• No results found

H.4 Resultaten en Analyse

4.6 Middelen eigen regie

4.6.1 Overleg

Om de bovengenoemde punten uit paragraaf 4.5 uit te kunnen voeren, en het belang van de cliënt voorop te blijven stellen, kunnen medewerkers een aantal middelen gebruiken. Deze middelen worden schematisch weergegeven in bijlage 2.

Medewerkers kunnen onder andere gebruik maken van vergaderingen. Zo is er binnen Odion sprake van teamvergaderingen. Deze teamvergadering kan bestaan uit het hele team en uit een deel van het team. Zo zijn er op De Zilverlinde ook vergaderingen voor alleen de begeleiders van de lager niveau groepen en op De Kersenbloesem zijn vergaderingen voor alleen de persoonlijke begeleiders. De persoonlijke begeleiders nemen tegenwoordig meer besluiten over de locatie. Voorheen deed de

63 teamleider dit.

Deze vergaderingen worden één keer in de maand, één keer in de zes weken of één keer in de drie maanden gehouden. In deze vergaderingen kunnen begeleiders hun problemen naar voren brengen. Zo is er bijvoorbeeld een cliënt die naar het toilet gaat op het moment dat hij niet weet wat hij moet doen:

“Nou als je vijfentwintig keer per dag naar de toilet gaat, dan blijft er geen tijd over voor interactie met elkaar. Nou dan zet je een wekker van wanneer hij weer mag en eh ja eigen regie ja. Maar hij moet ook gewoon uit dat patroon. (…) Dat ik die cliënt echt aan het tegen aan het houden was bij de WC. Dat een andere collega dat zag en zei van wat ben jij nou aan het doen? Als ie nou moet plassen. Ja ja en nou heel verhaal. Op een gegeven moment word het dan een teamonderwerp. Van ja wat vinden we nou hie r van. Dan wordt het gewoon een vergaderpunt.” (Respondent 6).

Collega’s kunnen met elkaar overleggen tijdens de dagelijkse werkzaamheden. Zo kunnen

medewerkers bij De Zilverlinde, bij een groep cliënten met een ernstige verstandelijke beperking, vrij met elkaar praten over wat de beste manier is waarop zij met een cliënt kunnen omgaan. Deze cliënten hebben (voor zover men weet) niet in de gaten dat het over hen gaat. Bij mensen met een lichtere verstandelijke beperking wordt overleggen tussen collega’s lastiger. Deze cliënten begrijpen sneller wanneer gesprekken over hen gaan. Bij een groep cliënten met een lichte verstandelijke beperking, hebben hun begeleiders een eigen manier gevonden om toch met elkaar te kunnen overleggen in het bijzijn van de cliënten. Zij maken gebruik van een codetaal:

“We hebben een bepaalde codetaal, zodat zij niet weten dat wij het over hun hebben. Dan hebben we het bijvoorbeeld over de burgermeester van Nieuwedam, iemand wiens naam met een N begint. In de gemeenteraad worden dan allemaal besluiten over het eten of over eh naja. Het is heel grappig, want dan hebben we hele gesprekken over hele saaie

onderwerpen, waar zij van denken van eh gooi maar in de pet waar gaat het over. Want als we in het Engels gaan praten dan eh raden ze het wel. Sommige horen meteen van ‘gaat het over mij?’. Ja dan worden ze achterdochtig, ja dat snap ik, want het is ook niet leuk als mensen achter je rug om over je praten. En je gaat niet staan te smoezen met elkaar, want dat hebben ze ook weer in de gaten. En dat is ook niet leuk.” (Respondent 6).

Bij het leer-werkbedrijf De Berk kunnen collega’s overleggen op hun kantoor. Doordat overdag de cliënten vaak zelfstandig bezig zijn met hun werkzaamheden, gebruiken de begeleiders deze tijd om samen te overleggen over problemen. Bij de woonlocatie De Kersenbloesem overleggen de collega’s via de telefoon of op het kantoor. Het overleg via de telefoon kan ieder moment van de dag

64 plaatsvinden. Op kantoor kunnen collega’s overleggen tijdens de overdracht, pauze of tijdens een rustiger moment.

Naast deze overleggen zijn er voor medewerkers ook individuele gesprekken met de teamleider. Medewerkers praten ieder jaar met de teamleider over onder andere hun

werkzaamheden, wat zij nodig hebben om hun werk te verbeteren of over mogelijke problemen waar zij mee zitten. Deze gesprekken worden IWB gesprekken genoemd, individuele

werkbegeleidingsgesprekken. Medewerkers kunnen daarentegen ook altijd tussendoor hun

teamleider bij problemen benaderen. Het is echter de bedoeling dat teams tegenwoordig bij Odion zelforganiserend zijn/worden. Zij moeten daarom eerst zoveel mogelijk zelf problemen oplossen voordat zij bij hun teamleider aankloppen.

Voor medewerkers is het voor het geven van eigen regie belangrijk, zoals hiervoor

beschreven in 4.4.4, dat zij met cliënten praten. Er zijn daarom ondersteuningsplan-gesprekken. Deze vinden ieder jaar of een keer in de twee jaar plaats. Hoe vaak een gesprek plaatsvindt, hangt af van de status die een cliënt heeft. Zo kan een cliënt een A of een B status hebben:

“A status is bijvoorbeeld die moet elk jaar besproken worden en b status kan een keer in de twee jaar. B status hebben bijvoorbeeld minder klachten, er zijn cliënten waar bijvoorbeeld niet veel mee gebeurd. Weetje dat kabbelt allemaal zachtjes voort. Cliënten met A status hebben meer zorg nodig en besprekingen.” (Respondent 4).

