbeeld indien daar in een specifieke situatie aanleiding toe is of om de werkdruk, die gepaard gaat met de beoordeling van deze evaluaties, beter te spreiden. Wat dit laatste betreft, hebben 3 van de 10 geraadpleegde kantonrechters gemeld dat zij inderdaad – voor een (klein) deel van de dossiers – een dergelijke aanpak hanteren.

Hoewel niet wettelijk voorgeschreven, is een praktijk ontstaan waarbij vertegenwoordigers voor de vijfjaarlijkse evaluatie een formulier invullen dat beschikbaar wordt gesteld via de website van de Rechtspraak (rechtspraak.nl). Hierop worden vragen beantwoord over bijvoorbeeld het

verloop van de maatregel, het contact met de betrokkene, het toekomstbeeld en de wenselijkheid van voortzetting van de maatregel. Het ingevulde formulier dient ook door de betrokkene ondertekend te worden (indien deze in staat is om zijn of haar mening te geven). Daarbij dient de betrokkene ook aan te geven of hij/zij het eens is met de antwoorden die de vertegenwoordiger ingevuld heeft.