• No results found

3. Oude Arlésienne als fragment

3.3 Onderzoek naar oudere restauraties

3.3.1 Oude documentatie

De oude foto van Oude Arlésienne gepubliceerd in 1937, laat zien dat het doek in die tijd nog niet bedoekt was (Afb. 26).100 Te zien is dat langs de rand van het doek punaises zijn geprikt, mogelijk om inrollen van het doek tegen te gaan voor het maken van de foto. Het is daarbij van belang om in het achterhoofd te houden dat 1937 het jaar van publicatie is, en dat het niet bekend is wanneer de foto precies gemaakt is.101 Het is echter wel logisch te veronderstellen dat de foto speciaal voor deze catalogus gemaakt is, dus er kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk gezegd worden dat het doek destijds inderdaad nog niet bedoekt, gevuld en geretoucheerd was. Dit kan de datering van de restauraties in ieder geval na 1937, vijftig jaar na voltooiing van het schilderij, plaatsen. Een foto gepubliceerd in 1970 laat het doek opgespannen, gevuld en geretoucheerd zien (Afb. 27).102 Ten tijde van deze publicatie was het schilderij dus al gerestaureerd.

Een andere manier om de restauratie te dateren is door de waarschijnlijke aanleiding ervan in kaart te brengen. De kans is groot dat de aanleiding in dit geval een eerste moment van tentoonstellen was omdat het doek erg kwetsbaar zou zijn als het in losse toestand op reis zou gaan.103 Het is daarom logisch dat op het eerste moment van tentoonstellen de bedoeking, en daarmee de vulling en retouche, al aanwezig was. De vroegst bekende tentoonstelling van het schilderij is in 1955 in Antwerpen.104 Het zou dus

heel waarschijnlijk zijn dat de restauratiebehandelingen zijn uitgevoerd tussen 1937 en 1955. Helemaal sluitend is deze datering echter niet maar wel een zeer waarschijnlijke en mogelijke benadering ervan.

Onderzoek naar oude restauratierapporten waarbij expliciet een behandeling aan

Oude Arlésienne genoemd wordt, bevat niets. In 1968 wordt in een brief aan Dr. E.R.

99 Met dank aan Muriël Geldof voor het analyseren van de verfmonster met SEM-EDX 100 Scherjon, W., De Gruyter, J., 1937: 36

101 De foto is gemaakt door Bernard F. Eilers, fotograaf van meerdere kunstreproducties bij onder andere

ook het Rijksmuseum. Er is gezocht naar het originele glasnegatief van deze foto bij het Stadsarchief Amsterdam en het Fotomuseum te Rotterdam. Deze is helaas niet aangetroffen. Bij beide instanties zijn ook geen andere kunstreproducties van schilderijen van Van Gogh gevonden. Met dank aan Anneke

Groeneveld, conservator van het Fotomuseum te Rotterdam.

102 De la Faille, J.B., 1970: 68

103 Meedendorp, T., mondelinge correspondentie, 18-02-2015 104 De la Faille, J.-B., 1970: 68

Meijer, Rijksmuseum Vincent van Gogh, vermeld dat er klein deeltje verf mist in de hoofdtooi van de vrouw. 105In 1969 wordt genoemd dat het schilderij geretoucheerd is, in

onder andere in de hoofdtooi, en ontdaan van een enkel deukje.106 In 1970 wordt bij een algemene conditiecheck van de collectie over Oude Arlésienne opgemerkt dat er grote barsten bovenin het schilderij zitten.107 Geen van de beschrijvingen zeggen iets over een bedoeking, grote vulling of neutrale retouche.

