• No results found

Oude Pekela: vestigingsplaats van de strokartonindustrie: De locatie-theorie van

In document Waar nijverheid naast landbouw bloeit (pagina 95-112)

Hoofdstuk 5 – De industrialisatie in Pekela: de strokartonindustrie

5.3 Oude Pekela: vestigingsplaats van de strokartonindustrie: De locatie-theorie van

Kaart 5.1 Alle opgerichte strokartonfabrieken in de noordelijke provincies

Bron: www.mensenvandestrokarton.nl

In totaal stonden er in het jaar 1916 in de provincie Groningen 22 strokartonfabrieken. 9 van deze fabrieken stonden in Oude Pekela. De overige fabrieken waren gelegen in Hoogezand, Sappemeer, Nieuweschans, Midwolda, Veendam, Appingedam, Stadskanaal, Winschoten en Hoogkerk.144 Rond 1900 was er dus een sterke concentratie van de strokartonfabricage in Oude Pekela. Waarom concentreerde de strokartonindustrie zich nu juist te Oude Pekela? Om hier een antwoord op de vinden, wordt er in eerste instantie gebruik gemaakt van de ‘locatie-theorie’ van Weber. Weber ging in zijn ‘locatie-theorie’ er vanuit dat bedrijven streven naar winstmaximalisatie. Om maximale winst te behalen zal een bedrijf zich vestigen op de locatie waarbij de kosten geminimaliseerd worden. Eén van de belangrijkste kostenposten zijn de transportkosten. Een bedrijf zal zich dus gaan vestigen op een

96

locatie waar de transportkosten het laagst zijn.145 Was Oude Pekela een logische locatie voor de strokartonindustrie volgens de locatie-theorie van Weber?

Ten eerste hebben we een overzicht nodig van de belangrijkste benodigdheden voor de productie van strokarton. Vanzelfsprekend is het belangrijkste productiemiddel de stro. Ten tweede was brandstof belangrijk, hiervoor werd voornamelijk turf gebruikt en later steenkool.146 De stro kwam grotendeels uit het nabijgelegen Oldambt. Slechts in enkele gevallen, wanneer de stroprijs extreem hoog was, werd stro uit het buitenland gehaald.147 De turf werd vanuit de andere kant van het Oost-Groninger Veengebied aangevoerd, het merendeel uit Stadskanaal en de nieuwe Drentse Veenkoloniën.148 De strokartonfabrieken lagen dus zeer dicht bij de twee belangrijkste productiemiddelen, het stro en de turf. Ten tweede is belangrijk waar het eindproduct werd verkocht. Werd de strokarton in de eigen regio afgezet, in de rest van Nederland of juist in het buitenland?

De strokarton die in Nederland werd geproduceerd was voornamelijk bedoeld voor de export. Ten opzichte van de totale waarde van de export uit de provincie Groningen in 1899 en 1900 vormde strokarton met 22.8% het op één na grootste exportproduct.149 Tussen 1880 en 1900 was Groot-Brittannië het land waar strokarton voornamelijk werd afgezet. 99.8% van het strokarton dat naar het buitenland werd verzonden, was voor de Britse markt bestemd. 0.1% van de export had als bestemming België. De overige 0.1% werd afgezet in Duitsland, Turkije, Portugal en Nederlands-Indië. Ook in het begin van de 20e eeuw zette deze trend zich voort. Tussen 1900 en 1930 werd er ongeveer 85% van de totale strokartonproductie uitgevoerd. Echter, in de jaren ’20 steeg het binnenlandse verbruik van strokarton als verpakkingsmiddel voor bijvoorbeeld zeep, margarine, sigaretten en dergelijke. Dit verbruik was nog steeds niet groot en bedroeg slechts tussen de 30.000 en 40.000 ton per jaar. In 1930 werd ongeveer 300.000 ton strokarton geproduceerd, waarvan 253.875 ton werd uitgevoerd,150 nog steeds voornamelijk naar Engeland (90%).

145

McCann, Regional economics, 36.

