• No results found

In de onderstaande Figuur 2 is de overgang van het oude systeem van de Wet op de jeugdzorg naar het systeem van de Jeugdwet geschetst

4.4 De overheid en jeugdhulp: samenvatting

In dit hoofdstuk is de institutionele logica van de overheid op het terrein van de jeugdhulp beschreven. Dit is het systeem van wet- en regelgeving, financieringsmodellen en bestuurlijke prikkels die bedoeld zijn om de coördinatie en de sturing in de jeugdhulp vorm te geven.

De institutionele logica is voortgekomen uit de verantwoordelijkheid die de overheid op zich heeft genomen voor de jeugdhulp aan het eind van de 19de en begin van de 20ste eeuw. Onder druk van betrokken burgers voert de regering achtereenvolgend in de kinderwetten van Van Houten, de leerplicht en ook de mogelijkheden om falende ouders uit hun verantwoordelijkheid te ontzetten. Daarmee is de basis gelegd voor het huidige jeugdbeleid, dat gericht is op het bieden van ontwikkelmogelijkheden voor kinderen in een veilig opvoedingsklimaat.

Na de Tweede Wereldoorlog is in Nederland de verzorgingsstaat ontwikkeld. Kenmerk van een verzorgingsstaat is dat het zijn burgers een bodem voor zijn bestaan biedt waar hij niet doorheen kan zakken. De verzorgingsstaat biedt burgers zekerheden op het terrein van zorg, bestaanszekerheid, onderwijs en huisvesting. Ook kan de verzorgingsstaat bijdragen aan de verbinding en verheffing van burgers.

Een ander kenmerk van de Nederlandse verzorgingsstaat is dat deze zekerheden of arrangementen niet worden uitgevoerd door de overheid, maar door het ‘maatschappelijke middenveld’. Dit zijn maatschappelijke organisaties op het terrein van huisvesting, zorg en onderwijs die zelfstandig zijn, maar voor de uitvoering van hun activiteiten gefinancierd worden door de overheid.

Een derde kenmerk is dat de uitvoering van deze arrangementen van de verzorgingsstaat geld kosten. Dat kan tot spanningen leiden als het beroep op deze arrangementen toeneemt en de beschikbare overheidsfinanciën minder worden. In de jaren tachtig van de vorige eeuw leidde dit tot financieringsproblemen.

De overheid heeft via het aanscherpen van de regels en het beperken van de rechten op een arrangement gepoogd om de kosten te beheersen. Tot

op heden blijft de financiering van de verzorgingsstaat een probleem. Als mogelijke oplossing voor de beheersingsprobleem heeft Schuyt het voorstel gelanceerd terug te gaan naar de opvattingen die ten grondslag lagen aan de oorsprong van de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat voorzag oorspronkelijk in noden van mensen zoals behoefte aan eten, kleding en onderdak. In de loop der tijd zijn de arrangementen ook gaan voorzien in wensen van burgers die niet direct de bestaanszekerheid in gevaar brengen. Schuyt vat dit idee samen in het onderscheid tussen basisbehoeften en wensen. In basisbehoeften dient de staat te voorzien, in wensen dienen de burgers zelf te voorzien. Wanneer de financiële druk op bepaalde

arrangementen te hoog oploopt, is de reactie van de overheid meestal om de grens van de basisbehoeften in te perken en daarmee een deel van vraag naar een bepaalde voorziening over te hevelen naar het gebied van de wensen van de burger.

In haar sturing van de verzorgingsstaat vaart de overheid niet altijd een rechte koers. Zij moet regelmatig laveren tussen de noden en wensen van haar burgers en beperkingen van krappe budgetten.