Bij aanvang van dit onderzoek vermoedde het Van Gogh Museum dat J.C. Traas (1898-1984) de uitvoerende restaurator van de vulling en retouche is geweest. Traas werd door de directeur van het Mesdag Museum, Willem Steenhoff (1863-1932), in de jaren ’20 onder de vleugels genomen om opgeleid te worden tot restaurator. Het Mesdag Museum had op dat moment vele werken van Vincent van Gogh in de collectie doordat Vincent Willem (1890-1978), de zoon van Theo van Gogh, deze aan het museum had uitgeleend. Tussen 1926 en 1933 had Traas de hele collectie van Van Gogh-schilderijen behandeld.108 Het zou dus inderdaad heel waarschijnlijk kunnen zijn dat hij in deze tijd ook Oude

Arlésienne heeft gerestaureerd. Het Van Gogh Museum heeft een rekening uit 1927 in het

bezit, waarvan vermoed werd dat de behandeling van Oude Arlésienne erop vermeld staat.109 Deze rekening vertelt namelijk onder andere over een behandeling van een ‘Oud. Vrouw. v Gogh.’ die ‘Verdoekt bijgewerkt, geretoucheerd en gevernist’ is voor veertig gulden. Er is echter een aantal vraagtekens bij de stelling dat het hier Oude Arlésienne betreft. Ten eerste heeft Van Gogh meerdere vrouwen geschilderd die ook kunnen voldoen aan de beschrijving ‘oude vrouw’. Ook staat er niet in de beschrijving van de rekening dat er een vulling is aangebracht, terwijl hij dit bij andere korte restauratiebeschrijvingen wel opnoemt wanneer dit het geval is geweest.110 Bovendien is het vrijwel zeker dat Traas in 1927 de techniek van de was-hars bedoeking nog niet kende. In een brief uit 1928 schrijft W. Martin, toenmalig directeur van het Mauritshuis, aan het Ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschap dat hij aan Traas heeft gevraagd om enkele schilderijen te

bedoeken.111 Traas zou daarop geantwoord hebben dat hij dit niet kon doen omdat hij nog op zoek was naar een bedoekingstechniek die geschikt was voor het Nederlandse klimaat dat te vochtig is voor bedoekingen op waterbasis.112 De was-hars bedoeking is hier wel

geschikt voor. Mogelijk is de bedoeking op de rekening uit 1927 er een op waterbasis. Al deze bevindingen samen met de foto uit 1937 waarop Oude Arlésienne nog niet is bedoekt, maken het zeer onwaarschijnlijk dat op deze rekening uit 1927 een behandeling aan Oude

Arlésienne genoemd wordt. Om meer over de bedoeking, en dus ook over de vulling en

retouche, te weten te komen, is er verder technisch onderzoek gedaan dat in de volgende paragraaf besproken zal worden.

105 Technical examination report F0390: 2 106 Technical examination report F0390: 2 107 Technical examination report F0390: 2 108 Hendriks, E., 2011: 28-30

109 Rekening J.C. Traas aan Vincent Willem van Gogh, 1927, Van Gogh Museum, inv. nr. b4206V/1962. 110 Bijvoorbeeld in een rekening van Traas aan Vincent Willem van Gogh voor een restauratie aan De

Slaapkamer (1932). Hij noemt dat hij ‘vele wonden’ heeft ‘gestopt en bygewerkt’. Elders in dezelfde

rekening merkt hij op dat hij ‘barsten’ heeft ‘gevuld en geretoucheerd’. Inv. Nr. b4200 V/1962, documentatiemap ‘Traas’, Van Gogh Museum

111 Brief van W. Martin aan het Ministerie van Onderwijs, Kunst en Wetenschap, 12 maart 1928,

documentatiemap ‘Traas’, Van Gogh Museum

Afb. 26 Foto van Oude Arlésienne in

een catalogus uit 1937. Te zien is dat het doek niet opgespannen is en op zijn plek wordt gehouden door punaises langs de rand van de schildering. Blijkbaar bestond de schade al in 1937. (Foto: Bernard F. Eilers. Bron: Scherjon, W., De Gruyter, J., 1937, p. 36)