146 B. Boekholt, e.a., Uut stro zet, 22-25.

147 Boekholt, e.a., Uut stro zet, 43. Keuning, De Groninger Veenkoloniën, 242.

148 Keuning, De Groninger Veenkoloniën, 240. Molema, e.a., 400 jaar Pekela, 141.

149

B. Bouwens, Op papier gesteld De geschiedenis van de Nederlandse papier-en kartonindustrie in de twintigste eeuw (Utrecht 2004) 46.

97

Reclame van de strokartonfabriek Albion

Bron: www.mensenvandestrokarton.nl

Opvallend is dus de grote export van strokarton naar Engeland. Dat er zoveel strokarton werd geëxporteerd naar Engeland had te maken met de bedrijvigheid in de Engelse textielbedrijven. Strokarton diende in deze bedrijfstak als verpakkingsmateriaal. Daarnaast werden ook langzamerhand de margarine-, zeep-, schoenen- en chocoladefabrieken goede afnemers van de strokarton, vooral van de dunnere soorten.151

Tot en met de jaren ’30 blijkt dat Nederland bijna de gehele invoer van strokarton in Engeland in handen had. In 1920 komt maar liefst 98% van de totale hoeveelheid karton dat is ingevoerd in Groot-Brittannië uit Nederland.152 Het moge duidelijk zijn dat de strokartonindustrie duidelijk het karakter heeft van een exportbedrijf.

Tot dusver is naar voren gekomen dat de strokartonindustrie zich juist dichtbij de grondstoffen lokaliseerde en relatief ver weg van de afzetmarkt. Hoe valt dit te verklaren volgens de locatie-theorie van Weber? Weber maakte gebruik van een ‘materiaal index’, om zo de meest gunstige locatie te vinden ten opzichte van de grondstoffen en de afzetmarkt. Hierbij wordt het gewicht van de input, in dit geval het gewicht aan stro, gedeeld door het gewicht van de output, in dit geval het strokarton. Dan is nu de vraag, hoeveel ton strokarton kon men maken van één ton stro?

Bij de bereiding van strokarton gingen er altijd strovezels verloren tijdens het proces. Dit was helemaal het geval met stro van mindere kwaliteit, zoals het stro dat

151 Keuning, De Groninger Veenkoloniën, 251.

98

afkomstig was uit het Veengebied zelf.153 In het begin van de strokartonindustrie was dit percentage nog redelijk hoog, maar rond 1890 was het productieproces zo ingesteld dat men uit een ton geleverde stro ongeveer 800 kg. strokarton kon fabriceren.154 Als voorgaande bekeken wordt aan de hand van de materiaal index van Weber, dan volgt daaruit het volgende:

De hoeveelheid input in kilo’s

Materiaal index = --- De hoeveelheid output in kilo’s

In het geval van de strokartonproductie komt uit deze berekening 1000/800= 1.25. Het indexcijfer komt dus boven de 1.0 uit, dit betekent dat het voor de strokartonindustrie gunstiger was om dichter bij de grondstof te zitten dan bij het afzetgebied.

Maar in het geval van stro moet er nog een factor in rekening worden gebracht, namelijk het volume. Eén pak stro had namelijk een gewicht van tussen de 30 kg. en de 50 kg. De schepen op de binnenvaart in Oost-Groningen hadden slechts 80 ton laadruimte. Maar door het volume van het stro konden er maar circa 100 pakken stro vervoerd worden. Daarom werd er een speciaal type schip gemaakt, genaamd ‘strobollen’. Op deze schepen konden de stro pakken worden opgestapeld. Zij konden 1000 pakken stro vervoeren, hiervan lagen maar ongeveer 100 pakken in het laadruim, net als bij de oude binnenschepen. De rest kon bovenop het schip geplaatst worden. Eén schip kon dus ongeveer tussen de 30 en 50 ton stro vervoeren.155