In deze ondersteuningsplan-gesprekken bespreken begeleiders met de cliënt hun

ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt beschreven in 4.6.5. Als de cliënt een ernstige verstandelijke beperking heeft dan wordt dit gesprek gedaan met de contactpersoon van de cliënt. De bedoeling is daarentegen dat de cliënt hier altijd bij aanwezig is en betrokken wordt. Bij de ondersteuningsplan-gesprekken zijn zowel de persoonlijke begeleiders van de woonlocatie als van de werklocatie aanwezig, mits een cliënt zowel woont als werkt bij Odion. Doordat de teams in Odion tegenwoordig zelforganiserend zijn/worden, moeten de persoonlijke begeleiders zelf met elkaar een afspraak maken voor een ondersteuningsplan gesprek. Dat er sprake is van communicatie tussen de begeleiders van wonen en werk is van belang:

“Ik werk hier nu vijf jaar, nog nooit een ondersteuningsplan gesprek gehad, omdat ik niet in de eh afspraken word meegenomen. In het afspraken maken word meegenomen en dan is het opeens van oh ja werk moet natuurlijk ook meegenomen worden of dagbesteding, en dan krijg je wel een mail, maar dan staat de afspraak al vast en dan is het bijvoorbeeld om één uur ’s middags, en als ik dan donderdag alleen sta dan kan ik niet weg. Dus daar wordt

65 dan heel jammer genoeg weinig rekening mee gehouden. Ik zie de cliënten wel zeven uren op een dag.” (Respondent 4).

Tussen woonlocaties en dagbestedingscentra kan er dus sprake zijn van contact. De begeleiders van een cliënt van de woonlocatie en de werklocatie communiceren met elkaar meestal als er sprake is van een probleem met een cliënt. Dit contact bestaat voornamelijk uit mail of bellen. Begeleiders moeten hier zelf het initiatief voor nemen.

Naast ondersteuningsplan-gesprekken kan er ook sprake zijn van kwartaalgesprekken. Bij leer-werkbedrijf De Berk wordt er gebruik gemaakt van kwartaalgesprekken. Deze gesprekken vinden elke drie maanden plaats. Tijdens deze gesprekken kan een begeleider met een cliënt overleggen hoe de cliënt het vindt om te werken bij De Berk, of hij/zij blij is met de werkzaamheden die hij /zij verricht, en of hij/zij andere werkzaamheden wil proberen of leren.

Bij problemen kunnen begeleiders een gedragsdeskundige inschakelen, deze

gedragsdeskundige kan medewerkers helpen bij problemen met cliënten. Zo is er bij de cliënt, waar mogelijk sprake was van seksueel misbruik, een gedragsdeskundige ingeschakeld. Iedere locatie heeft een vaste gedragsdeskundige. Gedragsdeskundigen kunnen helpen bij problemen, maar ook bevestiging geven aan handelingen die verricht zijn. Het kan daardoor een gedeelde

verantwoordelijkheid geven. Gedragsdeskundigen kunnen ook aanwezig zijn bij ondersteuningsplan- gesprekken. Dit is afhankelijk van de status van een cliënt. Als een cliënt een A status heeft, wordt het ondersteuningsplan besproken met de gedragsdeskundige. Bij een B status wordt een

gedragsdeskundige een keer in de paar jaar betrokken.

Ieder jaar is er voor dagbestedingscentra en leer-werkbedrijven een themabijeenkomst. Bij deze themabijeenkomst wordt er een thema besproken en kunnen medewerkers met elkaar overleggen over bepaalde casussen. Afgelopen jaar was het thema bemoeizorg. Voor de medewerkers van de dagbestedingscentra en leerwerkbedrijven was dit onderwerp actueel. Niet alleen de medewerkers kunnen met elkaar overleggen, ook cliënten kunnen met elkaar in gesprek in cliëntvergaderingen. Cliënten kunnen agendapunten leveren en deze vervolgens tijdens de vergadering bespreken. Op De Berk en De Kersenbloesem vergaderen cliënten met elkaar. Er wordt bij De Berk bijvoorbeeld vergaderd over hun werkshirts. Iedere cliënt kan aansluiten bij de vergadering. In De Zilverlinde zijn cliëntvergaderingen er niet veel, omdat cliënten hier geen behoefte aan hebben, of omdat cliënten ernstig verstandelijk beperkt zijn en dus niet of nauwelijks met elkaar kunnen overleggen. In de bakgroep wordt wel vergaderd over bijvoorbeeld telefoonlijsten en afwijslijsten. Cliënten hoeven niet allemaal te vergaderen. Als er geen sprake is van een

66 “Je hebt individueel zeggenschap, van wat wil ik eten, waar wil ik heen, en je hebt op je locatie zeggenschap, wat zijn onze huisregels, hoe gebruiken we de algemene ruimte. Weet je heel veel onderwerpen, met locaties met elkaar, hoe ga je dat vormgeven. Dat mag met vergaderen, maar als je op een vrijdag met z’n allen bij de koffie dingen bespreekt, als het om de inhoud gaat, is het net zo belangrijk. (…) Vergaderen is een middel maar het gaat om de inhoud. Dus als een locatie zegt van wij doen aan zeggenschap en dat doen we op die en die en die manieren, dan is dat eigenlijk gewoon goed.” (Respondent 11).