Afb. 27 Foto van Oude Arlésienne in

een catalogus uit 1970. Te zien is dat het doek inmiddels opgespannen, gevuld en geretoucheerd is. Ook is de verkleuring in de achtergrond en het gezicht goed te zien aan de sterkere contrasten. (Foto: De la Faille, J.B., 1970, 68 )

3.3.2 De bedoeking

Aangezien oude documentatie geen sluitende datering opgelevert, is er verder technisch onderzoek gedaan naar allereerst het bedoekingsdoek. Dit is aangebracht met een dik was- hars mengsel waardoor het helemaal verzadigd is. De techniek van was-hars bedoeken werd al in de 19e eeuw ontwikkeld en is tot in de jaren ’70 als vanzelfsprekend gebruikt.113 Het werd door de ontwikkelaar Hopman in eerste instantie ontwikkeld als een subtiele bedoekingsmethode. In de loop der tijd werden voor dit soort bedoekingen steeds meer was-hars gebruikt.114 Het gebruik van een overvloed aan was-hars is ook bij Oude

Arlésienne gebeurd. Er was zoveel vertrouwen in deze methode dat hij vaak preventief

werd toegepast en werd in dit geval dus ook als goede optie gezien om een beschadigd doek opnieuw op te spannen.115

Of het misschien toch Traas is geweest nadat hij de techniek van de was-hars bedoeking wel had geleerd, kan mogelijk achterhaald worden door naar de techniek van de bedoeking te kijken. Traas had bij zijn bedoekingen in de periode 1926-1933 een typische bedoekingstechniek, die vrij gemakkelijk herkenbaar is.116 Voor het bedoeken spande hij

zowel het originele als het bedoekingsdoek op in een raam op de Hollandse manier.117 Om het originele doek op te kunnen spannen, naaide hij repen textiel aan de randen ervan. Als beide doeken opgespannen waren, streek hij ze aan elkaar met het was-hars mengsel. Een van de gevolgen van deze techniek is dat er in een dergelijk schilderij nog kleine gaatjes langs de randen te vinden zijn, ontstaan door het vastnaaien van de repen textiel.118 Bij

Oude Arlésienne zijn deze kleine gaatjes niet te vinden. Mogelijk was het doek te

kwetsbaar om zo op te spannen of is het na 1933 door Traas gedaan, toen hij deze techniek niet meer gebruikte.

Om meer te weten te komen over de bedoeking is er een automatische dradentelling gedaan van het bedoekingsdoek van Oude Arlésienne.119 Ter vergelijking van het

weefpatroon is er nog een aantal bedoekingsdoeken van schilderijen van Van Gogh geteld die zeker door Traas bedoekt zijn vlak na 1927 (de toen nog vermeende datering van de bedoeking aan Oude Arlésienne, zie Bijlage II).120 De enige mogelijke matches met Oude

Arlésienne waren twee andere bedoekingsdoeken die eenzelfde soort draaddichtheid in het

doek leken te hebben.121 Dit sluit de praktijk van een andere restaurator niet uit, deze kan ook eenzelfde soort doek hebben gebruikt, maar het houdt wel de mogelijkheid open dat Traas de bedoeking later in zijn carrière heeft uitgevoerd.

Naast deze overeenkomst in draaddichtheid, kwam er nog iets opvallends uit dit onderzoek: in vrijwel alle bedoekingsdoeken die geteld zijn, waren spanguirlandes aanwezig. Zo ook in Oude Arlésienne. Vaak zijn deze spanguirlandes in de doeken van

113 Hackney, S. e.a., 2012: 415, 424 114 Hackney, S. e.a., 2012: 430 115 Hackney, S. e.a., 2012: 424

116 Hendriks, E., emailcorrespondentie, 15-06-2015

117 Hendriks, E., 2011: 31. Bij de ‘Hollandse manier’ wordt een doek binnen een raam opgespannen door

touwtjes door de randen van het doek heen te trekken en dan om het raam heen te spannen.