In de geschiedenis van de jeugdhulp is dit beeld van een laverende overheid ook zichtbaar. Als het gaat om de inhoud van de jeugdhulp garandeert de overheid de veiligheid van het opgroeien en opvoeden van kinderen. Zij heeft daartoe regels opgesteld voor de toegang en kwaliteit van de hulpverlening door private aanbieders van jeugdhulp. Ook financiert zij de hulpverlening. De inhoudelijke betrokkenheid van de overheid bij de jeugdhulp is groot. Zij is in de afgelopen 60 jaar nauw vervlochten geraakt met de uitvoering van de jeugdhulp. Deze uitvoering verloopt niet zonder problemen en die wil de overheid aanpakken. Daartoe heeft de overheid sinds 1990 achtereenvolgens liefst drie nieuwe wettelijke systemen (Wet op de jeugdhulpverlening, Wet op de jeugdzorg en Jeugdwet) ingevoerd. Het zijn drie opeenvolgende wetten die problemen op het gebied van stijgende kosten, weinig cliëntgerichtheid en een verbrokkeld en aanvankelijk regionaal slecht gespreid zorgaanbod moeten oplossen. Uit een evaluatie van de Wet op de jeugdzorg in 2009 blijkt dat al deze sturingsinspanningen wel bereikt hebben dat de cliënt centraal is komen te staan, de toegang tot de jeugdzorg verbeterd is, de afstemming tussen de gedwongen en vrijwillige hulpverlening soepeler loopt en dat er op het gebied van de kwaliteit en effectiviteit van zorg vooruitgang is geboekt.

Wat echter is gebleven is een toegenomen vraag naar jeugdhulp en een aanbod dat verkokerd is en te veel gespecialiseerde hulp biedt in plaats van preventie en laagdrempelige hulp voor simpele problemen.

4.5 Conclusies

Over de institutionele logica op het terrein van de jeugdhulp kunnen de volgende conclusies geformuleerd worden.

• Sinds het begin van de 19de eeuw heeft de overheid een

verantwoordelijkheid voor de bescherming van de jeugd op zich genomen. • Sinds1945 is deze verantwoordelijke voor de jeugdhulp een vast

onderdeel geworden van de verzorgingsstaat. De overheid biedt daarmee kinderen en ouders met opvoedings­ en opgroeiproblemen steun en bescherming.

• De jeugdhulp heeft daarmee alle kenmerken van de arrangementen van de verzorgingsstaat gekregen. Zo geschiedt de uitvoering van de jeugdhulp niet door de staat maar door het maatschappelijke middenveld. Ook is er in de jeugdhulp een voortdurende spanning tussen de vraag naar hulp en de daarvoor beschikbare budgetten.

• De overheid en de jeugdhulpverleners zijn nauw met elkaar verbonden geraakt. De overheid heeft vanaf de jaren tachtig geprobeerd problemen in de jeugdhulp als verbrokkeld aanbod of onvoldoende deskundige hulpverlening aan te pakken met drie opeenvolgende wettelijke systemen die gericht zijn op een beter afgestemd aanbod en professionalisering van de jeugdhulp. Met de invoering van de Jeugdwet is ook nadrukkelijk de kostenbeheersing als doel toegevoegd.

• Met de decentralisering van de jeugdhulp naar de gemeente hoopt de wetgever de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren en kosten te kunnen beheersen. Er zijn vraagtekens geplaatst bij de mogelijkheid tot kostenbeheersing. Immers de gebeente heeft geen greep op de plaats waarde kosten gemaakt worden: de relatie tussen de cliënt en zijn hulpverlener.

5.1 Inleiding

Hoofdstuk 4 is afgesloten met de vraag of de decentralisatie het fundamentele sturingsprobleem van het reguleren van de spanning tussen de hulpvragen van de burger en de beschikbare financiën oplost en wat deze sturing betekent voor het centraal staan van de cliënt.

De antwoorden op deze vragen worden gezocht in een analyse van de beleidstheorie van de Jeugdwet en de tekst van de wet die betrekking heeft op het centraal staan van cliënten.

5.2 Beleidstheorie van de Jeugdwet