In tabel 5.1. staat de weekcapaciteit van alle strokartonfabrieken in Oude Pekela uiteengezet. Daaruit blijkt dat alle fabrieken samen per week ongeveer 1590 ton aan strokarton produceerden in het jaar 1914. Daarvoor hadden de fabrieken samen ongeveer 2000 ton stro nodig. Per boot kon er slechts 30 tot 50 ton stro vervoerd worden. Om de totale hoeveelheid stro naar de fabrieken te krijgen moesten er per week ongeveer 50 schepen volgeladen met stro door het Pekelderhoofddiep varen, om aan de productie te kunnen voldoen. De strokartonindustrie heeft er dus ook deels voor gezorgd dat de binnenvaart bleef bestaan in Pekela. Zie tabel 4.2 voor het grote aantal binnenschepen dat werd gebouwd in het begin van de 20e eeuw.

153 Keuning, De Groninger Veenkoloniën, 246-247.

154 Boekholt, e.a., Uut stro zet, 39.

99

Voorgaande beschrijft de situatie aan het begin van de 20e eeuw, eerder waren de schepen echter nog niet dusdanig aangepast op het vervoeren van stro. Dit blijkt bijvoorbeeld in het jaar 1890.

In dit jaar stonden er vier strokartonfabrieken in Oude Pekela, met naar schatting een productie van 400 ton strokarton per week.156 De binnenvaartschepen konden slechts 100 pakken stro vervoeren per tocht, dit kwam neer op ongeveer 4 á 5 ton stro. Voor de totale productie hadden de fabrieken circa 500 ton stro nodig, wat neerkomt op ongeveer 100 schepen die per week de fabrieken kwamen bevoorraden zowel vanuit het oogpunt van de volume die het stro innam tijdens het transport, als in het materiaal indexcijfer ontleend uit de locatie-theorie van Weber, kan geconcludeerd worden dat het voordeliger was voor de strokartonindustrie om zo dicht mogelijk bij de grondstof te zitten. Dat Oude Pekela in dat oogpunt geen onlogische keuze was, moge aan de hand van dit voorbeeld duidelijk zijn.

‘De veenkolonie Oude Pekela’, een schoolplaat uit de collectie Nederland in woord en beeld, let op de bolschepen die zijn afgebeeld. Geschilderd door J. Gabrielse

Bron: www.groningerarchieven.nl

156

100

Maar dit verklaart nog niet waarom de strokartonindustrie zich juist in Oude Pekela is gaan vestigen en niet in een ander dorp in het Veengebied, of op een plek waar ook voldoende stro van goede kwaliteit aanwezig was, zoals in het Groninger Kleigebied. De tweede vraag is, waarom zich juist zoveel strokartonfabrieken gingen clusteren in Oude Pekela. Aan de hand van industriële cluster-theorieën en wederom het ‘diamant-model’ van Porter, wordt er een antwoord gezocht op deze vragen in de volgende paragraaf.

5.3.1 Comparatieve voordelen

In het vorige hoofdstuk hebben we gekeken naar de neergang van de scheepsbouw en de scheepvaart in Pekela, aan de hand van het diamant-model van Porter. In dit hoofdstuk wordt tevens het model van Porter gebruikt, maar dan om de vraag te beantwoorden waarom de strokartonindustrie zo bloeide in Oude Pekela. We beginnen wederom met de comparatieve voordelen.