118 Hendriks, E., 2011: 31

119 Met dank aan Don Johnson, Rice University, voor het uitvoeren en analyseren van deze automatische

dradentelling.

120 Met dank aan Ella Hendriks voor het samenstellen van dit pakketje te vergelijken schilderijen. Deze

waren: Head of a woman (1885, F70a), View of Arles with irises in the foreground (1888, F409), Great

peacock moth (1889, F610), Reaper with sickle (1889, F687), Poppies and butterflies (1890, F748), Roses and beetle (1890, F749), Wheatfield with crows (1890, F779)

121 Dit zijn de doeken View of Arles with irises in the foreground (1888, F409) en Reaper with sickle (1890,

Traas aan slechts één of twee kanten van het bedoekingsdoek aanwezig en soms

afgesneden. Dit is ook het geval bij Oude Arlésienne waar de spanguirlandes aan de boven- en onderkant ontbreken en aan de rechterkant lijken afgesneden (Afb. 28). Het zou heel goed mogelijk kunnen zijn dat deze spanguirlandes het gevolg zijn van het opspannen van het bedoekingsdoek door Traas. Dit lijkt namelijk niet vanzelfsprekend te zijn bij

bedoekingsdoeken. Zo zijn er in een onderzoek naar de bedoekingspraktijken van Johannes Albertus Hesterman (1848-1916) en zonen in de vele automatische dradentellingen geen spanguirlandes in de bedoekingsdoeken te zien.122 Nu is de vergelijking met een enkele restaurator niet voldoende om de aanwezigheid van spanguirlandes uitsluitend aan de bedoekingen van Traas toe te schrijven, maar het verschil is op zijn minst opvallend te noemen. Helaas bestaat er geen verder uitgebreid onderzoek naar meer bedoekingen van nog andere restauratoren. Ook is er nog te weinig bekend over de precieze techniek van Traas om dit volledig vast te kunnen stellen. Zo is nog niet bekend of Traas tijdens het bedoeken slechts één schilderij per keer behandelde of dat hij een groter bedoekingsdoek opspande waarop hij meerdere schilderijen tegelijkertijd bedoekte. 123 De afwezigheid van spanguirlandes aan enkele kanten van de getelde bedoekingsdoeken of het afsnijden ervan zouden wel op een dergelijke techniek kunnen wijzen. Het zegt helaas weinig over de datering ervan. Daarvoor zou meer onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de ontwikkeling van de bedoekingstechniek van Traas.

122 Van Oudheusden, S., 2012

Afb. 28 Verticaal (waarschijnlijk ketting) thread angle map van het bedoekingsdoek van

Oude Arlésienne. De horizontale en verticale lijnen staan 5 cm. van elkaar af en beginnen vanaf het spieraam. Door de afwijking van de hoek van de draden op deze manier in kaart te brengen, zijn de spanguirlandes duidelijk te zien. Johnson, D., Thread

3.3.3 De vulling

De materialen waarmee de vulling gemaakt is, kunnen aanwijzingen leveren over de datering daarvan. De samenstelling van de vulling is onderzocht aan de hand van

verschillende stralingsbronnen. Ook zijn er verfdwarsdoorsnedes genomen van de vulling en neutrale retouche en de elementsamenstelling daarvan is onderzocht met SEM-EDX (zie Bijlage III en IV).

In daglicht is te zien dat de vulling wit van kleur is en aan de hand van een eerder gemaakte röntgenopname kon vastgesteld worden dat de vulling een hoge dichtheid heeft in verhouding tot de rest van het schilderij (Afb. 15). Deze twee factoren deden eerder vermoeden dat het hier een loodwitvulling betreft. Tijdens het nemen van de

verfdwarsdoorsnedes, bleek de vulling vrij zacht. Het is dus onwaarschijnlijk dat het een vulling van loodwit gebonden in olie is. SEM-EDX heeft uitgewezen dat er in de vulling met name aluminium zit met daarbij lood en calciumhoudende materialen.

