• No results found

Aansluiting levensovertuiging, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond

In het Besluit kwaliteitseisen wordt gesteld dat de beroepsvertegenwoordiger bij zijn taakvervulling uit dient te gaan van de levensovertuiging, de godsdienstige gezindheid en de culturele achtergrond van betrokkene. In dit licht zijn we in de gesprekken met kantonrechters nagegaan of zij bij aanvragen voor beschermingsmaatregelen doorgaans over voldoende informatie beschikken om dit te kunnen beoordelen. Dit blijkt in de praktijk een lastig punt te zijn, getuige het feit dat maar één kantonrechter van mening was dat dit het geval was. Daarentegen

hebben vijf kantonrechters deze vraag ontkennend beantwoord en konden vier personen zich geen mening vormen over deze vraag. Verschillende kantonrechters hebben wat dit aangaat gemeld dat het plan van aanpak geen inzicht biedt in de vraag in hoeverre vertegenwoordigers aansluiting (gaan) zoeken bij de levensovertuiging, godsdienstige gezindheid en culturele achtergrond van betrokkene.

3.5 Instrumentarium van de kantonrechter

Hoewel het toetsen aan de formele kwaliteitseisen ‘belegd’ is bij het Landelijk Kwaliteitsbureau, zijn de kantonrechters verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de wettelijke vertegenwoordigers. Met de wetswijziging cbm zijn (dus) de nodige aanpassingen doorgevoerd die als doel hebben om het toezicht op de (kwaliteit van de) vertegenwoordiging vanuit de rechterlijke macht te versterken. Om zicht te krijgen op de uitwerking in de praktijk hebben we de kantonrechters gevraagd of zij met de huidige wetgeving over voldoende mogelijkheden en instrumenten beschikken om de geschiktheid van potentiële vertegenwoordigers te kunnen beoordelen. Dit leverde een wisselend beeld op in die zin dat vijf kantonrechters van mening waren dat hiervan wel sprake was en vier kantonrechters niet.50 De laatste kantonrechters hebben met name naar voren gebracht dat de geschiktheid van de vertegenwoordiger voor een bepaalde case uit de praktijk moet blijken en dat de huidige kwaliteitseisen hiervoor geen garantie bieden.

Verder hebben we de kantonrechters en beroepsvertegenwoordigers gevraagd of kantonrechters met het huidige instrumentarium voldoende toezicht kunnen uitoefenen op vertegenwoordigers en – indien nodig – adequaat kunnen ingrijpen. Dit leverde het beeld op zoals in tabel 3.15 weergegeven.

Tabel 3.15 Toereikendheid instrumentarium voor toezicht kantonrechter

Antwoordcategorie Kantonrechters (N=10) Beroepsvertegenwoordigers C (N=26) B (N=26) M (N=25) Ja 3 11 17 18 Nee 6 9 4 5 Weet niet 1 6 5 2

Een drietal kantonrechters heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daarentegen hebben zes van de tien kantonrechters aangegeven dat zij met het huidige instrumentarium niet altijd adequaat toezicht kunnen houden. Deze rechters wijzen daarbij in de eerste plaats op de wijze waarop de plannen van aanpak en de evaluaties dikwijls opgesteld worden. Deze worden vaak nog te algemeen of te summier ingevuld door de vertegenwoordigers. Daardoor is het voor rechters dikwijls lastig om goed zicht te houden op de voortgang en kwaliteit van de vertegenwoordiging. Ten tweede geven deze rechters aan dat het voor betrokkenen niet verplicht is om op de zitting te verschijnen. Daardoor kunnen rechters vaak geen vragen aan betrokkenen zelf stellen over de vertegenwoordiging. In de derde plaats signaleren deze rechters een gebrek aan uitwisseling van informatie in en tussen de arrondissementen zelf. Zo kan het voorkomen dat er binnen de afdeling die zich bezighoudt met WSNP-bewind knelpunten worden geconstateerd rondom een bewindvoerder, terwijl dezelfde bewindvoerder bij hetzelfde arrondissement in beeld

is als beschermingsbewindvoerder. Of dat een beschermingsbewindvoerder in het ene arrondissement ontslagen wordt, maar tegelijkertijd in een ander arrondissement in beeld is om benoemd te worden als beschermingsbewindvoerder.

Van de beroepsvertegenwoordigers is een ruime meerderheid van de beroepsbewindvoerders en -mentoren de mening toegedaan dat rechters met het huidige instrumentarium wel voldoende toezicht kunnen houden. Bij beroepscuratoren zijn de meningen wat dit aangaat wat meer verdeeld.

In de optiek van bijna een kwart van de beroepsvertegenwoordigers kunnen kantonrechters met het huidige instrumentarium niet altijd adequaat toezicht houden. Deze vertegenwoordigers brengen hiervoor een tweetal redenen naar voren. Allereerst menen zij dat het voor kantonrechters lastig kan zijn om (lopende de rit) nog in te grijpen wanneer een vertegenwoordiger door het LKB als benoembaar is gekwalificeerd. Ten tweede wijzen deze vertegenwoordigers erop dat de stukken waarvan de kantonrechter uitgaat grotendeels afkomstig zijn van – c.q. gebaseerd zijn op de antwoorden van – vertegenwoordigers. De rol van de betrokkenen en hun sociale omgeving/familie is daarbij beperkt (terwijl het meer betrekken van de nabije omgeving juist een van de hoofddoelen van de wetswijziging was).