Er wordt eerst ingegaan op de werknemers die er nodig zijn voor deze bedrijfstak. Om een strokartonfabriek op te zetten was er voldoende technische kennis nodig, want het gehele productieproces en het gebruik van stoommachines was voor de mensen destijds compleet nieuw. Waar kwam deze kennis vandaan? De eerste strokartonfabriek in Oude Pekela was ‘de Aastroom’, die in 1875 werd opgericht. De machine die in de fabriek werd gebruikt werd geleverd door de machinebouwer Heuer uit Leer. Een jonge papiermaker en opzichter die werkzaam was op de strokartonfabriek van Konneman in Leer, genaamd Elso Free, werd door Heuer gevraagd om de machine te demonstreren in Pekela, omdat de werknemers daar problemen hadden met de bediening.157 De kennis was dus in het begin nog niet aanwezig in Pekela om de machines te bedienen. Dit blijkt ook uit het feit dat de directeur en initiatiefnemer van ‘de Aastroom’, Hiddo Mulder (een oud-schipper uit Veendam), zeer onder de indruk was van de vaardigheden van Free en hem overhaalde om in dienst te treden. Maar Free was niet de enige Duitser die naar Pekela werd gehaald, ook de Oost-Friezen W. Dick en J. Schulte kwam in Oude Pekela aan ‘de Aastroom’ werken.158 Het is niet vreemd dat de technische kennis uit het nabijgelegen Oost-Friesland werd gehaald, want zoals in het begin van dit

157 A.A. Lagaaij, Free in het goud Gedenkboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van N.V. Stroocartonfabriek v.h. E. Free & Co. Te Oude Pekela (Apeldoorn 1954) 7.

101

hoofdstuk is toegelicht, waren daar al voor 1867 zeven strokartonfabrieken gevestigd. Voor hun ‘human-capital’ waren de eerste industriëlen in Pekela dus aangewezen op hun oosterburen. Het is bekend dat de eerste drie strokartonfabrieken in Oude Pekela, ‘de Aastroom’, de ‘Union’ en de ‘Albion’ alledrie met behulp van de technische kennis van Duitse werktuigbouwkundigen zijn opgericht. Daarnaast richtte Free in de 20e eeuw zelf ook twee strokartonfabrieken op, de N.V. ‘v.h. Free&Co.’ en de ‘Brittannia’.159

Naast de technische kennis waren er ook voldoende werknemers nodig die konden werken in de fabrieken. In de periode 1875-1890 viel het nog mee hoeveel mensen er nodig waren in de fabrieken, maar vanaf 1890 begon het aantal snel op te lopen. Al snel waren er tussen de 300 en 700 mensen nodig in de strokartonindustrie in Pekela. Had Pekela voldoende mensen om dit werk te doen? Het antwoord is ja. In deze periode kampte Pekela met hoge vertrekoverschotten, zoals te zien is in tabel 2.4. Dit kwam naast de bevolkingsgroei mede doordat er landarbeiders waren die dankzij de mechanisatie in de landbouw hun baan kwijtraakten en op zoek waren naar ander ongeschoold werk en ook de uitstoot van arbeiders in de zeescheepvaart kan hierin een rol hebben gespeeld. Overigens, ondanks de grote vraag naar arbeiders in de strokartonindustrie bleven veel mensen weg trekken uit Pekela.160

In hoofdstuk 2 hebben we gezien dat de bevolking (deels) ten gevolge van het demografisch transitiemodel toenam in de tweede helft van de 19e eeuw. Maar trok de strokartonindustrie ook arbeidskrachten van elders aan, ondanks het negatieve migratiesaldo? Om hier een antwoord op te kunnen geven is allereerst in de onderstaande tabel het percentage mannen en vrouwen in Oude Pekela weergegeven over de periode 1869-1919.

159

Bouwens, Op papier gesteld, 64-65.

160

102

Tabel 5.3 Het percentage mannen en vrouwen in Oude Pekela met index van het absolute aantal mannen en vrouwen, 1869

Jaar Mannen Vrouwen

Percentage Index Percentage Index

1869 45,5% 100 54,5% 100 1879 48,4% 125,3 51,6% 111,2 1889 48,3% 127,9 51,7% 114,5 1899 49% 152,9 51% 133 1909 49,2% 177,4 50,8% 153 1919 49,9% 195,5 50,1% 163,9

Bron: Gemeenteverslagen Oude Pekela 1869-1919

Werknemers van de Union poseren voor een groepsfoto in 1899 ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan. Opvallend is het jongetje, derde van link op de tweede rij. Ook na de lagere school moesten veel kinderen meteen aan het werk in de fabriek