Het is ingewikkeld om een datering te construeren aan de hand van de aanwezige materialen. Zo bestaat er geen historisch overzicht van vulmaterialen voor schilderijen. Door het haast eindeloze aantal aan gebruikte materialen is een dergelijk overzicht vrijwel onmogelijk om samen te stellen. Diverse publicaties over vullingen gaan vaak niet verder dan een recept en gebruiksaanwijzing van een vulling die op dat moment favoriet is bij de betreffende auteur.124 De publicatie die het dichtst bij een algemeen overzicht komt is het artikel Filling uit 2012 van L. Fuster-López, professor conservering en restauratie in Spanje aan de Universidad Politécnica de Valencia.125 Het enige wat in dit artikel gezegd wordt over vullingen met loodwit, is dat die gebonden met olie in de negentiende eeuw in onbruik raken en vervangen worden door vullingen gebaseerd op was.126 Er zijn in de tekst verder geen verwijzingen naar het gebruik van loodwit, aluminium of calciumhoudende materialen die iets over te datering van de vulling op Oude Arlésienne kunnen zeggen. Onderzoek naar het gebruik van loodwit in het algemeen levert ook geen specifiekere datering op. Pas in 1989 kwam er een verregaand verbod op het gebruik van loodwit maar ook met uitzondering voor restauratiedoeleinden.127 Dit helpt dus niet verder in de datering

ervan aangezien de vulling voor 1970 is aangebracht (zie paragraaf 3.2.1).

De overige gebruikte elementen, aluminium en calciumhoudende materialen, kunnen verder ook niets vertellen over een eventuele datering. De aanwezigheid van aluminium kan mogelijk wijzen op het gebruik van aluminiumhydroxide. Dit pigment werd al gebruikt om mee te schilderen in de tijd dat Van Gogh Oude Arlésienne schilderde, en wordt ook nu nog gebruikt bij de restauratie van schilderijen. Hetzelfde geldt voor het aanwezige calcium dat kan wijzen op calciumcarbonaat, calciumsulfaat of andere

calciumverbindingen.

Een opvallend verschijnsel bij de vulling is de feloranje fluorescentie als het schilderij in UV wordt bekeken (Afb. 29). Dit doet vermoeden dat er schellak is gebruikt, mogelijk als isolatielaag tussen de vulling en de verflagen.128 Deze fluorescentie is echter niet terug te zien als de verfdwarsdoorsnedes in UV worden bekeken. Mogelijk zit hier nog een interessante aanwijzing maar dit raadsel is vooralsnog niet opgelost. Het beoordelen van fluorescentie is altijd een lastige zaak omdat de kleur beïnvloed kan worden door

124 Bauer-Bolton, 1914: 361-362. Clarke, C.D., 1959: 160-161. Marijnissen, R.H., 1965: 404. Ruhemann, H.,

1968: 240-241. Degels, L., 1978: 115. Hummelen, IJ., 1980: 73-77

125 Fuster-López, L., 2012: 586-606 126 Fuster-López, L., 2012: 590

127 Collectiewijzer, <http://www.collectiewijzer.nl/2012/01/12/loodwitsymposium-geen-witte-onschuld-

een-blik-op-internationale-loodwit-regelgeving-2/>, geraadpleegd op 04-07-2015

verschillende factoren terwijl het materiaal hetzelfde is.129 Zo kunnen de mate van oxidatie, de samenstelling van de later aangebrachte lagen, pigmentcombinaties en proporties van bindmiddelonderdelen van invloed zijn. Daarbij zitten er verschillen tussen het kijken in UV onder een microscoop en in een donkere kamer met staande UV-lampen.130 Zo komen er verschillende lampen aan te pas en wordt er onder de microscoop direct op de lagen gekeken terwijl dit vanaf de voorkant van het schilderij door verschillende lagen heen is. Ondanks deze factoren is het vreemd dat er een dergelijk sterk kleurverschil te zien is. Het helpt op het moment echter niet verder in de identificatie en dus ook niet in de datering van de vulling.