Een knelpunt dat de Expertgroep signaleert voor een adequate invulling van de toezichthoudende rol van de rechterlijke macht bij beschermingsmaatregelen heeft betrekking op de personele capaciteit, ook waar het gaat om ondersteunend personeel. De Expertgroep constateert dat er in de praktijk sprake is van een tekort aan ondersteunend personeel en dat het daarbij bovendien vooral gaat om tijdelijke krachten. Door dit laatste is er ook sprake van veel verloop waardoor er geen kennis op het gebied van beschermingsmaatregelen op dat niveau opgebouwd kan worden. Hierdoor, maar ook door de groei van het aantal zaken, komt de toezichthoudende rol van de rechterlijke macht in toenemende mate onder druk te staan.

Vanuit de Expertgroep is ook de behoefte geventileerd aan een instrument waarmee kantonrechters meer proactief zicht kunnen krijgen op het functioneren en de kwaliteit van dienstverlening van vertegenwoordigers. In de huidige situatie zijn kantonrechters nog te veel afhankelijk van incidenten (zoals klachten) of van vaste zittingen/contactmomenten (zoals de jaarlijkse rekening en verantwoording of de evaluaties).

In de gesprekken met kantonrechters zijn we nagegaan of zij nog verschillen signaleren tussen curatoren, bewindvoerders en mentoren waar het gaat om het houden van toezicht op de vertegenwoordiging. Vier van de tien kantonrechters hadden inderdaad deze ervaring. Twee kantonrechters vonden het relatief lastig om goed toezicht te houden op het beschermings-bewind. Dit omdat betrokkenen zelf regelmatig weigeren om medewerking te verlenen, waardoor het niet altijd eenvoudig is om eventuele klachten over de bewindvoerder goed te beoordelen. Twee rechters vonden het relatief lastig om toezicht te houden op mentorschap omdat er bij deze beschermingsmaatregel minder frequent contactmomenten zijn dan bij

curatele en beschermingsbewind. Zo hoeven mentoren niet jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen voor iedere betrokkene51.

Ten slotte zijn we nagegaan in hoeverre kantonrechters en beroepsvertegenwoordigers signaleren dat de wetswijziging cbm er met al haar aanpassingen aan bijgedragen heeft dat de kwaliteit van vertegenwoordiging verbeterd is. In tabel 3.16 hebben we de resultaten van deze vraag samengevat.

Tabel 3.16 Impact wetswijziging cbm op kwaliteit vertegenwoordiging

Antwoordcategorie Kantonrechters (N=10) Beroepsvertegenwoordigers C (N=26) B (N=26) M (N=25) Verbeterd 7 14 16 13 Onveranderd 1 10 7 10 Verslechterd 2 1 2 Weet niet 2 2

Overall gezien heeft een (ruime) meerderheid van zowel de kantonrechters als de beroepsvertegenwoordigers in de afgelopen periode ervaren dat de wetswijziging positief uitgewerkt heeft op de kwaliteit van vertegenwoordiging. Vooral de kantonrechters zijn daar positief over. Van de acht kantonrechters, die zich een mening konden vormen over deze vraag, gaven zeven rechters aan dat zij constateerden dat de wetswijziging cbm de kwaliteit van vertegenwoordiging verbeterd heeft. Eén kantonrechter signaleerde geen effect van de wetswijziging. Deze rechter was van mening dat er met de wetswijziging te veel papierwerk gecreëerd is voor vertegenwoordigers en rechtbanken, zonder dat dit iets zegt over de feitelijke kwaliteit van vertegenwoordiging. De zeven kantonrechters die wel positief waren over het effect van de wetswijziging cbm brachten naar voren dat met de kwaliteitseisen het ‘kaf van het koren is gescheiden’ en dat hierdoor bij vertegenwoordigers meer bewustzijn is gecreëerd over het belang van een goede dienstverlening.

Ruim de helft van de beroepsvertegenwoordigers signaleert dat de wetswijziging cbm positief uitgewerkt heeft op de kwaliteit van vertegenwoordiging. Vanuit deze vertegenwoordigers is vooral aangegeven dat de kwaliteitseisen als een filter werken waardoor niet iedereen zo maar vertegenwoordiger kan worden en dat met deze eisen een bepaalde controle uitgeoefend kan worden op de werkzaamheden van vertegenwoordigers.

Ruim een derde deel van de beroepsvertegenwoordigers ziet geen wezenlijke effecten van de wetswijziging cbm op de kwaliteit van vertegenwoordiging. Als onderbouwing daarvan hebben deze vertegenwoordigers met name naar voren gebracht dat deze wijziging in hun optiek vooral geresulteerd heeft in formaliteiten waaraan voldaan moeten worden zonder dat dit iets zegt over de kwaliteit van vertegenwoordiging zelf. Een beperkt aantal beroepsvertegenwoordigers (vijf) signaleert een negatieve impact van de wetswijziging cbm op de kwaliteit van vertegenwoordiging. Ook deze vertegenwoordigers benadrukken dat de wetswijziging vooral tot meer formaliteiten en bureaucratie heeft geleid, iets wat in de optiek van deze vertegen-woordigers ten koste gaat van de aandacht en tijd die aan de cliënten besteed kan worden.

3.6 Ervaringen met het Landelijk Kwaliteitsbureau