Bron: www.mensenvandestrokarton.nl

De grote stijging van het aantal mannen boven dat van het aantal vrouwen is opvallend te noemen. Het verschil wordt helemaal duidelijk door te kijken naar het indexcijfer dat is berekend aan de hand van de absolute aantallen mannen en vrouwen in Oude Pekela in deze periode. In de periode dat de strokartonindustrie zich vestigde

103

in Oude Pekela verdubbelde het aantal mannen zich bijna (toename van 96%), terwijl het aantal vrouwen slechts toenam met 64%. Dat hier een verband ligt met de strokartonindustrie is aannemelijk, omdat het produceren van karton in de praktijk mannenwerk was. Het percentage mannen nam dus toe in Oude Pekela aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Toch zegt dit nog niet, dat het hier ging om mannen die naar Oude Pekela kwamen om te werken in de strokartonindustrie. Daarvoor moeten we kijken naar het percentage mannen boven de 16 jaar, want dit is de groep die (voornamelijk) aan het werk was in de strokartonindustrie. In de onderstaande tabel is de bevolkingsopbouw van Oude Pekela weergegeven.

Tabel 5.4 De bevolkingsopbouw van het percentage mannen in Oude Pekela, 1879-1920

Jaar 0-15 jaar 15-50 jaar 50 jaar en ouder

1879 36,50% 45,11% 18,39%

1889 35,17% 46,04% 18,79%

1899 38,44% 45,28% 16,28%

1909 39,87% 45,10% 15,03%

1919 38,19% 46,60% 15,21%

Bron: Boekholt, B., T. Van Dijk, Uut stro zet Honderd jaar strokarton in de Groninger Veenkoloniën (Veendam 1985) 19.

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het percentage mannen boven de 16 jaar lang niet zo sterk toenam als het totaal percentage mannen, zoals we hebben gezien in tabel 5.4. Bijvoorbeeld over de periode 1889-1899 zagen we in tabel 5.4 een sterke stijging van het aantal mannen, maar het percentage mannen van 16 jaar en ouder nam juist af. Dit doet vermoeden dat de stijging van het aandeel mannen niet kwam dankzij de aantrekkingskracht van de strokartonindustrie, maar simpelweg door geboorte, zoals blijkt uit de stijging van het percentage mannen tussen de 0-15 jaar over de periode 1879-1919.

Er was nog een productiefactor die positief heeft bijgedragen aan het succes van de strokartonindustrie in Pekela, namelijk het water dat door het Pekelderhoofddiep stroomde. Bij het productieproces was veel water nodig. Het was van belang dat het water zuiver en niet te brak was, anders had dit negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het product. De strokartonfabriek in Ulrum moest bijvoorbeeld sluiten omdat het

104

water dat de fabriek gebruikte te dicht bij zee lag en daardoor te brak was. Hierdoor konden zij geen goede producten leveren.161

De laatste factor die valt onder de comperatieve voordelen is het kapitaal. Hier wordt aan het einde van dit hoofdstuk uitgebreid aandacht aan besteed, in de paragraaf die gaat over het ondernemerschap in Pekela. In deze paragraaf wordt gekeken of er een verband bestaat tussen de neergang van de scheepsbouw en de scheepvaart en de ondernemingsdrang in de strokartonindustrie aan het einde van de 19e eeuw.

5.3.2 Vraagcondities

Als er gekeken wordt naar de vraagkant, de afzetmarkt, van de strokartonindustrie dan valt er een groot contrast waar te nemen ten opzichte van de scheepsbouw. De scheepsbouw produceerde volledig voor de regionale markt, maar de strokarton was voornamelijk een exportproduct, zoals we aan het begin van dit hoofdstuk hebben kunnen zien. Wat betekende dit voor het succes van de strokartonindustrie volgens het ‘diamant-model’ van Porter? Porter stelt dat wanneer er een grote regionale vraag naar een product is, het desbetreffende bedrijf over het algemeen ook innovatiever en succesvoller is.