Voor een scherpere datering van de vulling, kan er in de toekomst verder onderzoek gedaan worden naar verschillende aspecten. Zo kan bijvoorbeeld het gebruikte bindmiddel onderzocht worden of de precieze samenstelling van de calcium- en

aluminiumverbindingen. Zoals al eerder genoemd, kan hiervoor de vulling of een deel ervan na verwijdering bewaard worden. In dit onderzoek is nog geprobeerd een preciezere datering vast te stellen door de verflagen van de retouche te onderzoeken. Dit zal in de volgende paragraaf verder besproken worden.

129 Dr. R. Peschar, Universiteit van Amsterdam, e-mailcorrespondentie 12-02-2015 130 Wolbers, R.C. e.a., 2012: 327

Afb. 29 Vooraanzicht Oude Arlésienne in UV. Op de

uitvergrote details is de sterk oranje fluorescentie van de vulling rechtsboven goed te zien. (Foto: J. de Groot, 2015)

3.3.4 De verflaag

Om de retouche te kunnen dateren is er onderzoek gedaan naar de verflaag van de grote retouche zelf. Dit is gedaan door deze te bekijken met de microscoop en aan de hand van onderzoek naar de laagopbouw met de verfdwarsdoorsnedes. De laagopbouw zou ook meer kunnen vertellen over eventuele latere aanpassingen aan de retouche. Om de gebruikte pigmenten te onderzoeken zijn de verfdwarsdoorsnedes ook onderzocht met SEM-EDX.

Onder de microscoop is te zien dat de retouche uit meerdere verflagen bestaat. Onder de papieren rand zit een lichtblauwe verflaag die onder de donkerblauwe verflaag door lijkt te lopen (Afb. 30). Dit doet vermoeden dat de retouche in een later stadium nog eens is aangepast. Er is echter ook te zien dat de bovenste verflaag er waarschijnlijk niet veel later op is geschilderd aangezien er geen verf in de barsten van de vulling zit (Afb. 31). Dit betekent namelijk dat de bovenste verflaag is aangebracht nog voordat de vulling ging barsten.

Om de laagopbouw beter te kunnen bekijken zijn er twee verfdwarsdoorsnedes genomen. Om de vergelijking tussen de lichtblauwe en de donkerdere verflaag zo goed mogelijk te kunnen maken, zijn deze genomen uit de lichtblauwe verflaag waar de papieren rand heeft gezeten en uit de donkerdere verflaag direct ernaast. (Afb. 32, 33) . Aan de verfdwarsdoorsnedes is te zien dat dezelfde lichtblauwe verflaag inderdaad de onderste is en doorloopt onder de donkerdere verflaag. De donkerdere verflaag bestaat uit twee lagen. Of deze aanpassing veel later door een andere restaurator is gedaan valt nog niet te zeggen. Het lijkt logisch om pas na het retoucheren de papieren rand aan te brengen om deze zo netjes af te werken. De donkerdere blauwe verflaag erbovenop is wat slordig over de papieren rand heen ‘gemorst’ wat deze nette afwerking teniet doet. Het kan echter ook zo zijn dat men meteen al niet tevreden was met de lichte retouche en dat men deze meteen al heeft aangepast. Dit kan echter ook jaren later geweest zijn, in ieder geval voordat de vulling is gaan barsten.

Het is waarschijnlijk dat de onderste lichtblauwe laag ook een neutrale retouche geweest is. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid voor een eerdere retouche met een andere techniek onder de bovenste neutrale laag. De lichtblauwe kleur kan de

basiskleur zijn geweest voor het aanbrengen van de uiteindelijke neutrale retouche.