In de gemeenteverslagen zijn genoeg verzoeken te zien van fabrieken die willen uitbreiden en verbouwen, kortom willen innoveren.162 Deze innovaties kwamen niet voort uit de regionale vraag naar strokarton, want slechts maximaal 10% á 15% van de strokarton werd gebruikt in eigen land. Er kan gezegd worden dat ondanks de magere regionale vraag naar strokarton, er wel sprake was van innovatie in de strokartonindustrie. Dit neemt niet weg dat het gebrek aan een binnenlandse markt wel invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de strokartonindustrie.

Op het moment dat de vraag in het buitenland naar strokarton hoog was, ging het goed met de strokartonindustrie in Pekela. Dit was bijvoorbeeld het geval tijdens de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog (1899-1902). Duizenden Britse militairen moesten naar het zuiden van Afrika getransporteerd worden en moesten bevoorraad worden. Strokarton was als verpakkingsmiddel vele malen lichter dan houten tonnen en kisten, vandaar dat de bevoorrading grotendeels bestond uit dozen gemaakt van strokarton. In deze periode kwamen de strokartonfabrieken al snel stro tekort om aan de vraag te

161 Ibidem.

105

voldoen.163 Zolang de vraag naar strokarton internationaal gezien hoog was, waren er geen problemen. Maar voor de Eerste Wereldoorlog kwamen er al keerzijden van het ontbreken van een binnenlandse markt naar voren.

Door de komst van twee nieuwe fabrieken in het Veengebied (‘De Toekomst’ en ‘de Dollard’) en de uitbreiding van de ‘Union’ nam de productie sterker toe dan de vraag naar strokarton. Hierdoor werden de prijzen gedrukt.164 Ook de malaise in de Engelse textielindustrie zorgde ervoor dat de vraag naar strokarton sterk afnam in het begin van de 20e eeuw.165

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging het in de strokartonindustrie nog sneller achteruit. Tijdens de oorlog was er een grote vraag naar stro uit Duitsland ten behoeve van het leger. De boeren die de stro leverden waren blij met de vraag naar stro in het buitenland, omdat er goede prijzen werden betaald en hun voorraad afnam, wat er weer voor zorgde dat de prijs voor stro die de strokartonfabrieken betaalden ook steeg. In de tabel hieronder zijn de gemiddelde uitgekeerde bedragen per ton stro over de periode 1903-1923 weergegeven.

Tabel 5.5 Gemiddelde uitkering voor geperst stro per 1000 kilo in het Oost-Groninger Veengebied, 1903-1923

Oogst Guldens Oogst Guldens Oogst Guldens Oogst Guldens

1903 14,15 1908 13,09 1913 21,20 1918 39,29

1904 22,05 1909 19,95 1914 13,60 1919 70,00

1905 22,14 1910 22.47 1915 38,01 1920 28,25

1906 19,18 1911 23,50 1916 50,05 1921 20,00

1907 15,65 1912 26,92 1917 40,05 1922 36,84

Bron: G. Minderhout, Ontwikkeling en betekenis der landbouwindustrie in Groningen (Groningen 1925) 143.

De speculatieve strokartonfabrieken richtten zicht tot de overheid met het verzoek geen stro meer het land uit te laten, omdat de marge tussen de stro- en kartonprijzen te klein werd om winst te maken. Er werd besloten dat een hoeveelheid gelijk aan 2/3 van de uit te voeren hoeveelheid stro beschikbaar werd gesteld voor de speculatieve

163 Molema, e.a., 400 jaar Pekela, 166.

164

Minderhout, Landbouwindustrie in Groningen, 140.

165

106

fabrieken. Op 1 augustus 1915 werd zelfs de gehele uitvoer stopgezet.166 Desondanks bleef de stroprijs stijgen.

Vanaf 1916 begon ook de afzet moeilijker te worden. Het scheepvaartverkeer over de Noordzee ging steeds moeilijker als gevolg van de (duikboten)oorlog. Daarnaast

In document Waar nijverheid naast landbouw bloeit (pagina 95-112)